Neerlandia. Jaargang 90
(1986)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 181]
| |
Neerlandia tussen de twee wereldoorlogen 1919-1940Ga naar eind1.TijdsomstandighedenPlaatst men Neerlandia in het breder perspectief van het cultureel, sociaal, economisch en politiek leven van het interbellum, dan valt meteen op hoe afstandelijk het tijdschrift zich opstelt. In die jaren is het verenigingsblad de spreekbuis van een Verbond dat zich niet wenste in te laten met de binnenlandse aangelegenheden van de diverse ‘deel- of stamgebieden’Ga naar eind2. noch zich te mengen in maatschappelijke, politieke of levensbeschouwelijke discussies. Het A.N.V. huldigde de Augustiniaanse regel: éénheid in het wezenlijke, vrijheid op de andere gebieden. Neerlandia wilde zijn: ‘een tijdschrift dat de Nederlandse gedachte met woord en beeld over heel de wereld moet verbreiden’ (jg. 1920, p. 76). ‘De redactie trachtte zoveel mogelijk elke maand een afspiegeling te geven in de eerste plaats van het Verbondsleven in al zijn geledingen en voorts van de Dietse belangen in alle stamgebieden’ (jg. 1926, p. 71). ‘Neerlandia trachtte elke maand zoveel mogelijk uit alle hoeken van de aardbol berichten, beelden en beschouwingen uit het verleden en het heden te geven, als bewijs van het Nederlandse stamleven en van de Nederlandse volkskracht’ (jg. 1928, p. 86). In dat wezenlijke legde Neerlandia zijn beperking. Maar op dat terrein gaf het tijdschrift in de loop der jaargangen dan ook een encyclopedisch beeld. Cultuur, kunst en wetenschap komen in Neerlandia slechts aan bod in zover geënt op de verbondenheid met stam en taal, als getuigenis van Nederlandse creativiteit. De formele beperking tot wat, in taal en schepping, een Nederlands geestesmerk droeg, gold evenzeer de literatuur als de beeldende kunsten, de bouwkunst als het filmwezen.
Aan de rijke en turbulente sociale ontwikkeling, die het interbellum kenmerkte, ging Neerlandia, vanuit het neutraliteitsstandpunt van het A.N.V., zeer afstandelijk voorbij. Ook de dramatische economische wereldsituatie die vanaf 1929 zo diep ingreep in het volksleven, kwam in de publikatie nauwelijks aan bod. Wel kan men terloops lezen dat het A.N.V. zijn teruglopend ledenaantal aan de crisis wijt en dat het in 1931 afziet van de rijkssubsidie wegens de hachelijke toestand van 's Rijks financies. Ook riep men op tot ‘Koop in eigen land... koop Nederlands fabrikaat’ (jg. 1931, p. 34). Artikelen over economische theorieën waren in Neerlandia niet te verwachten; bijdragen over handel en nijverheid, landbouw- en technische prestaties, kwamen maar aan bod als ‘uitingen van Nederlands volkskracht’. De crisis, die van structurele aard bleek te zijn, zette vooral in de tweede helft van het interbellum in vele landen aan tot kritisch denken over de maatschappij en haar organisatie. Dat gebeurde zowel in linkse als in rechtse kringen, en zowel in Nederland als in Vlaanderen. Als zodanig werd er echter geen aandacht aan besteed door het A.N.V.
Aan de politieke ontwikkelingen, alsmede aan de internationale politieke verhoudingen, inzonderheid die in en tussen Nederland en België, kon het A.N.V. niet voorbijgaan. De oorlog kende zijn naweeën. Nederland had zich neutraal opgesteld, maar niet ‘deutschfeindlich’. Het zou verder neutraal blijven. België behoorde bij de overwinnaars en koos resoluut voor de Frans-Belgische entente. De Belgische minister van Buitenlandse Zaken, P. Hymans, stelde de Opperste Raad der Geallieerden voor het Tractaat van 1839 te herzien. Men zou Nederland dwingen tot gebiedsafstand. Het hing zelfs in de lucht dat België desnoods manu militari zou optreden. De ‘Groep Nederland’ van het A.N.V. trad in het verweer. Neerlandia fungeerde als forum. Het deed bij monde van H.T. Colenbrander een beroep op de Vlamingen (jg. 1919, p. 1, p. 85), publiceerde manifesten als ‘Het uur van ons Nederlands volksbestaan’ (jg. 1917, p. 17), gaf ruimschoots ruchtbaarheid aan de ‘Lijsten van aanhankelijkheid’ vanuit de bedreigde provincies Zeeland en Limburg, hielp mee bij de organisatie van de nationale betogingen ‘Een en ondeelbaar’ te Utrecht en in Den Haag, en sprak van ‘Fransdolle drijverijen’ die het er sinds lang op hebben toegelegd de morele band tussen Nederland en Vlaanderen, zo enigszins mogelijk, door te snijden (jg. 1920, p. 87). Het hoofdbestuur stuurde een motie de wereld in (jg. 1926, p. 53, p. 102) en organiseerde een ware campagne tegen ‘het onaanneemlijk verdrag’ (jg. 1926, p. 114, p. 139 tot p. 143, p. 173), dat uiteindelijk door de Nederlandse Eerste Kamer van tafel werd geveegd. De ontworpen ‘Belgisch-Nederlandse Intellectuele Overeenkomst’ werd ook door A.N.V. en Neerlandia kritisch bekeken (jg. 1927, p. 187, p. 197; jg. 1928, p. 8; jg. 1930, p. 104). De verhouding van het A.N.V. ten opzichte van Nederland, België en Vlaanderen, was tijdens het interbellum een moeilijke driehoeksverhouding. Nederland bleef op neutraal standpunt staan. België sloot een Frans-Belgisch militair akkoord | |
