| |
| |
| |
Het verdriet van Wuustwezel
Oftewel: een bestel, waarbij niemand meer iets te bestellen heeft
Een Nederlandse krant had weer eens een mopje over België. En ik vroeg mij af, waarom ik het niet geestig vond? Want ik lach graag; ook om België (en ik vind niet dat ik mij als ‘Hollander’ daarover hoef te verontschuldigen).
Ditmaal was het NRC-Handelsblad. Het ging over de mogelijke invoering van zo'n supersnelle TGV, een ‘train à grande vitesse’, tussen Amsterdam en Parijs. Een groot voordeel van zo'n verbinding zou zijn - volgens het mopje - dat je België dan gewoon kunt overslaan. Welbeschouwd is dit niet meer dan een tamelijk exacte beschrijving van de feitelijke situatie. Het is dus geen mop. De Hollander doet immers haast nooit wat anders dan België overslaan. Letterlijk, onderweg naar Frankrijk, en figuurlijk, in zijn belangstellingssfeer.
De redactie van ‘Neerlandia’ vroeg mij een artikel te schrijven over het Nederlands Omroepbestel en vroeg daarbij concreet: Is dit bestel een hypoteek op of een stimulans voor de culturele integratie van Vlaanderen en Nederland?
Nu vind ik ‘integratie’ een uiterst ingewikkeld begrip, waarover veel te zeggen valt en conclusies niet allemaal voor de hand liggen. Na 40 jaar journalistieke praktijk ben ik ook nogal bescheiden geworden in mijn opvattingen over wat een omroep of een krant in de samenleving teweeg kan brengen. Het lijkt vaak heel wat, maar meestal begeleiden publikaties enkel hetgeen in die samenleving op gang komt en versnellen of vertragen zij de ontwikkeling daarvan. Maar het blijft natuurlijk belangrijk dat mensen wat van elkaar weten en ik til daarom al heel zwaar aan het meer beperkte begrip van ‘communicatie’. Communicatie is een primair feit van cultuur, zeker tussen mensen, die dezelfde taal spreken, zoals het geval is met 6 miljoen Vlamingen en 14 miljoen Nederlanders.
Met de communicatie tussen hen is het naar mijn mening niet goed gesteld. Als eerste excuus wordt vaak aangevoerd, dat het niet waar is dat zij dezelfde taal spreken. Menige randstedelijke Hollander heeft immers moeite een Vlaming te verstaan. Maar diezelfde moeite heeft hij met een Fries, die Nederlands spreekt, een Maastrichtenaar of zelfs een Rotterdammer. Zo gaat het er nu eenmaal aan toe in levende talen, gelukkig. Dat aan iemands spraak te horen valt waar hij vandaan komt, is een eerste feit van communicatie. Dat moet ook zo blijven.
Op dit punt b.v. zou ik integratie (in de zin van één zogeheten Algemeen Beschaafd) afwijzen, want het zou een verarming zijn. Wie geneigd is de verschillen binnen de Nederlandse taal als hinderlijk voor communicatie te veroordelen, moet zich spiegelen aan het Engels, dat zijn functie als lingua franca juist dankt aan het bestaan van Brits, Schots, Amerikaans, Canadees, Australisch, Indiaas, Pidgin en zo verder.
Ook op andere terreinen dan de taal wil ik geen gelijkschakeling. Belgen en Nederlanders moeten anders blijven. ‘Men kent deze karakteriseringen’, schrijft E.H. Kosmann (in ‘De Lage Landen’, 1780-1980) en hij geeft er deze samenvatting van: ‘burgerlijk, individualistisch, tolerant, gematigd, ijverig, orde- en vredelievend’, met betrekking tot Nederland; ‘pragmatisch, nuchter, steunend op het gezonde verstand en het menselijk fatsoen meer dan op principes en dogmatiek, steeds tot compromissen bereid, vlijtig, zelfstandig maar minder gedisciplineerd, minder saai en zuinig dan de Noorderburen’, met betrekking tot België. En over de Walen hoort men dat ze een Latijnse geest bezitten, fijn, subtiel, spottend, terwijl de Vlamingen een zware, trage, mystieke natuur hebben. Nu is Kosmann de eerste om op te merken, dat dit generalisaties zijn, die moeilijk als definitief kunnen worden beschouwd. Je kunt er verder ook niet veel mee doen, behalve constateren, dàt er verschillen zijn, die dus communicatie wenselijk maken... en ook spannend. Het aardige is namelijk, dat de verschillen miniem zijn en niet van een karakter dat communicatie onmogelijk maakt in de zin van Kiplings ‘East is East, and West is West, and never the twain shall meet’ tot aan de dagen van het Laatste Oordeel. Met enige communicatie vallen vooroordelen te slechten en misverstanden goed op te ruimen, zodat wij elkaar best door krijgen. En ook dàt is cultuur.
| |
Wuustwezel dus
Komen wij ter zake.
Niet zelden kan worden vastgesteld, dat Hollandse communicatiesystemen ophouden bij Wuustwezel. Dit Belgische grensplaatsje is nog net nieuwswaardig wanneer Hollandse vrachtwagens er oponthoud ondervinden, maar voor de rest kan er de builenpest uitbreken, zonder dat de Hollandse media er gewag van maken, zolang het vrachtvervoer er maar geen hinder van heeft.
