| |
| |
| |
Neerlandia na 1945
Nieuwe start op oude voet
Westelijk Nederland was in 1945 nauwelijks bevrijd, of in Den Haag maakte het dagelijks bestuur van het ANV de balans op. Een voordeel was, dat er geen financiële problemen bestonden. Er waren tussen 1940 en 1945 nagenoeg geen uitgaven gedaan. Althans niet uit de centrale kas. Organisatorisch hadden de zaken echter volkomen lam gelegen. De afdelingen in Nederland waren zo goed als uitgehold. Vanwege het afgrendelen van de grens tussen Nederland en België in 1940 waren de verbindingen met Vlaanderen praktisch onmogelijk geworden. Overigens was de relatie van het Verbondsbestuur met Vlaanderen reeds vóór de oorlog zwak en kwetsbaar. Van enige voeling met de ANV-Groepen overzee was totaal geen sprake. En tenslotte had de Duitse bezetter in 1943 de opheffing van Neerlandia gelast. Zogenaamd wegens papierschaarste.
Een half jaar later kreeg het bestuur wat meer inzicht in de situatie van het Verbond. De voorzitter, ds. J.N. Pattist, vatte de toestand in één woord samen: ‘bloedarm’.
Eén van de eerste besluiten van het bestuur was het indienen van een verzoek bij de overheid om Neerlandia weer te mogen uitgeven. Men kreeg toestemming, maar wel onder voorwaarden: een uitgave voorlopig voor eenmaal, in een beperkte omvang en met een beperkte oplage. In december 1945 kwam het eerste na-oorlogse nummer. Met ingang van het volgende jaar mocht het tijdschrift om de twee maanden verschijnen. De traditie van maandblad werd anderhalf jaar later hersteld.
Het bevrijdingsnummer bevatte een hoofdartikel ‘Onze toekomst’ van ds. Pattist, tevens lid van de redactie, voorts een schematisch overzicht van de geschiedenis van het ANV en een reeks beknopte artikelen over het ANV en de Oost, over Suriname, Caribisch Nederland en Zuid-Afrika. De redactiesecretaris Achiel Brijs, een oud-leerling van Hippoliet Meert, in 1918 uitgeweken naar Den Haag, schreef een bijdrage over Vlaanderen.
Een bijzonder nieuwtje was de mededeling dat men op Curaçao met het uitgeven van een periodiek, eveneens onder de naam ‘Neerlandia’, de activiteiten in de West en Zuid-Afrika had gaande gehouden. In Oost-lndië was hetzelfde ondernomen, toen dat nog kon, met een verenigingsorgaan ‘Nieuw Neerlandia’.
Nadat de balans was opgemaakt, bezon het bestuur zich op de uit te zetten beleidskoers. In het hoofdartikel van het eerste nummer werd een lans gebroken voor het streven naar een breder maatschappelijk draagvlak voor het ANV.
De predikant Pattist vertolkte het op zijn manier: ‘Wij moeten worden als een kerk, waarin de professor zijn woord vindt, maar ook de eenvoudige simpele ziel’. Ds. Pattist vond het ANV te elitair, zijn ideaal was een volksbeweging, waaraan alle stamgenoten elkander konden vinden. En dan met voor elk wat wils: ‘Een Neerlandia voor de hoogleraar’ en ‘een weekblad met plaatjes’, blijkbaar voor de simpele zielen. De wensdroom van de schrijver zou niet in vervulling gaan. Het ANV was nimmer een massabeweging geweest en zou het ook niet worden.
Het was een start op de oude voet. De inhoud van Neerlandia en van de correspondentie over het tijdschrift uit die dagen, de teneur van de notulen van het bestuur, ademden de geest van vóór 1940.
Het ANV van 1945 was het Verbond van het interbellum, een organisatie met een sterk Noordnederlandse inslag, waarin Vlaanderen bijkans van geen betekenis was. Neerlandia maakte zich in 1945 sterk voor de behartiging van de Nederlandse nationale belangen, zoals ver voor de Tweede Wereldoorlog met de zorg voor de emigranten. Vanuit die gezichtshoek is het verklaarbaar, dat kort na de oorlog vele historische publikaties in Neerlandia verschenen, waarbij aan een groots verleden werd herinnerd. Aangevuld met artikelen over nationale instellingen als bijvoorbeeld de KLM en de Nederlandse Heidemaatschappij. Het werd soms overdreven. Zo schreef Neerlandia in 1946 dat de jeugd te weinig het voorbeeld van de grote figuren uit de vaderlandse geschiedenis voor ogen werd gehouden. In een boekbespreking stond het zinnetje: ‘Een panopticum bezien is als tijdverdrijf niet onaardig, maar boven de wassen beelden verkiezen wij de mannen van staal, in wie de echt oud-Nederlandse geest vlees en bloed is geworden’. Ds. Pattist had daar moeite mee. Hij schreef het volgende: ‘En dan nog moeten wij Dietschers uit Nederland het gevoel zien af te leggen en te verdelgen uit ons hart en uit onzen geest, dat wij geestelijk staan boven de andere stamgenoten. Wij hebben nog altijd iets goedig afdalens ten opzichte van hen. Het valt ons moeilijk hen voor vol aan te zien. We zijn den ouden regentengeest nog altijd niet kwijt’.
