De Nederlanden in de wereld
‘Vlaanderen’
Op initiatief van Paul Deprez, gemeenschapsminister van Externe Betrekkingen, gaf de Vlaamse Gemeenschap een keurige en kleurige brochure uit onder de titel ‘Vlaanderen’. Aangezien het de bedoeling is de belangstelling van het buitenland te wekken, verschijnt de publikatie in het Nederlands, Frans, Engels, Duits, Spaans, Russisch, Japans, Chinees en Arabisch. Alles samen goed voor een oplage van 50.000 exemplaren.
De basistekst is van de hand van Guido Fonteyn, journalist bij De Standaard, die het zich moest laten welgevallen dat de verschillende ministeriële kabinetten zijn ontwerp met zuiverende blik doornamen.
Het boekje telt 57 pagina's, met een uitvouwbaar cellofaan kaartje van België en een afzonderlijke, aan de achterflap bevestigde, bijlage van 8 pagina's waarin de huidige samenstelling van de Vlaamse deelregering en enkele statistieken over de Vlaamse economie zijn opgenomen.
Een eerste hoofdstuk geeft een politieke benadering en situeert Vlaanderen als deelstaat van België, ‘zoals Catalonië een autonome gemeenschap is van Spanje, Quebec een provincie van Canada en Arkansas één van de Verenigde Amerikaanse Staten’ (p. 9). Het hoofdstuk behandelt ook de Vlaamse Beweging, als ‘uiting van sociaal humanisme, een gerechtvaardigd verzet van de Vlaamse volksmens tegen de Franstalige bovenlaag’. Brussel wordt voorgesteld als een hoofdstedelijk gebied met een internationale roeping.
Een tweede hoofdstuk - ‘De draaischijf in Noordwest-Europa’ - heeft het over de economie. Hier worden het wegennet, de havens, de technologische kennis, de werkkracht van de Vlaamse bevolking, de goede sociale relaties en het gunstig investeringsklimaat geprezen.
Het laatste hoofdstuk is gewijd aan de cultuur. In ‘Vlaanderen leeft’-stijl wordt gewezen op de grote betekenis van onze bouwkunst, schilderkunst, letterkunde, danskunst, muziek, kunstambachten, festivals, enz.
Over de Vlaams-Nederlandse dimensie wordt het volgende gezegd: ‘De periode van het Koninkrijk der Nederlanden (1815-1830) heeft de eenheid van de Zeventien Provinciën, de gebieden die onder het Bourgondisch-Habsburgse bewind verenigd werden, niet kunnen bewerkstelligen. In dit kader moet de Nederlandse Taalunie vermeld worden die in 1980 tot stand kwam op grond van een verdrag met Nederland met het oog op de gezamenlijke ontwikkeling en bevordering van de gemeenschappelijke taal en letteren’ (p. 43).
Ons komt het boekje op sommige ogenblikken wat al te simplistisch voor, maar voor de voorlichting van en de propaganda in het buitenland is het zonder meer een noodzaak een en ander zo eenvoudig mogelijk uit te leggen. Het uit de doeken doen van de staatsstructuur blijft echter onbegonnen werk. Pluspunt van de uitgave is in elk geval de zelfbewuste toon waarin het geheel is gesteld.
Eén doffe wanklank in het hoofdstuk ‘Cultuur’ doet ons echter huiveren: eens te meer wordt het stereotype - en valse - beeld van de Vlaming als Bruegheliaanse drinkebroer gevoed. Deze karakteriseringen zijn er werkelijk zo met de haren bijgesleurd, dat ze effenaf storend zijn.
Wij citeren. Op p. 41 lezen we: ‘Hier woont hetzelfde nijvere volk, dat de waarde kent van geld en goed leven,...’ Als het hierbij bleef, dan was er niets aan de hand, maar op p. 45 begint het pas: ‘Buitenlanders zeggen wel eens dat de Vlamingen graag vergaderen, en graag feesten. Ook op dit vlak heeft Vlaanderen een rijke traditie. Als er in Vlaanderen niet wordt vergaderd, dan wordt er gefeest. (...) Onder of naast de fiere torens van de belforten ligt altijd wel een gelagzaal. (...) In Vlaanderen behoren de begrippen goed eten en goed drinken tot de dagelijkse cultuur. (...)
En de afgang gaat verder: ‘Eén van de panelen (van Van Eycks Lam Gods, red.), de Rechtvaardige Rechters, werd in 1934 gestolen. (...) Misschien komen ze wel te voorschijn tijdens uw bezoek. Er zal dan in elk geval gefeest worden (p. 47)’.
En voor wie nog niet verzadigd is: ‘Er zijn natuurlijk beroemde popconcerten, zoals dat van Torhout-Werchter, en stadsanimatie: Mallemunt in Brussel, de Gentse feesten en talloze andere evenementen, die in hoofdzaak maar dienen als aanleiding om plezier te maken, goed te eten en goed te drinken (p. 53).
Wij vragen ons werkelijk af wie aan dergelijk proza een boodschap heeft. Welk cultureel of economisch - want om dat laatste is het Deprez uiteindelijk te doen - voordeel kan ons dat in godsnaam brengen?
Of leeft men in de overtuiging dat het Duitse bier-en-worst-imago in een causaal verband staat tot het Wirtschaftswunder?
Misschien kan men in de brochure een bon voegen ‘Goed voor 1 consumptie, in café De Meiboom, bij Firmin en Jeanine, op de markt van Snaaskerke’...
Wilfried VANDAELE