[pagina 182]
| |
af, dat o.m. resulteerde in de Rijn-bezetting. Er leefde in Nederland, naast de antipathie voor de annexionistische Belgen, vooral in A.N.V.-kringen een zekere sympathie voor de Vlamingen en met name in de afdeling Den Haag en in de studentenafdeling Delft zelfs voor de activisten. Maar precies de verdeeldheid onder de Vlamingen deed het hoofdbestuur aarzelen met de heroprichting van een Groep Vlaanderen. Het hoofdbestuur betreurde in ‘Het A.N.V. en zijn doel’ dat er zo weinig groei was in Groep Vlaanderen:‘... hun standpunt is dat de politieke strijd voor alles gaat, de propaganda voor taal en cultuur haar waarde verloren heeft’ (jg. 1934, p. 1). Toen vooral onder druk van de Vlaamse Beweging het Frans-Belgisch militair akkoord was opgezegd (1936), zouden de Lage Landen zich terugvinden in een neutraliteitshouding. Kort daarop wierp de Tweede Wereldoorlog zijn schaduwen voor zich uit. Neerlandia bracht pro-neutraliteitsartikelen als dat van H. Colijn: ‘De gelederen sluiten’ (jg. 1939, p. 153), gevolgd door een bijdrage van De Kanter: ‘Groot-Nederland in de branding’ (jg. 1939, p. 154). Het ingezonden stukje van de Leidse student Jan Kist, deelnemer aan het 7de lustrum van het KVHV te Leuven, mocht reeds als een aanmaning gelden. Hij vond ‘de houding der Duitse genodigden’ zeer opmerkelijk o.m. door hun propaganda rond de ‘Deutsch-Flämische Arbeitsgemeinschaft’, en besloot: ‘De meeste Vlaamse studenten schijnen zich het Duitse gevaar wel bewust, maar wat te doen als de belangstelling uit het Noorden zo platonisch blijft als tot nu toe maar al te vaak het geval is. Daarom geldt nu sterker dan ooit dat alle banden tussen Noord en Zuid, hetzij Grootnederlands, hetzij slechts culturele, aangehaald dienen te worden en rusteloos nieuwe geknoopt. Het A.N.V. behoort hier in de voorste gelederen te staan’ (jg. 1937, p. 38). | |
Neerlandia zorgenkindIn de jaarverslagen van het hoofdbestuur leest men i.v.m. Neerlandia herhaaldelijk beschouwingen over het financieel aspect van de uitgave, dan weer over de opmaak en de presentatie, maar vooral over de redactionele opstelling. Vaak blijkt een zekere ontevredenheid: ‘De uitgave van Neerlandia bracht weer moeilijkheden met zich... hoge papierprijzen..., verhoogde drukkosten’ (jg. 1919, p. 59). ‘Het blad beantwoordt niet aan onze eisen. Een tijdschrift toch dat de Nederlandse gedachte in woord en beeld over heel de wereld moet verbreiden, dient door voornaam uiterlijk en rijke inhoud indruk te maken’ (jg. 1920, p. 76). ‘De redactie (...) zou meer willen, beschikt niet over het nodige geld (...). Uitbreiding betekent hogere verzendingskosten (...) en hoger abonnementsgeld betekent verlies van leden’ (jg. 1926, p. 71). ‘Gebrek aan plaatsruimte wordt gevoeld (...). Neerlandia is niet te beoordelen als een tijdschrift waarop men geabonneerd is. Ons blad krijgt men als verenigingsblad, op de koop toe. Slechts een klein deel der jaarbijdrage kan aan de uitgaaf beschikbaar worden gesteld. De wens om het maandblad in een beter gewaad te doen verschijnen blijft levendig’ (jg. 1927, p. 95). ‘30 jaargangen zijn een waardevolle verzameling gegevens over de geschiedenis en ontwikkeling der Dietse gedachte. Er is belangstelling van studenten voor hun proefschrift. Jammer dat de geldmiddelen te kort schieten voor een groot Diets stamtijdschrift. We zijn ons bewust dat het uiterlijk niet in overeenstemming is met het innerlijk. Waar zijn de vrijgevige bemiddelde vrienden van het A.N.V. die daarvoor eens een breed gebaar over hebben?’ (jg. 1928, p. 86). ‘Neerlandia wordt in zijn tegenwoordige vorm gewaardeerd. Neerlandia wordt ook verzonden aan vele dagbladen, leeszalen, inrichtingen, scheepsleestafels, e.d.’ (jg. 1932, p. 70). | |
