Neerlandia. Jaargang 90
(1986)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 88]
| |||||||||||||||
Voor meer creatieve samenwerkingIn 1981 begon Mr. Fleerackers zijn toespraak op de slotzitting van het 38ste Congres met een herinnering aan de verwelkoming door burgemeester Thomassen op het vorige congres te Rotterdam, in 1967.
In een uitvoerig, overtuigend en gloedvol betoog had de burgemeester de dringende noodzaak onderstreept van de taal- en culturele verbondenheid tussen de gescheiden delen van de Nederlandse stam. Hij pleitte voor het opbergen van wederzijds ressentiment en voor een waarachtige gemeenschappelijke taalpolitiek. Na het ovationeel applaus deelde de burgemeester fijntjes mee dat zijn toespraak geschreven werd door zijn ambtsvoorganger, voor het Algemeen Nederlands Congres, in hetzelfde raadhuis, in 1865.
Is het niet ontmoedigend als men zich, na honderd jaar, dezelfde toespraak kan permitteren? Maar omdat er steeds mensen gevonden werden die zich niet lieten ontmoedigen, is daar verandering in gekomen. Wanneer we, vijf jaar na het congres te Brussel, een ‘state of the union’ opmaken, een bestek van wat Hendrik Fayat en na hem Johan Fleerackers het ‘Nederlands cultureel gemenebest’ hebben genoemd, valt er wel degelijk nieuws te melden. De integratiebeweging is blijkbaar in een stroomversnelling geraakt.
Ter voorbereiding van dit congres heeft ons documentatiecentrum een proeve van inventaris samengesteld van de ‘Noord-Zuid ontmoetingen’ in het afgelopen lustrum. Een verrassende veelheid en verscheidenheid van initiatieven, die de meest uiteenlopende terreinen van het maatschappelijk leven bestrijken.
Vermelden we slechts het verschijnen van het Groot Woordenboek der Nederlandse taal, het Groot Woordenboek van hedendaags Nederlands met de aansluitende vertaalwoordenboeken Engels, Frans en Duits, de Algemene Nederlandse Spraakkunst, het Basiswoordenboek Nederlands ten gerieve van het gemeenschappelijk certificaat Nederlands als vreemde taal. Deze voortreffelijke werkinstrumenten zouden de deelnemers aan vele voorgaande, toen nog ‘taal- en letterkundige’ congressen, overgelukkig hebben gemaakt. Er zijn de voortreffelijke publikaties van Ons Erfdeel, dat zijn vijfde lustrum vierde, Septentrion, onze onvolprezen ambassadeur voor het Franse taalgebied, reeds vijftien jaar jong, Neerlandia, dat zijn negentigste jaargang is ingegaan.
Daarnaast zijn de meest uiteenlopende samenwerkingsverbanden actief, die men vermeld vindt in bovengenoemde (bescheiden en onvolledige) proeve van inventaris. Hier ligt het tastbaar bewijs voor dat de algemeen-Nederlandse samenwerkingsidee geen ijdel tijdverdrijf is van romantische dromers, maar een bij uitstek praktische, noodzakelijke onderneming. Geen theoretische constructie van de geest, maar een als vanzelfsprekend inspelen op behoeften die aan de basis leven.
Op het vlak van de instellingen zijn er eveneens belangrijke ontwikkelingen. De organen van de Nederlandse Taalunie werden samengesteld en zijn sinds twee jaar aan het werk. Het Nederlands-Belgisch cultureel verdrag wordt veertig jaar. Een gelegenheid om met ontzag en dankbaarheid terug te denken aan de adviezen van de Gemengde Commissie in 1963, onder het voorzitterschap van Reinink en wijlen Julien Kuypers (het zogenaamde rode boekje) en in 1971, onder het voorzitterschap van Van de Laar en Debrock. Zij zijn de wegbereiders van de Nederlandse Taalunie.
In 1982 lanceerde de interparlementaire Beneluxraad zijn manifest voor een Benelux-relance. Op 22 april wordt een Beneluxovereenkomst ondertekend over de grensoverschrijdende samenwerking van provincies, gemeenten en andere ondergeschikte besturen op publiekrechtelijke basis.