Het zou nog een jaar of tien duren eer die ‘regentengeest’ ook in Den Haag uit het ANV was verdwenen.
Dit kortzichtig nationalistisch denken, niet te verwarren met het gezond besef tot een volk met een eigen karakteristiek, een eigen historie en een eigen cul- | |
| |
tuurpatroon te behoren, deed het ANV geen goed. Althans het sprak de jonge intellectuelen van 1945 allesbehalve aan. Zij richtten hun verwachtingen op een Benelux-verband, op de idealen van een verenigd Europa en op het slechten van de grenzen, in de plaats van op de daden van Piet Hein, hoe groot die misschien ook waren geweest. Deze tekenen werden moeilijk verstaan door het merendeel van de hoofdbestuursleden, waarvan menigeen in de koloniale gebieden had geleefd.
De relatie tussen het Verbondsbestuur en Vlaanderen kwam moeizaam tot stand. In Brussel was weer een afdeling opgericht. Men wilde het ANV in Vlaanderen doen herrijzen. In het begin hield het Verbondsbestuur zich min of meer afzijdig. Men vreesde zich te stoten aan de Belgische politieke verwikkelingen, met de anti-Vlaamse repressie als kern. Er werd in het Verbondsbestuur pas over Vlaanderen gesproken toen er meer afdelingen waren ontstaan. In ieder geval had het initiatief van Brussel succes.
Een werkelijke invloed vanuit Vlaanderen op de gang van zaken in het Verbond was er niet. Daarvoor moest worden gewacht tot 1960.
| |
Status
Al vrij in het begin was Neerlandia in het Verbond onderwerp van gesprek. Na het aftreden van Achiel Brijs in 1947 als redactiesecretaris, nam het dagelijks bestuur de leiding over. Dit besluit zou de aanleiding worden tot velerlei discussies, vooral na de statutenwijziging van 1951. Tot dan waren de leden al dan niet in afdelingen opgenomen. De afdelingen vormden de ANV-Groepen, die in het Verbondsbestuur waren vertegenwoordigd.
De Groepen vervielen, het Verbond kende voortaan alleen maar afdelingen, waarvan die met 100 leden en meer een zetel in het Verbondsbestuur kregen toegewezen. Twee jaar na de statutenverandering waren er 11 afdelingen in Nederland, 5 in Vlaanderen, 3 in Zuid-Afrika en 3 in de West. Er bestond zelfs een afdeling Belgisch-Kongo.
Het begon in hetzelfde jaar met klachten van lezers over de inhoud en de samenstelling van de rubrieken. Het was maar een kleine groep. Maar één ding was zeker: journalistiek stelde Neerlandia weinig voor en een cultureel tijdschrift was het in geen geval.
In de afdelingen Amsterdam en Rotterdam begon men zich te roeren. De besturen wensten naast het dagelijks bestuur, dat verantwoordelijk kon blijven, een redactiecommissie of een redactieraad. Toen het Verbondsbestuur een redactiecommissie benoemde, bestaande uit drie leden van het dagelijks bestuur, had dit een felle reactie van de afdeling Amsterdam tot gevolg. Het afdelingsbestuur schreef dat van de leden van het dagelijks bestuur niet kon worden verwacht, noch geëist redactionele leiding aan een tijdschrift te geven. Laat staan daarin te kunnen schrijven. Het verwijt kwam hard aan en mede onder de druk van steeds meer klachten, besloot het Verbondsbestuur een commissie van deskundigen te benoemen, waarin ook Vlaanderen achteraf een vertegenwoordiger kreeg. De commissie moest voorstellen ter verbetering van het maandblad indienen en onderzoeken of het zin had de meningen van de lezers te peilen aan de hand van een enquête. Een aparte opgave was, na te gaan of een emigrantenblad, al of niet in samenhang met Neerlandia, levenskansen zou hebben.
Het blad was te veel verenigingsorgaan in plaats van algemeen cultureel tijdschrift, dat ook van belang kon zijn voor niet-leden, was het oordeel van de commissie. De inhoud, de samenstelling en de opmaak gaven daarvan duidelijk blijk, stond in het rapport. Voorts was er geen rekening gehouden met de zelfstandige leden, die niet aan het Verbondsleven deelnamen. Het maandblad zou hoofdzakelijk voorlichting en richtingen moeten aangeven in plaats van verenigingsnieuws. Verslagen van afdelingen konden met mate worden opgenomen.