Naarmate een plaats verder zuidelijk ligt van de Nederlands-Belgische grens en derhalve dichter bij de Germaans-Romaanse taal-linie, die België doorsnijdt, neemt de belangstelling van de Hollandse media ook rechtevenredig af. De kennis van zaken eveneens. Er ontstaat b.v. een grote vaagheid over de vraag waar het Germaans ophoudt en het Romaans begint. Hier ligt onbetwistbaar stof voor ettelijke doctoraalscripties en academische proefschriften. Bij ontstentenis daarvan ga ik vooralsnog uit van mijn persoonlijke, niet in statistieken verwerkte, journalistieke
| |
| |
Het BRT-omroepgebouw te Brussel
ervaring, waarbinnen ik - om het nu maar 'ns wat te noemen - een Nederlandse Minister het Antwerpse Biënnale-publiek in exclusief (zéér exclusief) Frans heb horen toespreken en getuige was van discussies op hoog niveau over de vraag of Rijsel in Vlaanderen lag en Lille in Frankrijk, dan wel omgekeerd? Laat ik om zinloos misverstand te voorkomen duidelijk voorop stellen, dat ik niet doende ben een ‘auto-dafe’ voor te bereiden, maar gewoon betogen wil dat wij hier met begrijpelijke en niet-abnormale verschijnselen te doen hebben, die weliswaar vaak vervelend zijn, maar ook elders op de wereld voorkomen. Er is dus geen sprake van ‘iets persoonlijks’ tussen Vlamingen en Nederlanders. Ik wil dan ook niemand de barricaden opjagen (dat zou trouwens zonder meer contra-produktief zijn), maar nuchter de vraag onder ogen zien: waarom het zo zuinig gesteld is met de communicatie tussen Nederland en Vlaanderen. Op voorhand kan ik u garanderen dat het niet gaat om schandelijke machinaties, maar overwegend om wetten en praktische bezwaren (al wil ik niet verhelen, dat er bijwijlen en onvermijdelijkerwijze ook wel eens wat ‘al te menselijks’ een rol speelt).
| |
| |
Dat wij in Nederland en Vlaanderen op de keper beschouwd zo weinig van elkaar weten, is geen gegeven dat van vandaag dateert. Het tijdschrift dat voor u ligt, heeft onlangs zijn 90-jarig bestaan gevierd. Het zou er uiteraard al lang niet meer geweest zijn, wanneer de normale communicatie-systemen Wuustwezel ongehinderd voorbij konden komen.
Als u vindt, dat ik te veel uit het ongerijmde redeneer (en ik mag zulks gaarne doen), plaats ik nu een citaat uit het herdenkingsnummer van ‘Neerlandia’, 90ste jaargang nr. 5 - november 1986. Het eerste nummer van dit tijdschrift is verschenen in juli 1896, nadat één jaar eerder - ook al geen luxe - het Algemeen Nederlands Verbond opgericht was. Bij beide projecten was de leraar Hippoliet Meert (een Vlaming, geboren te Aalst, 1865) betrokken, die zich verdienstelijk maakte door zijn werk op het gebied van taalkunde en taalzuiverheid. Nu het (schitterend!) citaat: ‘totaal onwetend over H. Meerts activiteiten in Vlaanderen houdt de Noordnederlander H.J. Kiewit de Jonge in 1897 op het Nederlands Congres te Dordrecht in zijn rede “Stam- en taalverwantschap van Vlamingen, Nederlanders en Zuid-Afrikanen” een pleidooi oor de oprichting van een Algemeen Nederlandse Taalbond’. Dat was dus het groene hout!
Terloops viel een moeilijk woord als ‘Stamverwantschap’. Het was een Noordnederlander die het gebruikte, maar het is een woord, dat Noordnederlanders veelal schichtig maakt. De Zuidnederlander die ter sprake kwam, moest trouwens zijn Vaderland verlaten en stierf anno 1924 in Nederland. Hij, Meert, werd veroordeeld omdat hij in 1917 tijdens de Duitse bezetting een hoogleraarschap aanvaard had aan de vernederlandste universiteit van Gent. Zijn geval staat niet alleen. De Noordnederlander voelt zich trouwens ook ongemakkelijk wanneer er geen ‘Duitse’ implicaties zijn en hem gevraagd wordt zich te associëren met Vlaanderen tegen ‘het Frans’. In het verleden is dit zeker een ‘al te menselijk’ aspect geweest, dat communicatie tussen Noord en Zuid bemoeilijkte. Maar het is verleden. Het was bovendien een probleem dat de Belgen zelf moesten oplossen en opgelost hebben. Intussen is de positie van de Vlamingen geconsolideerd. (Zijn het nu niet eerder de Walen,
die wat angstig over hun schouder naar de taalgrens kijken?).
Nederland heeft overigens terzake een terughoudendheid aan de dag gelegd, die beslist opmerkelijk is, gegeven het gemak, waarmee hele volksstammen in dat land een onverholen politiek standpunt plegen in te nemen, wanneer het gaat over het verre en vreemde Oost-Azië of Midden- en Zuid-Amerika.
Ik denk dat wij hier op een punt aangeland zijn, dat nadere aandacht verdient.
België ligt te dichtbij. En dat is heel verwarrend. Er spelen dan andere processen een rol.