Uit eigen kring tenslotte, melden we de inschrijving van het Algemeen-Nederlands Congres als stichting naar Nederlands recht, met zetel hier in De Brakke Grond, de oprichting van drie nieuwe werkgroepen: vredesproblematiek, migranten, evenals de geïntegreerde werkgroep onderwijs en permanente vorming.
Naar aanleiding hiervan is soms de vraag gesteld hoe het congres met gezag kan optreden op de uiteenlopende terreinen die door zijn talrijke werkgroepen worden bestreken. Het antwoord is dat het congres zichzelf op al deze terreinen geen enkel gezag aanmeet. Het congresbestuur beperkt er zich toe het belang van een bepaald werkterrein te onderkennen, en tracht vrijwilligers uit Noord en Zuid bijeen te brengen die op dat terrein blijk hebben gegeven van belangstelling, deskundigheid en inzet. Zij worden uitgenodigd in elk geval naar mekaar te luisteren, waar mogelijk van mekaar te leren, en vervolgens samen te ondernemen wat zij samen beter kunnen doen. Dit is geen vage slogan, zoals een oppervlakkige criticus eens heeft geopperd. In de dagelijkse praktijk van onze werkgroepen is het de beproefde methode gebleken om de ‘integratie in eigen kring’ praktisch te verwezenlijken: de integratie die groeit uit gemeenschappelijk inzicht, belangstelling en belang. | |||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||
De vijftien werkstukken die op voorhand aan alle congresgangers werden toegestuurd, vervangen vele redevoeringen op de congresdag zelf, en monden uit in concrete aanbevelingen, die ter bespreking worden gesteld. Elk werkstuk ontleent zijn betekenis uitsluitend aan zijn intrinsieke waarde. Het geheel vormt de basis voor verdere actie, vanaf morgen tot aan het volgende congres. De congresdag zelf wordt aldus niets meer, ook niets minder, dan de top van een pyramide met brede basis, het hoogtepunt van de voorbije en de aanzet voor een nieuwe werkperiode.
Deze methode is doeltreffend en vruchtbaar gebleken. Honderden deskundige en gemotiveerde vrijwilligers van de meest diverse pluimage hebben op die wijze baanbrekend werk geleverd. Hun directe menselijke contacten hebben meer bijgedragen tot het opruimen van misverstanden, vooroordelen en achterhaalde stereotypen dan vele geleerde betogen.
Wellicht het belangrijkste nieuws dat uit eigen kring te melden valt is dat dit werk kon opgevangen worden door een vast secretariaat. Voor het eerst kon de continuïteit tussen twee congressen verzekerd worden door een bestendig contact-, studie- en documentatiecentrum. Tijdelijke medewerkers, een handvol vrijwilligers en, sinds anderhalfjaar, één vaste secretaris, hebben bergen werk verzet in onvoorstelbaar moeilijke omstan- | |||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||
digheden en met belachelijk schaarse middelen. Dit is de plaats om hen daarvoor even in het zonnetje te zetten en tevens om de particuliere instellingen en firma's te danken die ons hebben gesteund, in de eerste plaats het Visser-Neerlandiafonds en de Willem de Zwijger Stichting, van Nederlandse zijde. De bescheiden officiële steun die we mochten genieten kwam bijna uitsluitend van Vlaamse zijde: de Nederlandse Cultuurcommissie van Brussel, het Cultuurdepartement en het Commissariaat-generaal voor de Internationale Culturele Samenwerking.
