door de Bergen-op-Zoomse brandweer geleverde diensten niet wilde betalen. Dit is uitgegroeid tot een rel, die ertoe leidde dat men op een zeker ogenblik vaststelde dat het inderdaad dringend nodig was om overleg te gaan plegen om op een meer blijvende, op een meer duidelijke en op een beter omlijnde manier aan samenwerking te doen. Ik ben dus zo naïef te geloven dat ook deze incidenten hebben bijgedragen tot onze overeenkomst.
Een tiental jaren terug werd in de pers aangekondigd dat men ‘eindelijk’ eens werk ging maken van goede grensoverschrijdende regelingen. Die teksten stonden bol van scepticisme. Ik geloof dat vandaag de sceptici ongelijk hebben want een tekst ligt voor die aan deze problemen tegemoet komt.
Onze vanzelfsprekende bekommernis is nu natuurlijk om wat door dit verdrag mogelijk wordt zo werkzaam mogelijk te maken.
In dit verband heb ik vier aantekeningen. Een eerste is de kwestie van de toezichtsregeling. Het is duidelijk dat een openbaar lichaam dat grensoverschrijdend wordt opgericht, zoals een ander openbaar lichaam, aan een bepaald toezicht moet onderworpen zijn. Daarover is uiteraard geen discussie.
De tekst biedt mogelijkheden om tot duidelijkheid te komen. Wat België betreft, moet het toezicht zodanig worden georganiseerd dat het, al naar gelang van de materies, wordt uitgeoefend door de gewest-executieve of door de nationale regering, meer bepaald als het over nationale aangelegenheden gaat. Ik geef het voor de hand liggende voorbeeld van de brandweer: in dat geval is het de nationale toezichthoudende overheid. Als het gaat over een regionale bevoegdheid - bij voorbeeld het gezamenlijk beheer van een grensoverschrijdend park - dan is dat een regionale bevoegdheid en dan is dat een taak voor de gewestregering.
Een tweede aantekening gaat over de conflicten. Het is inderdaad juist dat er enig onbehagen bestaat over de wijze waarop die conflicten worden geregeld, als er dan al conflicten zijn. Wij moeten echter realistisch zijn en niet alles laten afhangen van de goede wil, want die kan wel eens ontbreken. Men voorziet in de werking van een bijzondere commissie die geroepen is om de conflicten in der minne te regelen. Als dat niet gaat, moet het Comité van ministers die zaak tot zich trekken en als ook dat Comité van ministers er niet uit geraakt, moet men, aldus de toelichting bij de artikelen, de zaak maar langs politieke weg regelen.
België is een land dat qua conflicten wel enige ervaring heeft. Daarom hebben wij een zeker scepticisme tegenover deze nogal log opgezette structuur, temeer omdat zowel ten aanzien van de conflicten als ten aanzien van de voogdij enige termijnbepaling ontbreekt. En men kan zich inbeelden dat een toezichthoudende overheid die niet bepaald gelukkig zou zijn met de oprichting van zulk openbaar lichaam, precies omdat er toch geen termijnen zijn, de goedkeuring zou onthouden aan een bepaalde akte, bij voorbeeld de akte tot oprichting van een openbaar lichaam, aangezien de erkenning van het openbaar lichaam volgens de regels van het intern recht moet gebeuren. Dit betekent dus dat, voor de oprichting van de samenwerkingsverbanden tussen een Belgische gemeente gelegen in het Vlaamse gewest en een Nederlandse gemeente, het de Vlaamse Gewestexecutieve is die de goedkeuring aan dit openbaar lichaam moet geven. Als er geen termijnen zijn voorgeschreven geloof ik niet dat men kan doen gelden, bij verwijzing naar het decreet van het Vlaamse Gewest dat de voogdij regelt, dat die termijnen van toepassing zijn. Ik geloof dat het niet zonder belang is dat daarop een duidelijk antwoord komt.
Een derde kanttekening is dat de Benelux Economische Unie wordt ingeschakeld als een administratief en logistiek instrument bij het oplossen van conflicten. Ook bij het begeleiden, het coördineren, enz. Hier rijst wel degelijk een probleem. Krachtens het verdrag heeft het secretariaat van de Benelux Economische Unie geen bevoegdheden op het stuk van culturele aangelegenheden. Welnu, in de praktijk zullen heel wat samenwerkingsverbanden en heel wat gemeenschappelijke regelingen juist in die sector vallen.
Het zijn dus geen vergezochte voorbeelden als ik het heb over het gezamenlijk beheer van een cultureel centrum, het gezamenlijk opzetten van muziekonderwijs, een muziekschool, of iets dergelijks in de culturele sfeer, in de enge of de brede zin van het woord. Als men de logistieke steun van de Benelux Economische Unie inschakelt dan mag men verwachten dat dit instrument aan die bevoegdheden zou worden aangepast.
Ik pleit er dus voor dat het instrument van de Benelux Economische Unie zou worden aangepast aan de inhoud van wat volgens deze overeenkomst kan worden afgesproken.
Een vierde punt is dat er uiteraard in verband met dit ontwerp van Benelux-overeenkomst moeilijkheden zullen blijven bestaan waar het gaat over die regelingen waarbij de territoriale gemeenschappen geen