De cultureel-politieke betrekkingen tussen Vlaanderen en Nederland
Dr. E. Nordlohne, raadsadviseur op het Nederlandse Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen, opende pp 30 juni j.l., in naam van minister Deetman, in het Utrechtse Maarsen, de 35ste ‘Vakantiecursus voor Belgische schoolhoofden en onderwijzers’. Deze cursus over de Noordnederlandse cultuur voor leerkrachten uit Vlaanderen werd in huize Doornburgh gehouden. Tegelijkertijd kwamen Nederlandse leraren van het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs in cursusverband in Vlaanderen bijeen. Nadien is in Nederland ook nog een cursus gehouden voor Vlaamse directeuren en leraren bij het secundair onderwijs. Dr. Nordlohne noemde de cursussen de middelen bij uitstek om naar gezamenlijke wegen te zoeken, die Noord en Zuid hebben te gaan. Hij beperkte zich niet tot het gebruikelijke openingswoord, maar hield een buitengewoon interessante inleiding onder bovenstaande titel.
Dr. Nordlohne begon zijn referaat met een verwijzing naar de plaats van samenkomst: Huize Doornburgh. Het is een merkwaardig huis, aan de Vecht. En daarmee duikt u meteen in een stukje cultuurgeschiedenis van Noord-Nederland, aldus de inleider. Een gerestaureerd huis, dat eens, enkele eeuwen terug bewoond is geweest door Amsterdamse patriciërs. De rijke Amsterdamse kooplieden kochten allemaal, als ze tenminste rijk genoeg waren, hier een lap grond, een flink eind van de stad vandaan, om er een huis te bouwen, met een mooie tuin eromheen, en om er 's zomers te wonen. Het huis moest het aanzien van de familie weerspiegelen, en werd dus groot opgezet en door architecten met naam ontworpen.
Er hebben hier aan de Vecht heel wat van die grote ‘buitens’ gestaan, en gelukkig zijn er nog altijd enkele bewaard gebleven. Door families worden ze niet meer bewoond. Ze hebben een andere bestemming gevonden, als kantoor, of rusthuis, als stadhuis of conferentie-oord.
De rijke kooplieden, de patriciërs, hebben in belangrijke mate het culturele klimaat van de Noordelijke Nederlanden bepaald. Amsterdam werd in de zeventiende eeuw een grote stad, en naar de maatstaven van die tijd, een wereldstad, door de scheepvaart, de handel, het bankierswezen. De Hollanders in de zeventiende eeuw waren de vrachtvaarders van Europa, en Amsterdam was het middelpunt. En toen na verloop van tijd andere landen en andere steden Holland en Amsterdam gingen evenaren en overvleugelen, bleef toch veel kapitaal in de stad en werd er op een makkelijke manier veel geld verdiend, ook in de achttiende eeuw. De stoutmoedige vaarders werden de financiers van de internationale handel, en de bankiers van vorsten, ook van de jonge republiek der Verenigde Staten van Amerika.
Aan al dat kapitaal kwam een eind toen Napoleon Bonaparte hier de baas werd. Amsterdam werd dan wel tot de derde stad van het Franse keizerrijk verklaard, na Parijs en Rome, maar aan die titel van derde stad had Amsterdam natuurlijk niets. De voortdurende oorlogen van Napoleon met Engeland verjoegen de schepen van de zee, het continentale stelsel gaf de doodsteek aan de internationale handel, het kapitaal ging verloren, Amsterdam kwijnde en heel Holland kwijnde mee.
Na Napoleon ging op een nieuwe manier het politieke en economische leven verder, met koning Willem I als een man die in de Nederlanden de stoot heeft willen geven tot nieuwe opbloei van scheepvaart en handel, en van nieuwe industrie bovenal. In het Noorden ging dat allemaal erg moeizaam. Het geslacht der wagende kooplieden was uitgestorven, aldus de inleider.
In het Zuiden vond de koning voor zijn economische politiek heel wat meer weerklank. Hij heeft in feite de grondslag gelegd voor de moderne Belgische fabrieksnijverheid, voor de ontwikkeling van de steenkoolwinning en de metaalindustrie in de Borinage en het Maasdal.
Zo werd het territoriaal kleine België in de vorige eeuw een grote mogendheid op economisch gebied, het werd het grootste industrieland op het vasteland, de smidse van Europa. En daarmee heeft de koning, die zo graag het Nederlands in zijn gehele rijk wilde bevorderen, tegelijk de economische grondslag gelegd voor de Franstalige overheersing in België.
Een merkwaardige paradox.
Andere factoren hebben de invloed van het Frans in België ook bevorderd. Maar de overheersing van het Frans had in België niet zulke grote kansen gekregen, als de moderne industrie niet in Wallonië van de grond was gekomen. Vlaanderen bleef achter. Nu zijn de bordjes verhangen, nu is het Vlaanderen dat de economie van de Belgische samenleving schraagt, en is Wallonië een zwakke stee geworden. De eenheidsstaat, die België in 1830 werd, met de unitaire taalpolitiek, is inmiddels geëvolueerd tot een soort federatie, en aan de overheersende positie van het Frans in de gehele Belgische staat is nu echt een einde gekomen.