Alles samen dus toch een gematigd positieve balans, maar geen bazuingeschal. We weten zeer goed dat dit alles maar mensenwerk is, vatbaar voor kritiek, maar ook voor verbetering. We weten dat de re-integratie verre van voltooid is. We weten dat er sterke tegenkrachten aan het werk zijn. We vrezen dat onze beleidsmensen niet wakker liggen van de inter-Nederlandse problemen. Maar, liever dan in te gaan op de eindeloze en nutteloze discussie ‘is het glas half vol of half leeg?’ werken we verder, geduldig én hardnekkig, aan het bijvullen van het glas. Evenmin zijn wij geïnteresseerd in de voorrang van de kip of het ei: wat is belangrijker, overheidsstructuren of vrijwilligerswerk? Eenzijdige overschatting van overheidsstructuren, met misprijzen van het vrijwilligerswerk als tijd- en energieverspillend en anderzijds de even eenzijdige ophemeling van de creatieve vrijheid, met afwijzing van instellingen als bureaucratische beknelling: beide visies zijn halfslachtig en onvruchtbaar. Het blijkt dat sommigen de regels van een volwassen en dynamisch samenspel tussen beide nog moeten leren - een samenspel dat meningsverschillen en spanningen niet hoeft uit te sluiten, maar waarbij gefrustreerde oprispingen en spijkers op laag water niet ter zake zijn.
Het congres steunt zonder voorbehoud de Nederlandse Taalunie, evenals de Benelux-relance, de aanpassing van het cultureel verdrag, het verdrag over de grensoverschrijdende samenwerking van lagere besturen. Van de overheid verwachten wij in de eerste plaats dat zij deze voortreffelijke instrumenten niet zal laten roesten, maar alles zal in het werk stellen om hun doelstellingen volledig te verwezenlijken, in overeenstemming met de aangegane verbintenissen. Vervolgens dringen we aan op een samenhangend en bestendig beleid, waarbij onderwijs, permanente vorming, culturele en sociale problemen niet weggedrukt worden als onbelangrijk voor de crisisbestrijding. Sinds Lodewijk De Raet op het congres te Brussel in 1906 zijn visie over de ‘volkskracht’ ontvouwde, mag niemand onwetend zijn omtrent de onverbrekelijke samenhang van economie, onderwijs, cultuur en maatschappelijke ontwikkeling.
Een schoolvoorbeeld van onsamenhangend beleid is de aanslag op het vrije verkeer van belangrijke cultuurgoederen als boeken en tijdschriften door het verhogen van de posttarieven met meer dan 200 procent, terwijl men ijverig lippendienst bewijst aan de eenmaking van de Beneluxmarkt en de Europese Unie. Zelfs indien men aan het gerezen protest zou willen tegemoetkomen door een halvering van de nieuwe tarieven, blijft het verzenden van een boek of tijdschrift van Essen naar Roosendaal nog vijftig procent duurder dan van Duinkerke naar het eiland Mauritius, want dat is Frans territorium. Dit is een zelfmoordpoging van een beperkt cultuurgebied, omringd door zoveel grotere taalgebieden met een agressieve cultuurpolitiek en een opdringerige amusementsindustrie. Ons ganse cultuurbudget volstaat niet om dit onheil goed te maken. Wij eisen voor Benelux zonder meer binnenlandse tarieven, in afwachting dat ook in Europees verband meer aandacht wordt besteed aan het vrije verkeer van cultuurgoederen.
Een averechtse binding van economie en cultuur is het degraderen van deze laatste tot kruiwagen voor de negotie. Dure culturele prestigeprojecten zijn betaalbaar als ze de export van bier en kaas bevorderen. Voor bescheiden steun aan creatieve projecten is dan geen geld meer over. Nochtans is een crisistijd in de eerste plaats een uitdaging om met de beschikbare middelen de kwaliteit en de creativiteit te redden. In de tweede plaats een dwingende aansporing om liever éénmaal samen te ondernemen wat men samen beter en zuiniger kan doen.
In die geest moet werk worden gemaakt van een geintegreerd radio- en televisiebeleid, indien we onze stem niet uit de ether willen laten wegdrukken. Het is ergerlijk dat het weldoordacht initiatief van de Stichting Ons Erfdeel om voor de Engelstalige wereld een kwaliteitstijdschrift ‘The low countries’ uit te geven, strandt op de Holland Promotion.