UiterlijkDe redactie die ‘binnen het bescheiden budget moet roeien met de riemen die ze heeft’ zou het tijdschrift tijdens het interbellum laten verschijnen in verschillende formaten en presentaties. De jaargangen 1919-1924 verschenen verder in het formaat 20 bij 25,5 cm. met lichtblauw en later zalmkleurige kaft, met publiciteit op de 4 kaftzijden. De jaargangen bedroegen 164 tot 184 pp. Het hoofdbestuur betreurde dat ‘het uiterlijk niet in overeenstemming is met het innerlijk’ (jg. 1928, p. 86), ‘natuurlijk zou ons maandblad in vergrote vorm, op beter papier gedrukt en in een nieuw kleed gestoken, heel wat meer indruk maken, maar daarmede zouden veel kosten gemoeid zijn’ (jg. 1929, p. 72). Er werd een prijsaanvraag uitgeschreven voor een ontwerp. 80 tekenaars reageerden daarop (jg. 1929, p. 72) maar,,... van de uitvoering van één van de bekroonde uitslagen werd afgezien, daar de kosten te hoog zijn... De redactie beraadt zich over vignetten bij elke rubriek om het uitzicht van Neerlandia aantrekkelijker te maken’ (jg. 1930, p. 75). Neerlandia 1930 kwam ‘in nieuw gewaad’ (jg. 1930, | |
[pagina 183]
| |
p. 1), formaat 31,5 bij 39 cm., de kaft in geel semikarton, publiciteit op de 4 kaftpagina's. Er werd op beter papier gedrukt, met vignetten bij elke rubriek. De jaargangen bedroegen 188 pp. Maar ‘de exploitatie bleef zorgen baren (...), de inkomsten uit advertenties zijn gering. Daarom, zij het node, zag het hoofdbestuur zich gedwongen het omslag te laten vervallen’ (jg. 1933, p. 70). Dat betrof jaargang 1933. ‘Nood breekt wet’ (jg. 1933, p. 1). De kaft, voorzien van publiciteit, bedroeg slechts 2 bladzijden. Het speciaal Willem van Oranje-nummer (april 1933) kreeg wel een speciale kaft met op de eerste bladzijde de reproduktie van ‘Willem van Oranje’ van Frans Pourbus de Oude. De crisisjaargang telde slechts 168 bladzijden. Ook de jaargangen 1934 en 1935 kenden hetzelfde formaat, nu weer met een gele kaft, echter op lichter papier, met advertenties op de kaftbladzijden 2, 3 en 4. De titelpagina droeg een vignet, de drie A.N.V.-barken in een cirkel omvat, ‘Een zinrijke tekening’ (jg. 1922, p. 15). Maar ‘de periode van 5 jaar Neerlandia groot formaat voldeed in typografisch opzicht ten slotte minder. Door kleinere afmeting, bij uitgebreider inhoud en behaaglijker opmaak meende de redactie nieuwe belangstelling te kunnen wekken’ (jg. 1936, p. 173). Jaargang 1936 werd dan Neerlandia ‘in nieuw gewaad’ (jg. 1936, p. 1), formaat 14 bij 24,5 cm., lichtblauw kaftpapier, met dezelfde frontpagina van 1934, publiciteit op de kaftzijden 2, 3 en 4. De jaargang telde 276 pp. Het mocht echter niet baten. Jaargang 1936 in klein formaat bleek niet te voldoen ‘zodat weer op groot formaat werd overgeschakeld’ (jg. 1937). De jaargangen, vanaf 1937 tot in oorlogstijd, verschenen op formaat 22,5 bij 30 cm., de kaft op wit papier, de publiciteit beperkt tot de kaftbladzijden 2 en 4. De titelpagina was in driekleurendruk, met de drie barken schuin opgesteld van boven-links naar onderrechts, de A wit gelaten op rood wimpelveld, de N zwart gedrukt op wit veld, de V wit gelaten op rood wimpelveld. Op p. 3 van het januarinummer krijgt men de adressen van de secretarissen van de groepsafdelingen van het A.N.V., in Nederland, de Antillen, Indië, Vlaanderen en de zelfstandige afdelingen. Nederland bleek toen 31 afdelingen te tellen, Vlaanderen 6, nl. Antwerpen, Brussel, Ieper - waar ik toevallig mijn naam vermeld vind -, Kortrijk, Lokeren en Mechelen. In de latere nummers werd op p. 3 van de kaft de lijst gegeven van de groepssecretarissen, de secretarissen van de zelfstandige afdelingen en van de vertegenwoordigers van het A.N.V. in het buitenland. Voorwaar, een indrukwekkende, wereldwijde lijst. | |
[pagina 184]
| |
De redactieAanvankelijk was het hoofdbestuur alsdusdanig verantwoordelijk voor de redactie van het blad. P.J. de Kanter volgde bij besluit van het hoofdbestuur op 29 november 1919 (jg. 1920, p. 2), de ontslagnemende Dr. H.J. Kiewiet de Jonge op als voorzitter van het Verbond. Meteen werd bij besluit van het hoofdbestuur d.d. 28 februari 1920, een redactiecommissie opgericht. Dit bleek nodig omdat bij velen onzekerheid bestond over de verantwoordelijke leiding van dit orgaan (jg. 1920, p. 43). In de redactiecommissie werden het Dagelijks Bestuur alsmede de Groepen vertegenwoordigd. P.J. de Kanter werd voorzitter; C. van Son, administrateur van het