De inhoud moest meer samenhang vertonen en op een hoger peil staan. Medewerkers die konden schrijven dienden aangetrokken. Tenslotte werd een betere opmaak en het gebruik van een moderner lettertype aanbevolen. Van een lezersonderzoek zag de commissie af; men vond de lezerskring te verspreid en te gevarieerd. Eveneens werd een blad voor emigranten, gecombineerd met Neerlandia, van de hand gewezen. Eén van de argumenten was, dat men er van uit moest gaan dat de lezers van Neerlandia een geheel andere culturele achtergrond hadden dan het overgrote deel van de emigranten. Een apart emigrantenblad zou voor het ANV ook veel te kostbaar worden.
Verbetering vroeg echter meer geld, waarop de financiële draagkracht van het Verbond niet was berekend. Het rapport werd in 1952 uitgebracht: het jaar waarin de subsidie, die door de Nederlandse regering sedert 50 jaar met bedragen van jaarlijks f. 8000.- tot f. 10.000.- was toegekend, uitgezonderd tijdens de Tweede Wereldoorlog, plotseling achterwege bleef. Bij navraag bleek het een besluit als gevolg van wat toen in Nederland de ‘bestedingsbeperking’ heette. Maar kort daarna werd de subsidie weer verleend. Toch veroorzaakte de tegenvaller in 1952 een nega- | |
| |
tief saldo op de winst- en verliesrekening van het AVN.
Daarmee waren de voorstellen van de baan. Wel werd er een redactieraad in het vooruitzicht gesteld.
De discussie over het redactiebeleid en de afbakening van de redactionele verantwoordelijkheid, ook t.o.v. het bestuur van het ANV, was niet nieuw. In 1910, 1914 en 1920 had men zich over dezelfde vragen gebogen, hetgeen resulteerde in een reglement waarin ook de regeling voor het instellen van een redactieraad was opgenomen. Op het eind van de jaren zestig en het begin van de jaren zeventig waren het veeleer de doelstellingen van Neerlandia en het opstellen van een redactiestatuut, waarop bij de besprekingen de nadruk werd gelegd.
De redactionele inhoud van Neerlandia veranderde weinig, vergeleken met het vroegere patroon. Opvallend bleef de overmaat van afdelingsnieuws, zoals uitgebreide verslagen van St.-Nicolaasfeesten van de Nederlanders in New York en van uitvoeringen van Nederlandse volksdansgezelschappen in Australië. Anderzijds waren de verslaggeving over het leven van de emigranten, het organiseren van culturele evenementen en het project Boekverspreiding taken van het Verbond. De Nederlandse autoriteiten drukten daarvoor hun erkentelijkheid uit bij het 60-jarig bestaan van het ANV in 1958 - eigenlijk had het 1955 moeten zijn - waarbij een speciaal ‘jubileumnummer’ het licht zag. Naast het afdelingsnieuws trok de taalrubriek de aandacht, hoewel die onevenredig veel ruimte in beslag nam.
Nieuws uit Vlaanderen en vooral uit Frans-Vlaanderen kreeg steeds vaker een plaatsje. De technische uitvoering van het maandblad maakte altijd nog een slechte beurt. Een ouderwets tijdschrift met letter-types uit de tijd van Berlage, was het commentaar van de directie van een Haags P.R.-Bureau.
Het Verbond geraakte langzamerhand in het slop. Voor een deel buiten eigen toedoen. Nederland was het post-koloniale tijdperk ingetreden. In de gebieden overzee verdwenen de ANV-afdelingen. Een voorname pijler van het Verbond werd weggenomen. De relatie met de landgenoten ginder verviel. De toestand was niet bijster florissant. Daar kwam de apartheidspolitiek van de Zuidafrikaanse regering nog bij, waarmee het ANV - dikwijls totaal verkeerdelijk - werd geconfronteerd. Het was allemaal niet bemoedigend, vooral niet omdat de generatie van jongeren in Nederland zich van het ANV afzijdig hield en het moeilijk was besturen aan te vullen. In Vlaanderen was het niet anders. In de jaren dertig ging de Vlaam-
se Beweging door een diep dal, evenals ten tijde van de oorlog. De gevolgen waren speurbaar. De crisis in de Vlaamse Beweging had een negatieve uitwerking op de verhouding van Vlaanderen met Nederland. Bij enkele Verbondsbestuurders uit de dagen van 1945 rijpte het besef dat een periode was afgesloten. Anderen waren daarvan minder overtuigd. Toch won het inzicht dat verandering en heroriëntering nodig waren. In de tweede helft van de jaren vijftig brak de zon door.
| |
Herleving en vernieuwing
In 1961 werd de 9 jaar eerder aangekondigde redactieraad benoemd. Het op hoger peil brengen van de inhoud van Neerlandia, het aantrekken van vaste medewerkers en het zorgen voor een moderne grafische uitvoering, waren de opgaven. Dezelfde eisen, in dezelfde bewoordingen als in het rapport van 1952, met dit verschil dat de aanwijzingen nu werden opgevolgd. Het tijdschrift kreeg in de jaren zestig een andere functie. In 1968 was het niet meer uitsluitend verenigingsorgaan, maar een cultureel tijdschrift, met dienstbetoon aan verenigingen en instellingen met een doel van gelijke strekking: de integratie van het Nederlandse taalgebied. Het gebeurde niet onverwijld. Er waren ruim vijf jaar voor nodig, vanaf 1959 toen een nieuw bestuur was aangetreden: de periode waarin het ANV zowel naar de organisatiestructuur, als naar de prioriteiten van de doelstellingen, een vernieuwing moest ondergaan.