| |
Apropos Sabijnse maagden
Het is een eigenaardig gegeven van de massa-psychologie, dat spanningen optreden tussen groepen mensen, die erg veel op elkaar lijken. Het gaat dan steeds om kleine, eigenlijk verwaarloosbare verschillen. Iedere dorpeling of stedeling kent dit verschijnsel uit eigen ervaring. Mijn vaderstad Maastricht heeft geen problemen met Aken, want die stad is voldoende ‘anders’ en afwijkend. Maar voor het nagenoeg even ver gelegen Heerlen koestert de Maastrichtenaar een ingeboren animositeit, die van ganser harte wederkerig is. Want zoveel van Heerlen is bijna nét-als-in-Maastricht. Dat maakt onzeker en irriteert, omdat dan automatisch de vraag rijst wat de norm is en wat de afwijking. De mens heeft een nadrukkelijke neiging rangorden vast te stellen, en uit te maken dat het ene superieur is aan het andere. Hij moet al heel volwassen zijn om verschillen te kunnen vaststellen zonder in ‘rangorde-denken’ te vervallen. Een gevoel van meerwaardig te zijn, kan daarbij gemakkelijk omslaan in een overtuiging van minderwaardigheid. Het schoolvoorbeeld daarvan is het verhaal van de Sabijnse Maagdenroof. Dat speelt zich af tussen de Romeinen en de Sabijnen, beiden wonend op twee van de naburige heuvels, waarop later die grote stad Rome gebouwd zou worden. De Romeinen vormden ab ovo een heel superieur volkje, maar ineens moesten zij zonodig hun meisjes gaan halen bij de Sabijnen op de volgende heuvel. Die meisjes waren natuurlijk niet echt mooier-en-zo, maar de Romeinen hadden zich zulks nu eenmaal in het hoofd gezet. Het conflict dat ontstond, was niet méér dan een gewone, ordinaire dorpsruzie, maar het werd tot mythologische proporties opgeblazen. De Klassieken waren daar sterk in, maar wij kunnen er ook nog wat van! Laat ik niet vergeten dat ik verondersteld word het over de media te hebben en dus daar mijn voorbeelden moet zoeken. Door Nederlanders wordt altijd de superioriteit van hun mediawetgeving benadrukt in die zin, dat de
media in België veel meer onder controle zouden staan van Overheid en pressiegroepen. De termen van de wetten bieden bij vergelijking geen aanleiding tot zulke conclusies en nauwkeurig volgen van de praktijk - ook als medewerker aan Belgische media - levert mij evenmin zo'n beeld op. Ik herinner mij voorts de ontzetting van een Hollander, die voor een Vlaamse microfoon het in zijn mond hoogst onschuldige kinderwoordje ‘poepen’ gebruikte en toen merkte, dat het
| |
| |
in Vlaamse oren bijzonder onoirbaar klinkt en trouwens - vandaar dat onoirbare - een heel andere betekenis heeft. Zijn conclusie had waarlijk mythologische proporties: Nederlanders en Vlamingen worden gescheiden door dezelfde taal. Een beetje voorlichtende communicatie zou wonderen kunnen doen! Maar daar treedt weer een ander psychologisch mechanisme in de weg. Die communicatie wordt afgeweerd. Een Nederlander hóéft niet geïnformeerd te worden als het over Vlaanderen gaat. Daar weet hij alles van. Wij zijn immers hoe-dan-ook familie (zelfs tot de graad, die de Britten vastgelegd hebben in de zegswijze: ‘Familiarity breeds contempt’).
Logisch is het allemaal niet; dat is psychologie trouwens zelden. Een Nederlander, die naar Italië reist, zal zich van te voren oriënteren over dat land. Logisch. Maar voor Vlaanderen hoeft dit niet. Waarom zou je?
Een journalist, die door zijn hoofdredacteur naar Burkina Faso gestuurd wordt, behoeft geen aansporing om dat land grondig te bestuderen voordat hij op het vliegtuig stapt, want het is behoorlijk ver en vreemd. Wanneer hij in Afrika aankomt, weet hij dus al méér van Oualessebougou, dan de inwoners van dit stadje zelf. Voor België hoeft dat niet. Een Nederlander hoeft niet te studeren op zaken tussen Wuustwezel en Rijsel (of is het tóch Lille?). Vandaar het verrassend en sprookjesachtig karakter van verhalen in de Nederlandse media over de Voerstreek en aanpalende Heerlijkheden. Want daarvoor krijgt u ons wél van huis. Ofschoon we een correspondent hebben in Brussel - die er allicht wat méér van af weet - komt dan rechtstreeks iemand uit Nederland. Want weet u: die man of vrouw in Brussel heeft de handen al meer dan vol aan alle Europese en noord-atlantische zaken, die zich nu eenmaal in de Belgische hoofdstad afspelen. Dat is een extra en niet te verwaarlozen probleempje in de communicatie tussen België en Nederland. Nee, er komt rechtstreeks iemand van de centrale redactie. Want het gaat - zoals dat heet - om ‘de 3 r-en’: rellen, rotzooi, revolutie. Dat is belangrijk!
Nu is het natuurlijk niet zó, dat de doorsnee Vlaming - journalist of niet - geen steken laat vallen wanneer hij of zij over Nederland begint, maar daarover moet dan maar eens een Vlaamse of een Vlaming worden uitgehoord. Ik heb nu eenmaal meer expertise in huis over Nederlandse eigenaardigheden.
| |
Een uniek bestel
Over de hele wereld heb ik de lof gezongen van het Nederlandse omroepbestel, waaraan ik ook het overgrote deel van mijn leven besteed heb. Ik beken het. Dat was haast onvermijdelijk. Iedereen begint erover, waar je ook komt, want het is een uniek en haast onbegrijpelijk bestel. Het wekt ook veel jaloezie, want de media staan er doorgaans elders in de wereld niet àl te florissant voor.
Het Nederlands bestel is - vandaar mijn lof - pure democratie. Wanneer een verwaarloosbaar-klein aantal gelijkgezinden zich aan elkaar sluit op grond van het verlangen eens iets anders op de TV te zien of aan de radio te horen, staat de overheid klaar met zendtijd en geld. Je krijgt dan ruimschoots tijd om aan te tonen dat er in het land behoefte bestaat aan jouw soort communicatie en dan word je opgenomen in Het Bestel. Een knappe, die je er dan ooit nog uit krijgt! Wel moeten de al in Het Bestel aanwezige omroepen geld en zendtijd inleveren; dat is wat vervelend, maar je kunt een gulden slechts één keer uitgeven. De overheid blijft, - zoals dat heet en hoort - ‘op afstand’ en ziet alleen toe, dat je de in alle democratie gemaakte afspraken niet overtreedt... niet flagrant tenminste... en niet langdurig. In de praktijk komt het erop neer, dat je wel eens op je vingers getikt wordt, wanneer je reclame maakt voor een commercieel produkt (maar wat is ‘commercieel’?), en verder dat je leden ieder jaar worden geteld, voorzover je leden hebt tenminste, want sommige omroepen hebben begunstigers (leden-die-nikste-zeggen-hebben-over-de-gang-van-zaken) en andere hoeven geen leden te hebben, maar krijgen een zendmachtiging, omdat de Overheid sowieso vindt dat ze iets brengen waaraan behoefte bestaat en dat de anderen niet brengen.
Lid of begunstiger word je in de praktijk door je te abonneren op de omroepgids van een omroeporganisatie. Dat is heel profijtelijk voor die clubs, want op het abonnementsgeld betaalt de overheid de premie van zendtijd en overheidsfinanciën. Wie weet ligt hier wel een van de redenen waarom de interesse van het Nederlands bestel bij Wuustwezel ophoudt? Want wie-in-Wuustwezel of elders in dat België, waar zulke voortreffelijke bladen gepubliceerd worden over alles-van-radio-en-TV, zou het in zijn hoofd halen zich te abonneren op een Nederlandse omroepgids, die - hoe virtuoos de redacties ook zijn in het ontduiken van de beperkende overheidsbepalingen wat de inhoud betreft - toch altijd een stuk saaier is dan het Belgische produkt?