A.N.V., werd secretaris. Vanaf 1937 krijgen we als redactie: P.J. de Kanter, C.A.J. Quanjer en C. van Son als secretaris, en de vertegenwoordigers van de Groepen, die vanaf 1938 vermeld worden als raadgevende leden. Bij besluit van het hoofdbestuur, d.d. 11 juli 1940, werd in opvolging van de ontslagnemende P.J. de Kanter, prof. dr. Jan de Vries voorzitter van het A.N.V. en meteen voorzitter van de redactiecommissie. Bij herhaling werd in het jaarverslag van het hoofdbestuur een oproep gedaan voor ruimere medewerking. ‘Ieder die meent iets in het belang van ons streven in het midden te kunnen brengen vindt een beperkte plaatsruimte, mits die mening op niet voor anderen krenkende wijze wordt onder woorden gebracht’ (jg. 1925, p. 70). ‘Steeds blijft echter de behoefte aan degelijke leidende artikelen uit alle delen van het Verbondsgebied bestaan’ (jg. 1933, p. 70). ‘Er wordt gewenst dat het aantal medewerkers, vooral uit Nederland, zich uitbreidt. De verscheidenheid van Neerlandia's inhoud kan er slechts bij winnen’ (jg. 1940, p. 89). | |
StructuurDe nummers uit de jaren 1919-1940 (jg. XXIII-XLIV) bieden steeds dezelfde redactionele structuur. Inhoudelijk blijft Neerlandia beperkt tot een verenigingsblad: het tijdschrift van het A.N.V., met zijn bijzondere zorg voor de Nederlandse taal en cultuur. Neerlandia zal ook steeds getuigen van en voor de ‘Nederlandse volkskracht’ en voor de verheffing ervan. Elk nummer van het blad kende een vast stramien. Op pagina 1 kwamen de bijdragen over verjaardagen, huwelijken of overlijdens in het Oranje-huis. Bij het veertigjarig regeringsjubileum van Koningin Wilhelmina b.v. werden de registers opengetrokken: er komt een speciaal 15 november-nummer met merkwaardige bijdragen van Jhr. Mr. Dr. H.A. van Karnebeek (Minister van Staat) over ‘De Internationale positie van Nederland in de laatste veertig jaar’, van Dr. A.A. Rutgers (lid van de Raad van State) over ‘De ontwikkeling van Nederlands-lndië onder de regering van Koningin Wilhelmina’ en een bijdrage over ‘Buitenlandse betrekkingen onder Koningin Wilhelmina’. De in Neerlandia, met een vaste regelmaat gepubliceerde, zeer zorgvuldig opgestelde jaarverslagen over de werking van het dagelijks bestuur, het hoofdbestuur en de groepsbesturen, geven door de jaren heen een volledig beeld van de activiteiten van het A.N.V. in al zijn geledingen. We vinden telkens eenzelfde stramien terug: Samenstelling en bemoeiingen van het dagelijks bestuur; het ledenbestand van het A.N.V., gespreid over de groepen; de samenstelling en de werkzaamheden van het hoofdbestuur, zoals daar zijn: het zenden van adressen aan de bevoegde macht om een of ander ‘stambelang’ te bevorderen; het verlenen of uitlokken van steun aan instellingen in binnen- en buitenland; het uitgeven van nieuwe geschriften en het verspreiden van reeds bestaande en het organiseren van ‘stamdagen’. Daarop volgde de werking der groepen: Nederland, Vlaanderen, Nederlands-lndië, Suriname, Noord-Amerika, Zuid-Afrika en van de zelfstandige afdelingen en vertegenwoordigers. Verder kwamen aan de orde: de Boekencommissie, de Taalcommissie, Neertandia, de propaganda, de geldmiddelen en de traditionele slotbeschouwingen van het hoofdbestuur. Ook de jaarlijkse begroting en het financieel verslag werden open in Neerlandia gepubliceerd. Berichten over de toetreding van nieuwe beschermende en gewone leden sloten regelmatig de maandaflevering van Neerlandia af. Hierbij werden naam en adres vermeld van het lid dat het nieuwe lid had aangebracht. Zo weten we dat dr. Oscar Dambre, toen leraar in Thuin (Henegouwen), opgegeven werd door dr. mr. H.P. Schaap uit Groningen (jg. 1924, p. 28). De kaft van Neerlandia, januari 1920, vermeldt als oplage 4800 ex. Een paar cijfers uit de jaarverslagen betreffende het ledenbestand: in 1919: 9451 leden verspreid over 36 afdelingen in Nederland met 5716 leden, 6 afdelingen in Vlaanderen met naar schatting 1200 leden. Voor 1933 krijgt men resp. 8003 leden, 4464 in Nederland en ± 645 in Vlaanderen. Voor 1940 wordt dat: 5790 leden, 3215 in Nederland en 458 in Vlaanderen. | |
[pagina 185]
| |
Het dagelijks Bestuur van het Verbond en de redactie van Neerlandia op één foto in 1938: v.r.n.l Ph. C.A.J. Quanjer, alg. secretaris; F. Reysenbach, alg. penningmeester; P.J. de Kanter, alg. voorzitter; J.N. Pattist, alg. ondervoorzitter; C. van Son, secretaris der redactie.