Om de koerswijziging te verklaren moeten we terug naar 1945 en kort daarvoor. Een feit is, dat het Benelux-verband, evenals de eerste povere aanzetten tot bevordering van de Europese eenwording, een gunstige
| |
| |
uitwerking op het streven naar samenwerking van Noord en Zuid had. De politiek van afzijdigheid, zoals die zich tussen Nederland en België tussen 1918 en 1940 had gedemonstreerd, was verdwenen. Men zocht in Europa meer de wegen van samenwerking, vooral op cultureel terrein. Culturele verdragen werden aan de lopende hand gesloten. Op 16 mei 1946 werd het Belgisch-Nederlands Cultureel Verdrag van kracht. De uitvloeisels waren legio. In het bijzonder op onderwijsgebied, als de toekenning van studiebeurzen, uitwisseling van docenten en de regeling van de effectus civilis. Daarnaast was er de Conferentie van de Nederlandse Letteren die in 1951 tot stand kwam. De Stichting voor Lexicologie werd opgericht, het volksontwikkelingswerk kreeg ruimer armslag, het Comité voor Frans-Vlaanderen vroeg in Nederland de aandacht, er waren toneeluitwisselingen en in 1957 verscheen het voortreffelijk tijdschrift ‘Ons Erfdeel’.
Langzamerhand kreeg het begrip ‘culturele integratie van Noord en Zuid’ bekendheid en werd het voor velen gemeengoed in Nederland en Vlaanderen. Er kwam veel van de grond, maar er waren ook verwachtingen die de bodem werden ingeslagen. In de Nederlandse politieke regionen bestond er soms angst zich met ‘de binnenlandse aangelegenheden’ van een bevriende staat in te laten, waarmee men op de taalstrijd in België duidde. Die vrees verdween pas toen bij de Belgische grondwetsherzieningen, aan het begin van de jaren zeventig, aan de taalgemeenschappen de culturele autonomie was verleend.
In 1962 gaven de twee voorzitters van de Belgische en Nederlandse delegaties van de Technische Commissie ter Uitvoering van het Belgisch-Nederlands Cultureel Verdrag, Julien Kuypers en mr. H.J. Reinink hun nota, bekend als het ‘rose boekje’, uit: een pleidooi voor een gezamenlijk internationaal cultureel beleid en de oprichting van een Hoge Raad voor Cultuur. We zijn dan bij ons uitgangspunt terug.
Prof. dr. Pieter Geyl noemde op een bijeenkomst van het Genootschap van Leraren en de Vereniging van Volksuniversiteiten in 1960 in Den Haag, de samenwerking van Nederland en Vlaanderen meer dan ooit van belang bij de ontwikkeling van de verhoudingen in Europa en elders in de wereld. In ANV-verband hield de ondervoorzitter, dr. R. Gheyselinck in 1960 zijn gehoor voor, dat ‘het uitdragen van een algemeen-Nederlands standpunt’ voorrang moest hebben; een waarschuwing tegen bekrompen nationalistisch denken in sommige Nederlandse kringen. In Vlaanderen was het mr. Willem Melis die op het gevaar van particularistische stromingen opmerkzaam maakte als een bedreiging voor de samenwerking.
Bijzonder duidelijk en concreet gaf dr. A.W. Willemsen in dit licht de marsroute aan. Op de Algemene Verbondsvergadering van 1961 in Rupelmonde stelde hij in een rede ‘De toekomst van het ANV’, dat versteviging van de banden tussen Nederland en Vlaanderen het middelpunt moest zijn voor alle Verbondsactiviteiten. Het ANV behoorde, naar zijn opvatting, de centrale te worden van het Nederlandse eenheidsstreven. Uitingen van eng-nationale sentimenten in Noord-Nederland wees ook hij met beslistheid af. Aansluiting moest worden gezocht met de moderne gedachtenstromingen. Het ANV, aldus dr. Willemsen, zou de federatie moeten vormen van de vele organisaties en instellingen in de culturele sector, die bereid waren hun doelstellingen en activiteiten in het vooruitzicht van een algemeen-Nederlandse samenwerking te plaatsen. De opvattingen, de suggesties, maar bovenal de visie van dr. Willemsen wierpen in een later stadium vruchten af. En niet alleen binnen de begrenzing van het ANV en Neerlandia, maar ook ver daarbuiten.