Intussen bestaat het Nederlands omroepbestel uit beduidend méér zendgemachtigden, dan de leden van de Raad, die het beheert, op de vingers van al hun handen tellen kunnen. Er zijn om te beginnen 8 grote omroepverenigingen met leden of begunstigers (ja:
| |
| |
| |
| |
Avro, Vara, Ncrv, Kro, Tros, Veronica, Vpro, Eo). Het was ooit de bedoeling dat die verenigingen allemaal ook - zeg maar - ‘ideologisch’ wat voorstelden. Toen was het bestel nog echt mooi en idealistisch. Maar voor een aantal is dat nu gereduceerd tot principes als ‘je bent jong en je wil wat’, hetgeen de morele standvastigheid van de andere omroeporganisaties geen goed gedaan heeft, want als er één karakteristiek is voor het huidige Bestel, dan is dat wel een moordende onderlinge concurrentie om de gunst van de consument. Het zou naïef zijn te menen dat zaken als aandacht voor Vlaanderen of andere culturele besognes, hoog scoren in die situatie.
Naast de ‘grote 8’ zijn er dozijnen kleine zendgemachtigden zonder leden, die de opdracht hebben iets opvoedends of ontwikkelends te doen (binnen nauw omschreven grenzen) of voor minderheden te werken. Welbeschouwd was daarvoor eigenlijk de NOS uitgevonden, die ook een grote organisatie is met veel geld (te weinig natuurlijk) en veel zendtijd, maar zonder leden, en die algemene dingen moet doen: zaken die anderen niet kunnen of willen uitzenden. In feite zouden de meeste van die ‘kleine’ zendgemachtigden bij de NOS ondergebracht moeten zijn geworden, maar dit is behoorlijk (nee: ón-behoorlijk) uit de hand gelopen. Het bestel is dermate gaan woekeren, dat het nu gebukt gaat onder loodzware en dure overlegstructuren, die weinig of niets meer opleveren. Want het blijkt op den duur nagenoeg onmogelijk te zijn geworden de programma's van die overstelpende hoeveelheid zendgemachtigden op zinnige wijze onder te brengen op 2 (straks 3) TV-zenders en 5 radioketens. Mede door de hete adem van satellieten, kabelexploitanten en in het algemeen de commercie, in de nek van het ‘als publieke dienst ingerichte’ omroepbestel, wordt men aldaar steeds nerveuzer om niet te zeggen neurotischer. Zo mislukt aan de lopende band wat nochtans voor de consument erg plezierig zou zijn: een logisch aanbod van programma's op ‘gekleurde’ zenders: nieuws en informatie, pop-muziek, andere muziek, cultuur, familie-programma's, educatie, etcetera. Voor de radio is dit nu al van het grootste belang, maar de zich uitbreidende TV raakt natuurlijk niet minder in de problemen. Niet dat de Nederlanders geen keurige afspraken terzake gemaakt zouden hebben, maar wanneer puntje bij paaltje komt, blijken onderscheiden omroeporganisaties erg knap te zijn in het zich beroepen op hun eigen (grond)wettelijke rechten van autonomie en vrijheid van meningsuiting, die in dit land bepaald niet krap bemeten zijn (gelukkig overigens!). Zo krijg je dus
toch een Hoogmis, wanneer je de klassieke-muziekzender inschakelt en val je in een kinderprogramma, als je nieuws en actualiteiten wilt horen. Geen hond die dat verhelpen kan, alle overeenkomsten en overlegstructuren ten spijt.
Maar het verhaal is nog niet af. Er is immers nog de NOS door de Wetgever in zijn opperste wijsheid bedacht om de ook door hem voorziene tekorten van het bestel te remediëren. Helaas functioneert die NOS onder een bestuur waarin de grote omroepen een vinger in de pap hebben. Zodra de nieuwe Nederlandse mediawet in werking treedt (begin 1988?) krijgen die omroepverenigingen zelfs de meerderheid in het bestuur van het NOS-programma (of hoe dat dan gaat heten). In de praktijk is het helaas overduidelijk gebleken, dat de grote omroepverenigingen de NOS min of meer als hun natuurlijke vijand beschouwen, die geld opsoupeert dat hén eigenlijk toe komt, lekkere programmahapjes voor hun neus wegpikt en in het algemeen mensen verhindert lid te worden van hun verenigingen. Een groot deel van deze redenering is pure neurose, hetgeen niet wegneemt dat er bij de overige omroepen een nadrukkelijke behoefte bestaat de NOS terug te dringen of (als dàt zou kunnen!) op te doeken. Te vrezen valt dat de situatie van de NOS er onder de nieuwe mediawet niet luxueuzer op wordt.
En het was nu juist de NOS, die de natuurlijke partner bleek voor de Vlaming, die aandacht in Nederland vroeg voor zijn vreugde en verdriet. De huidige administrateur-generaal van de BRT maakte jarenlang zo'n programma. Het verdween, niet omdat het slecht zou zijn, maar omdat het geen Nederlandse prioriteit bleek. De relaties tussen Nederlandse Omroep en BRT zijn verschraald, nagenoeg tot het kritische nulpunt. De BRT heeft het nog geprobeerd met een vaste vertegenwoordiging in Hilversum, maar deze BRT-functionarissen zijn alweer jaren geleden onverrichterzake terug gekeerd naar Brussel. Er gebeuren nog wel dingen op het stuk van media-samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen, maar te weinig, incidenteel, toevallig en om de verkeerde redenen (het plukken van geld b.v.).
Ik spits de problematiek van het Nederlands bestel in mijn betoog toe op de relatie met België, maar ik mag niet onaangeroerd laten, dat binnen dat Bestel de twijfel aan het functioneren langzamerhand ook levensgroot wordt. In het radiomilieu leeft de gedachte om iedere omroep zijn eigen zender te geven, zoals een krant over zijn eigen drukkerij beschikt. Men wil af van alle beperkende afspraken en overeenkomsten, die goed bedoeld waren, maar niemand meer veel voordeel opleveren... de luisteraar nog wel het minst.