| |
Werking van het hoofdbestuurNaast de coördinatie van de werking van de groepen en afdelingen, ontwikkelde het hoofdbestuur, zoals al is gebleken uit de samenstelling van het jaarverslag, diverse initiatieven op velerlei terreinen. Wij vermelden bij wijze van voorbeeld: de publikatie van een brief aan de minister van Onderwijs, Kunst en Wetenschappen in verband met de studiebeurzen voor Zuidafrikaanse studenten, ter vereenvoudiging van de schrijftaal en tot opname van Vlamingen en Zuidafrikanen in de Nederlandse Academie; een verzoekschrift aan de overheid voor het gebruik van het Nederlands als diplomatieke taal tussen Nederland en België (jg. 1924, p. 28); van een verzoekschrift voor het gebruik van de term ‘Nederlands’ in plaats van ‘Vlaams’ (jg. 1930, p. 35, p. 36); een vraag om steun aan ‘Nederlandse kinderen in het buitenland’, aan de leergangen Nederlands in het buitenland, en aan Vlaamse en Zuidafrikaanse studenten in Nederland; de publikatie van een studiegids voor Zuidafrikaanse en voor Vlaamse studenten in Nederland; het uitgeven en zo vaak heruitgeven van het boekje ‘Taalzuivering’; de publikatie (vanaf 1921) van de jaarlijkse Kalender voor Groot-Nederland; het toekennen van de Erepenning A.N.V. aan o.m. de bemanning van de Eerste Bataviavlucht (1924), aan Koningin Wilhelmina en aan Prinses Beatrix (1934); de propaganda voor het A.N.V. (jg. 1937, p. 170) met de steun van ‘Mannen van gezag aan het woord’ waaronder Beelaerts van Blokland, Slotemaker de Bruine e.a. (jg. 1937, p. 102, p. 121, p. 138, p. 171). Een indrukwekkende lijst I Voorts bevorderde het A.N.V. het uitwisselen van leerkrachten tussen Nederland en België en steunde het diverse initiatieven die de Nederlandse samenhorigheid in binnen- en buitenland moesten bevorderen. Een bijzondere vermelding verdient de Boekencommissie. Jaarlijks publiceerde Neerlandia daarover een verslag. Van 1902 tot 1940 werden niet minder dan 7038 kisten boeken verstuurd, de wereld rond. Vlaanderen kreeg er 3779! Het was een werk dat gedragen werd door enkele voortrekkers en vele vrijwilligers. | |
[pagina 186]
| |
Bekommernis om de Nederlandse taalHet A.N.V. heeft steeds de behartiging van de Nederlandse taal centraal gesteld: de taal in haar eigenheid, eenheid en zuiverheid; in haar verspreiding, bedreiging en rechtspositie; in haar luister en aanzien in de wereld. Ontelbare artikelen werden in Neerlandia besteed aan de diverse aspecten van het Nederlands: de taal in haar eigenheid, in de confrontatie met het Afrikaans, het Fries, het Platduits, de dialecten en het spellingvraagstuk. De rechtspositie van het Nederlands in België, het taalgrensvraagstuk, het Nederlands op de wereldtentoonstelling,... worden in de kroniek ‘Vlaanderen’, en in tal van ingezonden stukken op de voet gevolgd. Ook het Nederlands als taal van ambtelijk en diplomatiek verkeer komt herhaaldelijk aan bod. In de schoot van het A.N.V. werd een Taalcommissie opgericht (jg. 1920, p. 52) die tot Taalwacht evolueerde (jg. 1928, p. 45). In Neerlandia verschenen tal van kroniekjes over slecht taalgebruik, taalverslonzing (jg. 1937, p. 124) en taalafsterving (jg. 1933, p. 15). Wedstrijden voor goed taalgebruik werden georganiseerd. Vanaf 37 tot 44 werden ‘taalnootjes’ gekraakt door Peller. Ook het taalgebruik in film, toneel en lied kreeg aandacht (jg. 1920, p. 59, p. 79; jg. 1931, p. 99). Het ‘wie schrijft, die blijft’ leidde vaak tot hulde- of herdenkingsproza: Van Veldeke (jg. 1926, p. 28; jg. 1927, p. 73); Multatuli (jg. 1920, p. 49); Van Deyssel (jg. 1924, p. 145); H. Gorter (jg. 1927, p. 68); K. van de Woestijne (jg. 1928, p. 94); ‘Ons Dietse Dicht’ (jg. 1924, p. 144). Men zoeke in Neerlandia echter geen kroniek van het Nederlandse literaire leven! | |