Een jaar of tien zou dr. Willemsen als medewerker en later als eindredacteur zijn stempel op Neerlandia drukken, met zijn gezag als historicus, kenner van de Vlaamse Beweging, ijveraar voor de samenwerkingsgedachte en, evenals zijn leermeester prof. Geyl, uitgerust met een uitstekende pen. Van het begin af was zijn bedoeling Neerlandia tot een algemeen-Nederlands cultureel tijdschrift te maken, dienstbaar ook aan verenigingen naast het ANV met hetzelfde streven. Een dergelijke corporatie werd de in 1963 opgerichte Stichting voor de Culturele Integratie van Noord en Zuid. Het zou zich anders voltrekken.
Het ANV werd versterkt, een gevolg mede van de veldwinnende samenwerkingsgedachte. Met ingang van 1960 ging het Erasmusgenootschap uit Gent, een culturele organisatie, een fusie aan met het ANV. Het Genootschap uit 1949, met een programma ontleend aan dat van het volkshogeschoolwezen, bracht 500 leden aan. Het aantal Vlaamse ANV-afdelingen werd daardoor met 3 uitgebreid. Daar stond tegenover dat de voorzitter van de General Netherlands Assocation uit New York, de samenwerking met het ANV verbrak. Het ANV had, naar zijn mening, alleen te zorgen voor de emigranten en de belangen buitengaats. De fusie was daarop een inbreuk. Een duidelijke aanwijzing van wat wij eerder aanstipten: het beoordelen van het ANV als een nationaal Nederlands instituut.
Het ANV en het Genootschap bekroonden de fusie op het 34ste Nederlands Congres in Gent: de opzet en de programmering van het congres waren de eerste acties van samenwerking. Het congres stond on- | |
| |
Staatssecretaris van der Mei en Minister Nothomb ondertekenen het Taalunieverdrag Brussel, op 9 september 1980.
der het presidium van het ANV, evenals het 35ste in 1961 in Vlaardingen. Ook het 36ste in 1963 in Antwerpen - waarop het besluit viel de Stichting Culturele Integratie van Noord en Zuid op te richten - en het 37ste in 1967 in Rotterdam, kwamen door toedoen van het ANV, dat voorgesteld had een Bestendige Commsisie voor de Nederlandse Congressen in te stellen, tot stand.
In 1963 ging het Genootschap De Nederlanden in Europa officieel over in het ANV. Het was een werkgroep van Nederlanders en Vlamingen, in 1957 gesticht, met als doel ‘het saamhorigheidsbesef te versterken van hen die tot de Nederlandssprekende gemeenschappen in Europa behoren, ongeacht de bestaande staatkundige verbanden’. De werkgroep telde enkele honderden leden. Vooral kwalitatief was de toetreding een aanwinst.
De fusies en vormen van samenwerking betekenden een versteviging van het Verbond. Activiteiten en werkzaamheden konden worden gespreid. Een en ander ging gepaard met een statutenwijziging in 1963. Het Verbond had ook later baat bij de regeling dat in het Verbondsbestuur, toendertijd omgedoopt in ‘hoofdbestuur’, verenigingen en instellingen als o.m. het Comité voor Frans-Vlaanderen en de Werkcommissie Neerlandistiek een vertegenwoordiger kregen. Een andere vorm van binding was de overeenkomst
| |
| |
met het Verbond van Vlaamse Academici (VVA) een collectief abonnement af te sluiten voor de leden op Neerlandia. Vele initiatieven kregen financiële steun van het ANV. Het waren winstpunten. Niettemin onderging het Verbond de invloed van gewijzigde gewoontepatronen. De televisie was in opkomst en hield de mensen thuis. Het verschijnsel van ‘vergadermoeheid’ manifesteerde zich. Het bestuur van het ANV riep de hulp in van de Leuvense socioloog, prof. dr. W. Dumon. In het Rapport Dumon (1965) werd geadviseerd over te schakelen van alleen maar een ledenvereniging op een institutionele organisatie met een centraal bureau en een breed spectrum van activiteiten voor concrete projecten.
In 1965 stelde dr. G.R. Piryns op een studiedag in Breda de vraag of het ANV een toekomst had. Hij meende van wel. De doelstellingen, met als voornaamste de Nederlandse integratie, trokken volgens hem de interesse. De middelen waren voorhanden: de Nederlandse Congressen, de Visser-Neerlandiaprijzen - voor de eerste keer in 1955 uitgereikt - het Taalfonds, het project Boekverspreiding en Neerlandia. ‘Aan Neerlandia wordt in de toekomstige ontwikkeling van het ANV een groeiende betekenis toebedacht. Meer en meer zal het de belangrijke schakel worden met de leden’. Het blad had nog te weinig werfkracht, hoewel de evolutie van het tijdschrift gunstig werd beoordeeld, aldus dr. Piryns.