Het bestel maakt langzamerhand meer ónmogelijk dan
| |
| |
mogelijk. Het verhinderde een gemeenschappelijk Belgisch-Nederlands radioprogramma (‘Delta’) en verhinderde tegelijkertijd dat eindelijk eens adequaat Nederlandse zaken elders in Europa te horen zouden zijn. Het is toch te gek dat Nederland - om alleen maar dit te noemen - niet uitzendt naar Duitsland, de belangrijkste handelspartner (omgekeerd gebeurt dat wél!). Terwijl ik dit schrijf (januari '87) woeden wat de TV betreft Hoekse en Kabeljauwse twisten over het aangekondigde derde net. Omroepen ontdekken dat de toegejuichte komst van dit net ten koste zal gaan van (ochtend- en) middagtelevisie op de andere netten. De reden is andermaal diezelfde gulden, die je maar één keer kunt uitgeven. Zij doen daar niet vrolijk over.
Hoe het verder zal gaan is in dit bestel nimmer voorspelbaar. Eén opmerking nog: wanneer het werkelijk doorgaat, dat het derde net gevuld zal worden door de NOS en de overige kleine-zendgemachtigdenzonder-leden, dan zit dààr wellicht een kleine kans om er wat Vlaams tussen te vlechten? Ze hebben met z'n allen misschien wat weinig materiaal, ideeën en geld om een heel net vol te krijgen. Gegeven de ‘serieuze’ doelstelling van de betrokken zendgemachtigden, dreigt dat derde net ook een wat saaie boel te worden, waar best de behoefde aan iets ‘sappigs’ zou kunnen blijken. En in zo'n geval wil de Nederlander nog wel eens aan Vlaanderen denken!
| |
Hoe het (niet) werkt
Vergelijken wij nu de situatie bij de Radio in Vlaanderen en Nederland. Vlaanderen beschikt over 3 radioketens van een duidelijke, onderscheiden ‘kleur’, verzorgd door die éne BRT. Nederland heeft er 5, waarop 8 grote omroepverenigingen-met-leden, de NOS en een paar dozijn zendgemachtigden. Nemen wij als voorbeeld het fenomeen ‘kunst en cultuur’. Bij de BRT weet je dan haarfijn waar en op welke tijdstippen je programma's verwachten kunt, die je interesse hebben. BRT 1 geeft algemene aspecten. BRT 2 voegt er zonodig regionale informatie aan toe. BRT 3 gaat er diep en gespecialiseerd op in. Het gaat om héél wat uren, die in goede ordening aangeboden worden conform het verwachtingspatroon van de luisteraar, die ervoor thuis kan blijven of zijn opname-apparaat instellen. Wanneer je uit de Nederlandse programma's alle uren kunst-en-cultuur bij elkaar sprokkelt en optelt, krijg je per slot van rekening niet veel minder dan het Belgische totaal. Maar om te beginnen worden die Nederlandse uren uiterst chaotisch aangeboden, zodat zelfs geïnteresseerden ze niet weten te vinden. In dit bestel blijken afspraken over ‘horizontalisering’ van programma's (het op dezelfde dagen en uren uitzenden van programma's die over dezelfde materie handelen, maar die door verschillende omroepen worden gepresenteerd) uiterst moeizaam te realiseren. Het bestel is kortom een nest geworden, waarin de kat haar eigen jongen niet meer terugvindt.
Maar er komt nog iets bij. De redactionele aanpak is - ik aarzel niet dit te zeggen - evenzeer chaotisch. En terloops wil ik duidelijk stellen, dat dit niet alleen de aanpak van kunst- en cultuurprogramma's betreft. Wij komen nu op de kern van de miserie! Stel, dat u in Vlaanderen een evenement gaat organiseren, waarvan u denkt dat het interessant is voor Nederlanders om er kennis van te nemen. Wanneer u het dan op radio of TV wilt hebben, staat u meteen al voor het probleem: aan welke van àl die organisaties moet ik het aanbieden? Een logische keuze is er niet of nauwelijks. Dus: u belt er maar een, op hoop van zegen. Nu, dat lukt of dat lukt niet. Beter is natuurlijk wanneer u ergens iemand kent. Dan lukt het meestal wel... tot u ruzie met uw kennis krijgt of uw programma hem gaat vervelen. De ervaring leert dat dit doorgaans nogal snel gebeurt onder de hoge niveaus-van-neurose, die het communicatievak kenmerken.
Maar het verhaal is nog niet af! Stel, dat u er hoe dan ook tussen gekomen bent met uw evenement bij een Nederlandse zendgemachtigde (over de manier waarop die zendgemachtigde zich van zijn taak gekweten heeft, praten we niet. Kwaliteit is het enige taboe, dat de Nederlandse omroep nog kent. Daarover wordt NOOIT gepraat. Maar dit tussen haakjes).
| |
| |
Uw evenement is uitgezonden en een paar weken later heeft u wéér wat. U belt vol verwachting dezelfde omroep en wat u daar te horen krijgt is dit: Bent u onlangs niet in onze uitzending geweest? Ja, dan moet u wat geduld hebben. De eerste dagen/weken/maanden/jaren bent u niet meer aan de beurt. Er zijn nog zóveel wachtenden voor u.
Nou, denkt u dan, geen nood, want er zijn nóg bussels omroepen in Nederland, of niet soms? U belt dus een andere; zeg de NCRV. Maar wat krijgt u daar te horen? Bent u niet die figuur, die onlangs bij de VARA zat? Ja? Nou, dan gaat u maar weer naar de VARA. Daar hoort u bij. Het klinkt als een karikatuur, maar is het niet. Zó gaat dat, bij ons in Holland. Misschien kunt u aan deze funeste situatie ontsnappen, wanneer u een populaire komiek bent of aan de lopende band top-pop-successen produceert, maar zeker niet, wanneer u met minder sappig materiaal aan komt, zoals b.v. kunst, cultuur, Vlaanderen en culturele integratie.