Spiegel van ‘Nederlandse volkskracht’Die term was het hoofdbestuur en Neerlandia lief. ‘Herinneringen, feiten en plannen’, die ‘verleden, heden en toekomst’ betreffen (jg. 1926, p. 71) en getuigen van een Nederlandse geestesmerk en eigen volkskracht, lagen het blad best. Ze werden aangezien als een middel tot het bevorderen van Nederlands bewustzijn en het wekken van fierheid. Ook de grote gedenkdagen uit de geschiedenis hoorden daarbij. Wie door enige bijzondere prestatie getuigde van ‘Nederlandse volkskracht’, al was dat ook in een ver verleden, werd - bij voorkeur op herdenkingsdagen - op een voetstuk geplaatst. De hulde betrof vóóral de uitingen van cultuur: letteren, schilderkunst, beeldhouw- en bouwkunst, muziek en film. Maar ook technische ontwikkelingen (radio, vliegtuigen), het industrieel beleid (petroleumontginning), drooglegging van gronden, land- en tuinbouwprestaties, kwamen in aanmerking als ze maar konden gezien worden in Nederlands perspectief. Bijdragen als ‘De uitwijking van Nederlanders naar Amerika’ (jg. 1923, p. 35), ‘Nieuw Amsterdam’ (jg. 1924, p. 141, p. 158), ‘De Hollanders in Canada’ (jg. 1925, p. 25), ‘De afstammelingen van de Nederlanders op Ceylon’ (jg. 1926, p. 56) en zovele andere, moesten op hun beurt het ‘Nederlands bewustzijn’ verruimen. Het was de spitse mr. dr. H.P. Schaap die vanuit zijn genealogische en algemeen-historische belangstelling een stukje instuurde onder de titel ‘De vaderen op het (voet)spoor’ (jg. 1930, p. 50). Dat werd de inzet voor de boeiende rubriek ‘Voetspoor der vaderen’ die vanaf 1931 eerst losse gelegenheidsopstellen, naderhand vervolgreeksen bracht. Ze werden goed geillustreerd en berichtten over allerlei streken, waarin Nederlanders woonden die getuigden van scheppingskracht en van trouw aan de Nederlandse taal en beschaving. Enkele titels die boekdelen spreken: ‘Nederlandse invloed in het buitenland in het verleden’ (1933 tot 1935: 31 uitgebreide vervolgen); ‘Over de Nederlanders in Amerika’ (jg. 1930, p. 31, p. 32); ‘Nederlanders in het Middellandse Zeegebied’ (jg. 1938 en 1939, 10 vervolgbijdragen); ‘Nederlanders in Brazilië’ (jg. 1936, p. 37, 4 bijdragen); ‘Nederlanders in Engeland’ (jg. 1939, p. 40, 8 bijdragen); ‘Voortrekkers van Oud-Nederland’, e.a. De ontwikkeling van de radio, waardoor de overzeese gebiedsdelen en stamgebieden bereikbaar zouden worden, werd met belangstelling gevolgd: ‘Radio en A.N.V.’ (jg. 1925, p. 169); ‘De nationale roeping van de radio’ (jg. 1926, p. 189); ‘Radio als versterker der Groot-Nederlandse samenhorigheid’ (jg. 1937, p. 28). Vanaf 1937 werd bovendien dankbaar gebruik gemaakt van PHOBI voor het uitzenden van oudejaarsboodschappen over zee, namens het hoofdbestuur (jg. 1924, p. 128). Diezelfde belangstelling gold ook het luchtwezen en met name K.L.M. en Fokker, waardoor Indië zoveel dichter kwam te liggen: ‘Waarheen met onze nationale luchtvaart?’ (jg. 1926, p. 154), ‘Nederlandse luchthelden geëerd’ (jg. 1928, p. 31), ‘Nieuwe triomf voor de Nederlandse luchtvaart’ (jg. 1934, p. 1). De A.N.V.-erepenning kwam er zelfs bij te pas. Uiteraard toonde Neerlandia ook ruime belangstelling voor de geschiedenis van de ‘Nederlandse stam’: de ‘Vader des Vaderlands’, de Zeventien Provinciën, de eenheid en gescheidenheid, de Vlaamse Beweging, de West en de Oost,... ze konden niet ontbreken. Ook Zuid-Afrika, dat tijdens de Boerenoorlog zo had kunnen rekenen op de sympathie van het offi- | |
[pagina 187]
| |
Willem van Oranje
