Jean-Baptiste deed er in 1839 alles voor om het parlement te doen accepteren dat de toendertijd zeer omstreden XXIV Artikelen uitgevoerd zouden worden. Die XXIV Artikelen bevatten een definitieve Nederlands-Belgische grensregeling, die o.m. inhield dat een deel van Limburg (ten Oosten van de Maas) aan Nederland moest afgestaan. Maastricht bleef zo geografisch deel uitmaken van Nederland. Nothomb was in 1839 minister van Openbare Werken, maar dat belette hem niet het Verdrag van de XXIV Artikelen met hand en tand te verdedigen in Kamer en Senaat. Hij was zo méér dan een ruggesteun voor de eigenlijke ‘vakminister’, minister van Buitenlandse Zaken De Theux. Nothomb wilde de Nederlands-Belgische grenskwestie zo snel mogelijk geregeld zien. De prijs - het loslaten van een deel van Limburg (én Luxemburg) - voor Nothomb een zaak van Staatsraison - werd door velen in het parlement onaanvaardbaar geacht. Aan de regering werd verweten dat zij 380.000 Belgen in de steek liet. Uit het hele land stroomden petities tegen de XXIV Artikelen toe. Zo b.v. inwoners van ‘het patriotiek gemeente van Maldegem’, die verklaarden ‘statig tegen het aenveerden der geweysde 24 artiekelen’ te zijn ‘waerby eene staetkundige broedermoord bedreven word, met onze catholyke medebroeders van Limburg en Luxemburg, aen onzen ouden vraekzuchtigen protestantschen dwingeland over te leveren!!!’ (Moniteur Belge, 17 maart 1839). De inwoners van het op dat moment nog onder Belgisch beheer staande Heerlen richtten zich (in het Frans) tot de parlementsleden om hen deelgenoot te maken van hun zorg: de Heerlenaars wilden niet terug onder het ‘ijzeren juk van een wraakzuchtige en toornige despoot’, ze achtten hun godsdienstige en economische toekomst in gevaar (Moniteur Belge, 13 maart 1839).
Tijdens een van de heftige kamerzittingen was de spanning voor een der volksvertegenwoordigers zo groot dat hij, vlak na het houden van zijn redevoering, in elkaar zakte en stierf. Uiteindelijk aanvaardden 58 van de 100 aanwezige leden op 19 maart 1839 de uitvoering van de XXIV Artikelen. Kamerlid Gendebien vond die aanvaarding te gortig; hij verklaarde ‘Neen, 380.000 maal neen, voor de 380.000 Belgen die U opoffert aan de angst’ en nam ontslag als kamerlid.
België verloor zo een flink stuk van het Limburgse land. Dit tot groot ongenoegen van een van de nazaten van J.-B. Nothomb, nl. Pierre Nothomb, de vader van Charles-Ferdinand.
Deze Pierre Nothomb, een Belgisch nationalist, was na Wereldoorlog I een van de vaandeldragers van een annexatiebeweging, die ijverde voor het verkrijgen van de gebieden die België in 1839 aan Nederland had moeten overlaten. Deze poging om het blazoen van de Nothombs weer te zuiveren, mislukte.
En aan het eind van zijn politieke carrière moest Pierre Nothomb zelfs meemaken dat nog een stuk Limburg over de grens verdween (zij het de taalgrens): in 1962 werd de wet gestemd die o.m. inhield dat de Voerstreek overgeheveld werd naar Vlaanderen - senator Pierre Nothomb stemde tégen.
Voor Charles-Ferdinand Nothomb geldt: van je familie moet je 't hebben. Immers: indien Jean-Baptiste zich sinds 1836 niet zo had uitgesloofd om de gemeentelijke autonomie te beperken en de Gemeentewet in 1842 niet had gewijzigd, dan was de betrokkenheid van de minister van Binnenlandse Zaken bij de burgemeestersbenoemingen geringer gebleven en zou het aanduiden van een burgemeester buiten de gemeenteraad (een daad die Ch.-F. Nothomb noodlottig werd) niet tot de mogelijkheden behoord hebben.
Ook de Voerstreek zou de Voerstreek niet geweest zijn, als Jean-Baptiste er in 1839 in geslaagd was Maastricht en omstreken voor België te behouden of als Pierre zijn annexatiepolitiek tot een goed einde had kunnen brengen. Voeren zou dan geografisch mooi aansluiten bij het Limburgse land en hoogstens een ‘gewone’ taalgrensgemeente zijn en niet - zoals nu - een enclave tussen Luik en het buitenland. Of zou de taalgrens dan misschien tot in Heerlen opgeschoven zijn?
Adriaan OVERBEEKE