In Vlaanderen is de situatie wezenlijk anders, want daar is het uiteindelijk één instantie, die verantwoordelijkheid draagt voor die veelheid van zenduren. De BRT heeft dus de mogelijkheid een programmatisch en journalistiek beleid te ontwikkelen op de simpele grondslag van de professionele wetten en gegevenheden van dit communicatie-vak. In Nederland zijn er dozijnen redactioneel-verantwoordelijke redacties, die - en daar gaat het om - met elkaar in krankzinnige concurrentie staan en elkaar vooral sappige vliegen proberen af te vangen. Vandaar de al vermelde, alles overheersende belangstelling voor de ‘3 r-en’: rellen, rotzooi, revolutie, want dat consumeert lekker weg! Dat prachtige, pure, democratische bestel verhindert in de praktijk een consequente, professionele aanpak van de communicatie. Zeker is dit het geval, wanneer het om minder gemakkelijk consumabele materie gaat, zoals de zaken-van-cultuur (eigen produkties in de Nederlandse taal van documentaires en dramatische of literaire programma's vormen b.v. het absolute stiefkind van de familie.)
In het algemeen moet gesteld worden dat er geen redelijke, redactionele selectie van materiaal plaats heeft. De maatschappelijke werkelijkheid wordt chaotisch en incidenteel gevolgd met een grote nadruk op modieuze onderwerpen. In de eerste klas van iedere school voor de journalistiek wordt geleerd, dat het zo niet kan en moet. Maar het gebeurt wél!
Wat de omroep betreft, mislukken zelfs de meest voor de hand liggende connecties. Bij BRT 3 ligt de nadruk op ernstige muziek. Dat is ook de bedoeling van de Hilversumse Radio 4. Maar terwijl bij de BRT weloverwogen geprogrammeerd wordt, zodat op een elegante, overzichtelijke en ook wetenschappelijk-verantwoorde manier alle aspecten van muziekleven en historie aan de orde komen, vertoont Radio 4 een modieus en oppervlakkig hap-snap-beleid. Geen wonder, dat BRT 3 ervoor paste zijn muziekboetiek te laten bederven met de artikelen van het Hilversumse postorderbedrijf. Bij Radio 4 kwam bij de discussie de kwaliteit van de muziek traditiegetrouw niet ter sprake. Daar had men het alleen over de zachte ‘g’ van de omroepsters en over het feit, dat die gewag maakten van ‘uitzendingen in uitgesteld relais’ en zo.
Het gevaar bestaat alweer, dat een verkeerde conclusie getrokken wordt; de slotsom namelijk, dat de Nederlandse Media de Vlaamse speciaal weren... of erger nog: dat de Nederlanders een speciale afkeer hebben van Vlaanderen en de Vlamingen. Dat is niét het geval. Alleen een paar domme Nederlanders hebben dat (die overigens best op hoge functies kunnen zitten... daar niet van!).
In de media is iets anders aan de hand... iets, dat al zeer lang speelt en voorlopig - naar ik vrees, niet veranderen zal. Dat kan ik u wellicht het best illustreren aan de hand van een artikel dat ik schreef in het (Amsterdamse) weekblad ‘Vrij Nederland’ van 15 april 1967.
Waar ik uw aandacht voor wil vragen is het feit, dat Tjietjerksteradeel in precies dezelfde situatie verkeert als Wuustwezel, Brugge als Maastricht, Leuven als Eindhoven, Tienen als Assen en Kortrijk als Nieuwegein.
| |
Hallo: de provincie bestaat niet meer!
Mijn nu 20 jaar oude artikel begon zo:
‘Ze hebben ons behoorlijk bedonderd’, schreef iemand uit een hoofdstad aan een bevriend provinciaal, in een brief, gedateerd: Parijs, 23 januari 1656. ‘Ik ben er gisteren pas achter gekomen’, gaat de brief verder. ‘Tot nog toe heb ik gedacht, dat er aan de Sorbonne over een zeer belangrijke zaak geredetwist werd... Maar u zult verbaasd wezen, wanneer ik u dit verhaal vertel “à quoi se termine un si grand éclat...” waar al dat vuurwerk op neer komt.’ Dat is de aanhef van Pascals “Les Provinciales”, zo geheten, omdat het werk voorgeeft te bestaan uit briven, geschreven “à un provincial par un de ses amis”. Nu wil ik mijzelf allerminst met Blaise Pascal vergelijken; ik bevind mij trouwens in een precies omgekeerde situatie, want ik schrijf als provinciaal - uit Maastricht - naar de hoofdstad. (Ik schrijf aan de hoofdredactie - op haar verzoek - wat mijn mening -als-provinciaal is inzake haar in de hoofdstad verschijnende blad.) Maar dit neemt niet weg, dat ik nu menigmaal na lezing van “Vrij Nederland” dezelfde
| |
| |
verzuchting slaak als Pascal in zijn tijd over de hoofdstedelijke universiteit, genaamd Sorbonne, namelijk: ‘Ze hebben ons (weer) behoorlijk bedonderd.’ Bij de verdere analyse van mijn ongenoegen stel ik in dit oude artikel twee opmerkingen voorop:
‘De eerste is, dat de provincie in V.N. duidelijk nawijsbaar het meest ter sprake komt op de (toenmalige) achterpagina, genaamd “Bij Ons in Holland”. Dat is niet alleen opmerkelijk, omdat de provincie zich (hooguit) “Nederland” voelt en nooit “Holland”, maar vooral omdat die achterpagina het exclusieve domein is van wrekende, wrakende en ridiculiserende commentaren.
De tweede opmerking is, dat duidelijk verschillende maatstaven gehanteerd worden, wanneer het gaat om de beoordeling van de journalistieke belangrijkheid van zaken, die in de Randstad spelen, dan wel in de provincie.’