ciële Nederland, kwam regelmatig in de kijker. De herdenkingsfeesten van Willem van Oranje waren voor Neerlandia een welkome gelegenheid om de idealen van de Zwijger in herinnering te brengen en opnieuw te belijden. In 1933 komt een speciaal geïllustreerd herdenkingsnummer van de pers met artikelen van A. den Hartog, J.C.A. Fetter, Rob. van Roosbroeck en S.P. Engelbrecht. De tonaliteit van de bijdragen is voer voor historiografen. De historische bijdragen zijn gericht op een versterking van het Nederlands historisch bewustzijn. Wij vermelden bij wijze van voorbeeld: ‘Vlaanderen en de Vrede van Atrecht’ (jg. 1920, p. 115), ‘De Unie van Utrecht’ (jg. 1929, p. 19), ‘Bij de herdenking van 11 juli 1302’ (jg. 1926, p. 101), ‘De Nederlandse eenheid’ (jg. 1929, p. 101), ‘De onafhankelijkheid der Verenigde Nederlanden’ (jg. 1931, p. 97), ‘Verijdeld Groot-Nederland’ (jg. 1935, p. 67), ‘Brussel, de oude Nederlandse hoofdstad’ (jg. 1938, p. 187). En er is de kandelaar voor de ‘mannen van betekenis’, die de adel van een volk incarneren: Hugo de Groot (jg. 1925, p. 89), Christiaan Huyghens (jg. 1925, p. 53), Jan Palfijn (jg. 1930, p. 80), Van Leeu wenhoek (jg. 1932, p. 179) en H. Boerhave (jg. 1938, p. 171), naast Marnix van Sint Aldegonde (jg. 1937, p. 153 tot 160), Jan Pieterszoon Coen (jg. 1929, p. 181) en de Ruyter (jg. 1926, p. 49), bij herhaling ook P. Krüger (jg. 1925, p. 145 tot 150), Chr. de Wet (jg. 1922, p. 29) en Van Riebeeck (jg. 1929, p. 16) en ook Lorentz (jg. 1928, p. 33) en andere Nobelprijswinnaars. Ook de meeste boekbesprekingen vielen binnen de beperking van de doelstelling van het A.N.V. Soms kregen ze wel een ruime bespreking zoals b.v.: ‘De geschiedenis van de Nederlandse stam’ door P. Geyl (jg. 1931, p. 83; jg. 1935, p. 85) en ‘De Oost-Indische Compagnie als zeemogendheid in Azië’ door N. Mac Leod (jg. 1928, p. 66). | |
De groepen en zelfstandige afdelingenHet samenwerkingsverband werd geïllustreerd door ‘de barken van het A.N.V.’. ‘N(ederland) geflankeerd door A(frika) en V(laanderen), zeilend één koers, hoe bemoedigend die gedachte en hoe mogelijk ook, als alle goedwillenden, met terzijdestelling van kleingeestigheid en particularisme, gaan naar het grote doel, dat toch allen, bij verschil van mening en tactiek, helder voor de geest staat... De prent laat elk schip los van de andere zeilen, wijst dus ook op de mogelijkheid d.i. het gevaar van uit elkaar geslagen te worden als smaldeel. Ideaal blijft voor Afrika, Nederland en Vlaanderen, met behoud zoveel mogelijk van eigen zelfstandigheid, in gevechtsorde voorwaarts, de stevens gericht op het grote doel: groei, bloei en voorspoed van de gehele Nederlandse stam’ (jg. 1922, p. 15). | |
NederlandTijdens het interbellum had Groep Nederland duidelijk een overwicht op het A.N.V.-beleidsniveau en in de redactie van Neerlandia. Opgeschrikt door het activisme in Vlaanderen, dat bovendien in sommige noordelijke afdelingen zoals Den Haag en Delft op enige sympathie kon rekenen (zo b.v. n.a.v. de 11-juli-viering in Den Haag in 1919, Neerlandia jg. 1919, p. 105) wilde men de Vlaamse invloed in het A.N.V. afzwakken. Voorstellen om het bestuur van Groep Nederland en het hoofdbestuur één te maken en Vlaanderen ondergeschikt te maken, lokte een hele polemiek uit (jg. 1919, p. 20). Tenslotte zou het principe van een nevengeschikt federatief verbond het halen (jg. 1920, p. 152 en jg. 1919, p. 102). Toch leidden spanningen tussen het ‘noordelijke’ hoofdbestuur en de radicale Vlaamse studentenafdelingen in 1922 tot de oprichting van het Diets | |
[pagina 188]
| |
Studentenverbond, met woord en wederwoord in Neerlandia (jg. 1922, p. 84 en jg. 1922, p. 107). Neerlandia bleef de studentenbeweging op de voet volgen, over haar activiteiten, met name de Dietse Studentencongressen, werd in Neerlandia uitvoerig bericht. | |