Wat het ANC betreft hebben we één dringende wens: dat de Nederlandse en Vlaamse ministers samen de bescheiden middelen zouden ter beschikking stellen om de bestendigheid van ons vast secretariaat te verzekeren. Zij staan hiervoor bij ons in het krijt. Op 4 februari 1975 besloten hun voorgangers, na het advies over de taal, een tweede advies te vragen over het ruimere gebied van de samenwerking. Het eerste advies leidde tot de Nederlandse Taalunie, wat wij | |||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||
toejuichen. Het tweede advies werd nooit gevraagd. Wat wij betreuren. Hun vergeten goede voornemens hebben wij op eigen houtje uitgevoerd: het vestigen van een vast steunpunt voor het ruimere gebied van de integratie. De resultaten zijn overtuigend. Wij vragen geen nieuwe verdraginstelling. Alleen de bescheiden hulp om ons werk te bestendigen. Zelden zullen schaarse middelen, zelfs in een tijd van inlevering, beter besteed zijn.
Het spreekt vanzelf dat we niet uitsluitend, zelfs niet in de eerste plaats, op de overheid rekenen. De eerste verantwoordelijkheid voor de re-integratie-beweging ligt bij onszelf.
We zullen een brede informatiecampagne voeren om de te weinig gekende en dus te weinig gewaardeerde ontwikkelingen van de integratie in het licht te stellen, niet alleen bij onze eigen werkgroepen en aangesloten verenigingen, maar ook bij het brede publiek. Verbreding en verdieping van deze informatiestroom zijn noodzakelijk - in eigen kring door het steunen en uitbouwen van algemeen-Nederlandse tijdschriften - in brede kring door een actief samenspel met | |||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||
de massamedia - om de integratiebeweging een vaste basis te geven. We maken eveneens werk van de interne mobilisatie van al onze werkgroepen en aangesloten verenigingen. Tenslotte willen we alle verenigingen, instellingen, besturen, partijen, bewegingen, scholen, faculteiten, enz. uitnodigen zich te bezinnen over de inspirerende verrijking en verruiming, vaak ook de besparing van krachten en middelen, die ze kunnen bereiken door vergelijkende studie, uitwisseling van mensen en ervaring, gezamenlijke initiatieven, binnen het ganse taalgebied, over de grenzen heen.
Over enkele weken zullen ons bestuur en onze programmaraad vergaderen om de voorbije congresperiode te toetsen en de veertigste congresperiode voor te bereiden. Op het programma staan:
Dames en heren, beseffen we wel voldoende dat Nederland, Vlaanderen en België veel meer buitenland hebben dan binnenland. En dat bovendien een belangrijk deel van ons niet al te grote binnenland over de staatsgrens ligt? Zelfs voor wie zou menen dat zijn navel, voor de ene Amsterdam, voor de andere Antwerpen of Brussel, het middenpunt van de wereld vormt, is het niet zo verstandig zich daarop blind te staren. Daar krijgt men maar schele hoofdpijn van.
Of we het willen of niet, we zullen ons moeten inpassen in de wereld en in Europa, om te beginnen in het hele Nederlandse gemenebest, de Noordelijke, de Zuidelijke én de Franse Nederlanden. We zullen binnen het raam van ons buitenlands beleid aan de inter-Nederlandse betrekkingen de plaats moeten toekennen die hun toekomt: die van de eerste prioriteit. Want de Nederlandse integratie is ons eerste bijdrage tot de opbouw van de Europese eenheid en van de wereldgemeenschap.
Binnen dit raam zullen we moeten leren onze krachten samen te bundelen en te spreken met één stem. Nederland en Vlaanderen, Nederland en België, worden door geografische, historische, economische, sociaalpolitieke en culturele omstandigheden in toenemende mate gedwongen om met één stem te spreken, dezelfde weg te gaan, en tevens de voortrekkers te zijn van een bredere integratie. Niet uit platonische broederliefde, maar uit welbegrepen eigenbelang en uit louter zelfbehoud. Het is geen blijk van nuchterheid, maar van kortzichtigheid dit niet te willen zien. De zakelijke, objectieve voorwaarden voor de re-integratie zijn sinds 1648 of 1830 nooit gunstiger geweest dan vandaag. Het zijn vooral subjectieve, psychologische remmen die moeten overwonnen worden: ons ingeroest particularisme dat zowel Zuid als Noord bedreigt met bewustzijnsvernauwing, zelfgenoegzaamheid en verstarring. Het enig passend antwoord daarop is een versnelling en verdieping van de re-integratiebeweging. Remi PIRYNSGa naar eind* |
|