Ik geef in mijn artikel een vermoeiend lange lijst van zaken, die breed aandacht krijgen, wanneer ze zich in de Randstad afspelen en doodgezwegen worden, wanneer zij zich in de provincie voordoen. Er zijn daarbij extra-pikante voorbeelden zoals een tentoonstelling, die door de provincie reist zonder enige vermelding in de landelijke media en ineens breed over vele kolommen uitgemeten wordt, wanneer zij Amsterdam aandoet. De redactie leidde mijn lange artikel in met een hoopvol stukje, dat mijn ‘zo provocatief’ verhaal en ‘aanval’ wel tot veel reactie zou voeren en zette al beknopt de tegenaanval op de provincie in met de opmerking: ‘Men is er zuinig met informatie.’ Maar er kwam totaal geen discussie en geen reactie. Daarvoor zijn twee verklaringen mogelijk: Mijn stellingname was onweerlegbaar; of zij interesseert geen hond.
Ik citeer voort:
‘Wanneer je nu een collega-journalist in Amsterdam vraagt, waarom je hem op die-en-die persconferentie in Maastricht gemist hebt, is het meest voorkomende antwoord: “Ik kom verschrikkelijk graag in Maastricht, maar het is zo vér”. Het eerste deel van dit antwoord vind ik - onder collega's - ongewoon beleefd; het tweede deel is nonsens voor een ieder, die ooit vluchtig de moeite genomen heeft om het spoorboekje in te kijken. Het zou bij een vakman trouwens geen argument mogen zijn voor welke afstand dan ook terug te schrikken, wanneer er nieuws te halen valt... Er is natuurlijk maar één reden waarom Amsterdamse journalisten moeilijk los te weken zijn uit de geheide driehoek van Leidseplein - Dam - Rembrandtplein. Dat is: zij beschouwen het IJ en aanpalende gebieden als een soort publicitaire Mekong-Delta (de beeldspraak is wat gedateerd, maar u begrijpt wat ik bedoel), waar tóch alle nieuws vandaan komt. Blijf zitten waar je zit en alle kopij zal je in de schoot geworpen worden.
Toch treedt periodiek bij de hoofdstedelijke redacties - en zulks moge gelden als een soort bewijs uit het ongerijmde voor de juistheid van mijn stelling - een soort onrust op en vindt plotseling iedereen dat er nodig iets aan “de provincie” gedaan moet worden. (Een proces vergelijkbaar met de drang die de doorsnee-Amsterdammer één keer in de tien-jaar-of-zo in zich voelt opkomen om toch weer eens naar Artis te gaan.) Men is dan bepaald meesterlijk in het kiezen van het verkeerde moment, het is langzamerhand een klassiek verschijnsel, dat deze onrust optreedt in de tijd van Carnaval. Men troept dan massaal naar Maastricht, komt daar terecht in de enige ware happening, die ons rustige vaderland verdraagt, begrijpt er geen barst van, en besluit - in het gunstigste geval - er maar geen stukkie van te maken.
Er is in de provincie niemand, die om dit soort journalistieke belangstelling vraagt; er zijn evenwel zoveel zaken aan de orde, die - stonden zij in de Randstad te gebeuren - in den brede gecoverd zouden worden, maar in “de provincie” doodgezwegen’. Overigens:
‘Wanneer een “provinciaal” zich - met Pascal - weer 'ns “bedonderd” voelt bij het kennisnemen van hoofdstedelijke communicatie, is dit doorgaans niet eens zozeer het gevolg van een onderschatting van de zaken, die hem na staan in zijn levensgebied, als wel van een niet zelden tot het hysterische neigende overschatting van alles wat zich in de hoofdstad (lees: randstad) roert. Er zijn veel zaken in de maatschappelijke werkelijkheid, waarover een mens zich terecht kan opwinden. Maar de “provinciaal”, die 's woensdags de hoofdstad bezoekt, merkt niet zelden dat de opwinding, heet van de naald, neergeschreven in het weekbladnummer van jongstleden vrijdag, niet alleen al geluwd is, maar vergeten en vervangen door een nieuwe, frisse, leverstimulerende opwinding... Ik ben mij intussen bewust, dat ik met dit artikel alleen maar een levenslange agressie riskeer van de zijde der hoofdstedelijke collega's en - wat ik veel erger vind - een dito bijval van de extreme propagandisten en conservatoren van het koningsvogelschieten en midwinterblazen. (Laat ik nu met nadruk zeggen dat ik niet het minste bezwaar koester tegen het midwinterblazen en het koningsvogelschieten op zich of welke verwante vrijetijdsbesteding ook, maar wél tegen degenen, die het heil van de gemeenschap daarvan afhankelijk stellen en die er steeds op bedacht zijn levensvormen te conserveren waarvan de inhoud nu eenmaal wijkt of geweken is.) Maar de conclusie dient nog geformuleerd te worden. Ik geloof - om het zo kort mogelijk te maken - dat het
| |
| |
Het Metropole Orkest o.l v. Rogier van Otterloo tijdens een TROS-opname
in Nederland hoog tijd wordt vast te stellen, dat “de provincie” niet meer bestaat.’
Ik moest dat 20 jaar geleden nog uitleggen, maar ik denk dat dit niet meer hoeft nu Marshal McLuhan (en zoveel anderen) inmiddels het idee van het ‘global village’ alweer tot oude koek gemaakt hebben. Overigens wond ik mij in dat artikel van toen ook al op over ‘de monumentale “provincialistische” misverstanden tussen de “Hollanders” en wat zij de “Belzen” gelieven te noemen’. Zoals gezegd: het verdriet van Tjietjerksteradeel is dat van Wuustwezel, maar in beide plaatsen speelt zich de maatschappelijke werkelijkheid even volledig af als in de Hollandse randstad. Ze hebben er minstens even goede scholen en bibliotheken, lezen dezelfde kranten en tijdschriften, kunnen er méér TV-programma's ontvangen en reizen onbevangen over de wereld. Het gaat hen goed. Dank u. En de provincie bestaat niet meer. Wat wél nog bestaat is ‘provincialisme’, met een plank voor je kop lopen, maar dat gebeurt relatief even veel in de Randstad als in Wuustwezel en in absolute getallen zelfs beduidend méér.