| |
Nieuwe stijl in 1968
In 1967 kwamen, na beraad in redactie en dagelijks bestuur, in het hoofdbestuur voorstellen aan de orde voor ingrijpende veranderingen. Het tijdschrift zou niet zijn louter en alleen ‘de directe spreekbuis van het ANV’, maar een uitgave van het Verbond. De regeling van de verhouding hoofdbestuur-redactie werd als die van directie en hoofdredactie in het Nederlandse dagbladwezen. ‘Bevorderen van de integratie van het Nederlandse taalgebied en van ‘de uitstraling van de Nederlandse cultuurgemeenschap in den vreemde’, waren de doeleinden. Naast een rubriek voor het ANV, konden andere verenigingen en instituten met overeenkomstige doeleinden als Neerlandia, ruimte krijgen voor eigen mededelingen.
Nu het tijdschrift geen verenigingsorgaan meer zou zijn, verviel de rubriek Zuid-Afrika. Het voorstel lokte een discussie uit over de verhouding van het ANV tot Zuid-Afrika. Trouwens, na de inleiding van dr. Willemsen in Rupelmonde waren er al debatten en artikelen in Neerlandia aan genoemde binding gewijd. Op de achtergrond speelde de apartheidspolitiek. ‘Zuid-Afrika maakt het ons niet gemakkelijk’, schreef Neerlandia in 1963 in een hoofdartikel, waarmee de Zuidafrikaanse regering, het volk en de volksvertegenwoordiging in hun meerderheid waren bedoeld. Om in de kwestie meer inzicht te geven, stelde de redactie in 1964 een speciaal Afrika-nummer van Neerlandia samen. De belangstelling was gering. Een tweede poging strandde op gebrek aan medewerking uit Zuid-Afrika zelf.
In het redactiestatuut namen bestuur en redactie een bepaling op, waarin tot uiting kwam, ‘dat de nieuwe regeling ruimte gaf voor enig verschil tussen de activiteiten van het ANV als organisatie en de richting van het blad dat werd uitgegeven’. Om praktische redenen konden bepaalde zaken, hetzij meer of minder, aandacht krijgen bij de redactie, of bij het hoofdbestuur en de directie van het ANV. Dit kon ook op de banden met Zuid-Afrika van toepassing zijn. In een redactioneel naschrift op een ingezonden brief in het maartnummer van 1968, toen Neerlandia al met een gewijzigde redactieformule verscheen, werd nogmaals uitgelegd, dat de koers van de redactie voor Zuid-Afrika op het verschaffen van nieuws was gericht, overeenkomstig de redactionele richtlijnen. En dan alleen voor zover die berichtgeving van betekenis zou zijn.
In een kleiner formaat, met een nieuwe omslag en lettertype, kwam Neerlandia ‘nieuwe stijl’ in januari 1968 uit. Het ANV, de Stichting Culturele Integratie van Noord en Zuid en de Werkcommissie van hoogleraren en lectoren in de Neerlandistiek aan buitenlandse universiteiten en het Jongerencontact Noord-Zuid kregen, althans voorlopig, een vaste rubriek. De ‘Spiegel van de Vlaamse Beweging’ bleef gehandhaafd. De artikelen in 1968 behandelden de integratieproblemen, het hoger onderwijs in de beide Limburgen, het volksontwikkelingswerk in Nederland en Vlaanderen en o.a. de Benelux.
Het jaar daarop schonk Neerlandia aandacht aan de activiteit van het ANV over het taalgebruik in overheidsstukken.
Een opvallende bijdrage was het artikel waarin verslag werd gedaan over het onderzoek naar het wel of niet opnemen van de culturele integratie als actiepunt in de programma's van de Nederlandse politieke partijen. Het resultaat was overigens bedroevend! Het was ook het jaar waarin het Verbond een propaganda startte met de brochure ‘Naar de maan gaan van de Nederlandse cultuur kost niets’.
| |
| |
| |
Nogmaals nieuwe stijl in 1970
Bij de start in 1968 was in een experimentele fase voorzien. Het werd een teleurstelling. Aan het eind van 1969 bleek dat Neerlandia niet het kaderblad was geworden van de Stichting Culturele Integratie van Noord en Zuid, die trouwens in 1973 werd opgeheven. Er waren toen 23 verenigingen en stichtingen aan verbonden. Intrekken van de subsidie en een beetje politieke onwil waren de oorzaken van de opheffing. Het bestuur vond de exploitatiekosten van Neerlandia te hoog en in 1970 werd voor een kwartaaluitgave gekozen, met behoud van de redactieformule, ‘handelende over actuele onderwerpen en strijdbaar naar inhoud, geschreven in een vlotte stijl en verpakt in een moderne typografische vormgeving’. Dr. G.R. Piryns beloofde de eerste twee nummers te verzorgen, het werden... 16 jaargangen. Behalve kwartaalnummers stond nog een reeks Neerlandiabrochures op het programma: 2 brochures jaarlijks, over één thema.