VlaanderenTijdens de Eerste Wereldoorlog was in het A.N.V. verdeeldheid ontstaan over een al dan niet actieve opstelling in de Vlaamse strijd. De versplintering zou nog lang nawerken. Wel kwam in Neerlandia de problematiek van de Vlaamse Beweging, maar dan niet in partijpolitieke zin, vlug aan bod. Er was o.m. het mooi overzichtsartikel van Kiewit de Jonge over de strijd voor de vernederlandsing van de Universiteit van Gent (jg. 1919, p. 55). Reeds in 1919 kwam de rubriek ‘Vlaanderen’ terug. Een artikel van Emiel Hullebroek schetste ‘De stand van de Vlaamse Beweging’ (jg. 1920, p. 46). Vanaf (jg. 1919, p. 2) liep een genummerde reeks ‘Vlaamse toestanden’ van de hand van de beroepsjournalist M.J. Liesenborghs, naast ‘de blijkbaar zeer gewaardeerde’ (jg. 1924, p. 52) reeks Dietse kanttekeningen. De leden van A.N.V. werden via Neerlandia behoorlijk geïnformeerd over de Vlaamse Beweging: de strijd in het parlement, de oprichting van V.E.V., V.I.V., V.T.B., IJzerbedevaarten, Wetenschappelijke Congressen, enz., aangevuld door Vlaamse personalia, komen in Neerlandia al dan niet uitvoerig aan bod. De verscheurende politieke strijd in Vlaanderen bracht het A.N.V. in Vlaanderen zware klappen toe. Ook dat verhaal valt uit de Neerlandia's van het interbellum af te lezen. | |
Frans-VlaanderenVoor de Eerste Wereldoorlog kwam Frans-Vlaanderen reeds in de kijker, en dat was ook tijdens het interbellum het geval. Eerst losse berichtjes over ‘Le Beffroi de Flandre’, door H.P. Schaap (jg. 1923, p. 34); een reisverslag van H.C.C. Cohen Stuart, in 4 vervolgstukken (jg. 1923, p. 127, p. 146, p. 166, p. 181); een opstel van Van Es over ‘De toekomst van het regionalisme’ (jg. 1924, p. 18); e.d. Vanaf jg. 1926 (p. 45) komt de rubriek ‘Frans-Vlaanderen’, met een kaartje van het gebied en een opstel over ‘Pro Westlandia herrezen’ van Priester M. Jansen. (Toevallig ook mijn eerste contact met Frans-Vlaanderen en het A.N.V.). De kroniek liep verder door. Uit een persoonlijke correspondentie tussen J.H. Gantois en schrijver dezes blijkt dat allicht onder Franse druk de berichtgeving uit Frans-Vlaanderen tussen 1930 en 1936 wat achterwege bleef. Vanaf 1936 was er weer een geregelde rubriek. In 1940 vinden we die niet meer terug. | |
NabeschouwingenDe auteur van deze bijdrage is een bevoorrecht getuige voor de periode van het interbellum, die hij zelf actief heeft meegemaakt. De analyse van 20 jaargangen Neerlandia brengt hem tot de volgende conclusies. Tussen 1919 en 1940 was Neerlandia de spreekbuis van het A.N.V. Het beleid, de moeilijkheden en de mogelijkheden van het Verbond werden er met een merkwaardige openheid in behandeld. Interessant is daarbij de zoektocht naar een democratisch en open samenwerkingsverband binnen de vereniging, zoals die o.m. in de diverse statutenwijzigingen tot uiting komt. Met de woorden en in de taal van haar tijd pleitte Neerlandia voor Heel-Nederlandse fierheid, voor meer bewustzijn van eigen kunnen en (volks)kracht, voor de eenheid van de Nederlandse taal en cultuur. Het A.N.V. en Neerlandia moesten zich omwille van de algemeenheid noodgedwongen op de vlakte houden op het terrein van de politieke en maatschappelijke discussie. Het tragische is wel dat het o.m. aan politieke spanningen, en met name de interflamingantische twisten in Vlaanderen, te wijten was dat het Verbond dreigde ten onder te gaan: het voor eenheid pleitende A.N.V. als eerste slachtoffer van de onmacht der verdeelden. In het interbellum deed zich bovendien de merkwaardige situatie voor dat, terwijl het A.N.V. in officiële kringen in Nederland het hoogste aanzien genoot, de Vlamingen in hun Belgisch staatsbestel steeds meer in de dissidentenhoek werden gedwongen, wat de interne A.N.V.-verstandhouding niet ten goede kwam. Het strekt Neerlandia tot eer dat het in die periode beide ‘strekkingen’ aan bod liet komen. De redactie is in de betrokken periode duidelijk op zoek geweest naar een eigen profiel: de wisselende formaten en rubriceringen wijzen daarop. Maar de eigenlijke strategie van Verbond en tijdschrift zijn in al die jaren en tot op heden overeind gebleven: strikte samenwerking op het niveau van de algemeenheid, actieve tolerantie op dat van de verscheidenheid. Een verleden dat verplichtingen schept voor de toekomst.
Dr. D.J. MERLEVEDE |
|