| |
‘Contractie-mentaliteit’
Wanneer u mijn betoog tot zover gevolgd heeft - en ik denk, dat eerlijk gezegd maar weinig mensen bereid zijn zoveel energie in zo'n onderwerp te steken - zult u wellicht al enige malen de wijze wenkbrauwen gefronst hebben met de opmerking dat het geen 1967 meer is. En dat de mentaliteit toch een stuk verbeterde. O ja? Nu dan: alsof de duivel ermee speelt, valt op de dag dat ik dit betoog schrijf (15 januari) de Volkskrant in mijn bus met een artikel, dat zó begint:
| |
| |
‘Nederland bestaat, zoals bekend, uit twee delen: de Randstad en de Provincie. De Randstad is het toneel van het volle leven. Daar gebeuren alle belangrijke dingen, met name op het gebied van de kunst. De Provincie wordt van tijd tot tijd op de hoogte gebracht van de jongste ontwikkelingen.’ Ik vond het eerst heel geestig en ontdekte toen, dat dit de bedoeling niet was. Ik geloof toch écht, dat er met de Hollanders iets heel ernstigs aan de hand is! Er is een stuk uit mijn VN-artikel van 1967, dat ik niet wilde citeren. Maar na de Volkskrant-van-vandaag doe ik het toch.
Ziehier:
‘In de zeventiende eeuw is een merkwaardig boek verschenen, geschreven door Pieter de la Cour en getiteld: “Het Interest van Holland”. De schrijver keert zich tegen Machiavelli, die gesteld had, dat een vorst sterk moet zijn als een leeuw en sluw als een vos. De la Cour is het daarmee niet eens. Volgens hem moet de vorst, de staat, alleen maar het voorbeeld volgen van de kat. De kat is eenzelvig en houdt niet van andere dieren, zelfs niet van andere katten. De kat houdt wél van haar eigen huis, maar verder is zij afzijdig.
Het is heel tekenend, dat dit boek nu juist een “Hollands” is. Want terwijl in de zeventiende en achttiende eeuw alle staten een duidelijk expansieve politiek voeren en hun territorium in Europa proberen te vergroten, is er in Holland een duidelijke “contractiementaliteit” (...). (Ik ontleen deze gegevens aan de Utrechtse hoogleraar Boogman) (...). Wat deze contractiementaliteit betreft: Holland wilde zich concentreren op de zee; dat is op de handel en het geldverdienen. Dat is de “interest”. Hoe minder deelgenoten er zijn in de winst, hoe beter het is. De la Cour stelt dan ook serieus voor: een gracht te graven door de Gelderse Vallei; dan is “Holland” op een nette manier af van zijn bondgenoten, Friesland, Groningen, Drente, Overijsel en ook van de generaliteitslanden Brabant en Limburg. Er is dan - sympathiek detail - geen leger meer nodig en de kat kan zich veilig in haar eigen welgevulde pakhuis lekker de snorharen likken.
Nu is mij nergens gebleken, dat Pieter de la Cour in zijn tijd als een idioot beschouwd werd. (...) Ik vlei mij niet met enige hoop, dat deze historische uitweiding veel randstedelingen zal aanspreken, maar wellicht willen zij mij op mijn woord-als-provinciaal geloven, wanneer ik zeg dat in de provincie de overtuiging heerst dat de gracht van Pieter de la Cour weliswaar niet gegraven is door de Gelderse Vallei, maar er desalniettemin ligt. Het is (blijkbaar) een psychische barrière (als u wilt: een muur rond de Chinezen van Europa), die - dit verdient nadrukkelijk opgemerkt te worden - door de provinciaal met weinig of geen moeite genomen wordt, wanneer hij zich Amsterdamwaarts begeeft, maar door de Hollander slechts node; en dan min of meer in de stemming van Columbus' schepelingen, die naarmate ze verder van huis raakten, steeds banger werden van de wereld af te vallen’. Einde laatste citaat.
| |
Beknopte balans en slotsom
Het is natuurlijk eigenlijk allemaal van den gekke! Er zijn 20 miljoen mensen, die dezelfde taal spreken, maar over twee staten verdeeld zijn. Zij hebben al een cultureel akkoord gesloten en zelfs een Taalunie gesticht. Dat is allemaal heel zinnig.
Met zo'n 20 miljoen kunnen zij immers een stem opzetten die goed gehoord wordt. In de media-sfeer liggen allerlei zaken voor de hand, die beter en profijtelijker samen gedaan kunnen worden, dan apart door 6 miljoen Vlamingen en 14 miljoen Nederlanders. Dat is ook bij herhaling met klem-van-redenen betoogd en niemand heeft gezegd dat hij of zij ertegen was. Alleen: er gebeurt weinig of niets.
‘Delta’ is een schoolvoorbeeld van dat falen.
Men gaf openlijk vóór het te gaan doen (dat gezamenlijk Vlaams-Nederlands radioprogramma in Nederlands, Duits, Engels en Frans) en besloot kennelijk binnenskamers, dat het niet door zou gaan. Over het doorgaan is in de besluitvormende organen geen openlijke discussie geweest. Formeel steekt het mes nog in het varken, zelfs. Maar dat het niet doorgaat, staat als een paal boven water. Dat is kwalijk.
Is dit plan gewoon spaak gelopen op de Gelderse Vallei en - maar daarover zou ik graag eens een Vlaamse stem horen - op de Barrière van Wuustwezel? (Of het verdriet daar erg groot is, betwijfel ik overigens).
Maar intussen blijf ik van mening, dat communicatie Vlaanderen-Nederland en vice versa van belang is voor beider niveau-van-leven. Als beide gemeenschappen tot deze overtuiging komen, moeten zij ooit hun politieke wil tonen. Spontaan komt de relatie immers klaarblijkelijk niet tot stand.
Er moet dan een orgaan gecreëerd worden om deze taak uit te voeren: met bevoegdheden en een budget. Terzake zal tussen Noord en Zuid gewoon een contract gesloten moeten worden, waar we elkaar dan verder aan kunnen houden. Een contract is in ieder geval iets, waarvan ze in het Noorden de taal kunnen lezen en verstaan. En ook in het Zuiden ontbreekt de ervaring niet in het omgaan met zakelijke contracten.
Fred VAN LEEUWEN
|
|