Niemand tekende bezwaar aan tegen het besluit dat het tijdschrift naar een Vlaamse drukkerij zou verhuizen: van de Haagse Drukkerij De Residentie naar Sanderus in Oudenaarde. Deze afwisseling van de wacht werd anders opgevat dan in 1899, toen Hippoliet Meert bij het uit handen geven van de redactiewerkzaamheiden aan Kiewiet de Jonge schreef, dat wanneer in het verslag verwezen zou worden naar het overgaan van de redactie naar ‘Holland’, dit punt ‘behandeld moest worden als een maatregel van inwendig beheer, waarbij niet gesproken mocht worden ‘over de betekenis, die historisch en anderszins aan Holland voor het ANV toekomt’. Meert doelde op die Vlamingen in zijn tijd die een leidende rol meenden te moeten spelen in de redactievoering, omdat het tijdschrift nu eenmaal in Vlaanderen was opgericht.
In de 74ste jaargang, als nr. 3 van 1970, kwam het tijdschrift in tweekleurendruk met een veranderde opmaak en gedrukt op houdbaarder papier uit. Het eigenlijke nieuwe nummer was het volgende, in groter formaat met ‘Brussel bindteken of splijtzwam’ als thema en voorts met de rubrieken ‘Spiegel van de Nederlanden’ en ‘De Nederlanden in de wereld’. Bij de viering van het 75-jarig bestaan van het ANV in 1970 werd de nieuwe uitgave ten doop gehouden. De persbeoordelingen waren in Nederland en Vlaanderen gunstig.
Een nummer van documentaire waarde was dat ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van het Belgisch-Nederlands Cultureel Verdrag in 1971: een bundel vraaggesprekken met vooraanstaande figuren uit Nederland en Vlaanderen, die een gezaghebbend oordeel konden geven. De vraag was, in hoeverre het verdrag na een kwart eeuw aan de verwachtingen had voldaan. Het waren teksten die later dikwijls in publikaties werden aangehaald. De aangekondigde Neerlandiabrochures beschreven F.A. Snellaert, de man van de bron en Hippoliet Meert als de vader van het ANV. De derde brochure was een studie van Meert over het Nederlandse taalgebied. Andere onderwerpen voor bijdragen, in de vorm van de ‘grote artikelen’, waren die over de spelling, de grenscontacten, de jeugduitwisselingen, de opstelwedstrijd ‘Ontdek de Topjournalist’,... om slechts een keuze te doen.
Het verschaffen van culturele autonomie aan de Taalgemeenschappen in België bij de Grondwetsherziening van 1971, was in 1973 aanleiding voor het hoofdbestuur, de twee regeringen, de parlementen in beide landen en de politieke partijen op te roepen tot ‘een versnelling van de culturele integratie’. Op verzoek van de toenmalige Cultuurraad voor de Nederlandse Cultuurgemeenschap, stelde het ANV een rapport op: ‘Een nieuwe aanpak’. Daarin werd voorgesteld dat een studie zou worden gemaakt van de vraag op welke terreinen naar integratie moest worden gestreefd en welke gevolgen dit structureel zou moeten hebben; voorts werd om het opmaken van een lijst van deelprojecten verzocht. Als een bijlage van Neerlandia werd het rapport in de openbaarheid gebracht. De beide regeringen hadden er met belangstelling kennis van genomen, zo luidden de officiële antwoorden. Het tijdschrift ‘Kultuurleven’ wijdde ruime aandacht aan het rapport met reacties van enkele personen die men daarvoor had gevraagd.
Behalve publiceren moest er meer gebeuren om op de overheid druk uit te oefenen. Daarom organiseerde het ANV in het voorjaar van 1975 in Breda een bijeenkomst van politici, ambtenaren, partijbestuurders en vertegenwoordigers van culturele organisaties en instellingen uit Noord en Zuid. Op dezelfde dag kwam de boodschap dat de regeringen in Den Haag en Brussel hadden besloten een commissie ad hoe te benoemen om ‘advies uit te brengen over de oprichting van een adviescollege voor de Nederlandse taal en vervolgens een afzonderlijk advies op te stellen op het ruimere gebied van de culturele integratie’. De commissie, waarin de bewindslieden twee leden van het hoofdbestuur van het ANV benoemden, prof. dr. M. de Vroede en dr. A.W. Willemsen, leverde een ontwerp-Taalunieverdrag in. Deze vorm was een vondst: een novum in de internationale rechtsorde. Daarmee kwam de eerste en ook tot heden enige internationale overeenkomst tot stand, die een taal- | |
| |
| |
| |
unie tussen twee staten instelde. De Nederlandse Taalunie was geboren.
Hoewel de komst van het nieuwe instituut in Nederland en Vlaanderen in de kringen van geïnteresseerden werd begroet, was er ook teleurstelling. Er was geen gevolg gegeven in de commissie aan het opstellen van het ‘afzonderlijk advies’. En juist dat hadden de verenigingen en instellingen in de particuliere sector, die vroeger waren aangesloten bij de Stichting Culturele Integratie van Noord en Zuid, graag gezien. Deze zienswijze bleek op het ANV-colloquium in 1976 in Bergen op Zoom, waar het ontwerp-Taalunieverdrag was behandeld.
Informatie en documentatie waren de wachtwoorden in 1970 bij de ‘tweede nieuwe opzet’. De studies van Paul Janssens, docent aan het Bedford College in Londen, pasten in de plannen van de redactie; de ‘Geschiedenis van het ANV’ verscheen als een speciaal nummer in 1974. Het volgende jaar schreef hij een wetenschappelijke verhandeling over ‘Cultuur en Integratie’. De verslagen over de Taalunie, de activiteiten van de werkgroepen Basisonderwijs, Taalgebruik, De Nederlanden in de Wereld, Nederlands in de taalgrensgebieden, over het Algemeen-Nederlands Studentencongres van 1979 in Utrecht, het colloquium ‘Internationaal Cultureel Beleid’ en over de stichting van het Vlaams Cultureel Centrum ‘De Brakke Grond’ in Amsterdam behoorden tot de bijdragen van documentaire betekenis.
Neerlandia leverde bovendien een betekenisvolle bijdrage aan het 38ste Algemeen-Nederlands Congres in 1980-'81 in Brussel en het recente 39ste van 1985-'86 in Antwerpen en Amsterdam. De eerste aanzet voor het weer opnemen van de lijn van de Nederlandse Congressen, was een gesprek in een kleine groep in 1977 in Antwerpen. Een initiatief van dr. Piryns die ook de spil zou worden van de twee Congressen.
Toen in 1979 een afzonderlijke vereniging zonder winstoogmerk ‘Algemeen-Nederlands Congres’ werd opgericht, die voortaan de organisatie van de vijfjaarlijkse Nederlandse congressen op zich zou nemen en tevens als permanent secretariaat, studie- en documentatiecentrum voor de Noord-Zuid samenwerking zou fungeren, besteedde Neerlandia grote aandacht aan dit nieuwe initiatief.
Met het nummer 1 van 1981 werd Neerlandia mede het orgaan van het Algemeen-Nederlands Congres.
Voortaan werd de ANC-Nieuwsbrief, die ook nu in een afzonderlijke oplage verschijnt, tevens in elk nummer van Neerlandia ingelast.
De Nieuwsbrief verschijnt sinds begin 1980 en bevat informatie over de organisatie van het congres en over de activiteiten van de ANC-werkgroepen.
In nr. 1 van 1983 deelde de redactie mee dat Neerlandia om besparingsredenen niet langer 6 keer, maar 5 keer per jaar zou verschijnen. De nummers werden wel lijviger.
Verder schreef de Neerlandia-redactie in haar woord vooraf:
‘Door de gastvrijheid die het ANV, als uitgever van Neerlandia, aan de teksten van het Algemeen- Nederlands Congres verleent, worden de zelfstandigheid en de eigen verantwoordelijkheid van beide organisaties in genen dele aangetast. (...) Zoals vroeger blijft de redactie van Neerlandia uitsluitend verantwoordelijk voor haar eigen redactionele stukken en voor de algemene lijn van het tijdschrift. Ondertekende artikelen verschijnen onder de verantwoordelijkheid van de schrijver, waarbij verscheidenheid van standpunten en hoffelijke polemiek niet uit de weg worden gegaan. Van de lezer wordt gevraagd dezelfde actieve verdraagzaamheid te betrachten. De teksten bezorgd door het Congres verschijnen onder de verantwoordelijkheid van het congres-bestuur, van de werkgroepen of van de personen die ze ondertekenen, onder toezicht van de eigen redactie benoemd door het Congres. (...) Deze samenwerking heeft geen ander doel dan met minder kosten een beter tijdschrift te brengen voor een grotere lezerskring.
De lezer moge er wel bij varen, evenals de zaak die wij samen dienen’.
GEERT GROOTHOFF
| |
Geraadpleegd:
Jaargangen Neerlandia 1945-'46 - heden; notulen dagelijks bestuur, Verbondsbestuur/hoofdbestuur, Algemene Verbondsvergaderingen van het ANV (1945-1986); statuten van het ANV; notulen redactievergaderingen Neerlandia; notities besprekingen van ANV-delegaties;
Geert Groothoff, Vijfenzeventig jaar Algemeen-Nederlands Verbond, in Ons Erfdeel, 14e jaarg. nr. 2, 1970;
Geert Groothoff, Algemeen-Nederlands Verbond, in Encyclopedie Vlaamse Beweging, deel 1, blz. 77, 78;
Gerard van Ammerstol (ps. v.G. Groothoff), Het ANV in deze tijd, De Nieuwe, 1.1.6- 1980;
Pieter de Kat, Angelino, ANV - 1898-1948.
|
|