Van elders gekomen
Leyden 1585-1685-1985
Door het gemeentearchief van Leiden werd van 16 december tot en met 3 januari ll. in de pas gerestaureerde ‘Vlietpanden’ een expositie ingericht, in eerste instantie naar aanleiding van de massale immigratie van Zuid-Nederlanders in de stad, onmiddellijk na de Val van Antwerpen in 1585.
Daarnaast werd ook de nodige aandacht besteed aan die immigranten, die bij andere belangrijke historische evenementen naar Leiden zijn gekomen en er zich blijvend hebben gevestigd: Hugenoten bij de intrekking van het Edikt van Nantes, Engelse soldaten als bondgenoten in de oorlog tegen Spanje, Schotse ‘Pilgrim Fathers’ en Duitse vluchtelingen uit de Dertigjarige Oorlog.
Te oordelen naar de voortreffelijke brochure, waarin al deze gebeurtenissen op overzichtelijke wijze in hun historisch kader geplaatst zijn, en waarin uiteraard ook de nodige aandacht is besteed aan het ontstaan en de ontwikkeling van de Leidse universiteit, moet het een bijzonder interessante tentoonstelling geweest zijn. Jammer genoeg is ze erg kort voor het publiek toegankelijk geweest, en kregen wij er pas lucht van, toen alles alweer afgelopen was. Gelukkig dus maar dat de brochure er is, zodat er een blijvende neerslag is van wat blijkbaar met zoveel zorg werd bijeengebracht.
De tentoonstelling was ook volledig, in die zin dat de lijn konsekwent is doorgetrokken tot in de hedendaagse tijd. Zo is er tenslotte ook enige aandacht besteed aan de Belgische vluchtelingen, die in de 1ste Wereldoorlog naar Leiden kwamen, en last but not least, aan de vooral Turkse en Noord-Afrikaanse gastarbeiders, die vandaag de dag, evenals de Chinezen met hun restaurants, niet alleen meer uit het stadsbeeld weg te denken zijn, en langzaam maar zeker ook als een nieuw soort Nederlanders aanvaard worden. De Leidenaar die deze tentoonstelling heeft gezien, zal zich ongetwijfeld afvragen, ook al draagt hijzelf een doodgewone Hollandse polderboerenaam, hoeveel van zijn voorouders er in de loop van de vier voorbije eeuwen er wel niet als gastarbeider gearriveerd zijn, en mettertijd volwaardig Leidenaar geworden.
In een korte kritische nabeschouwing tenslotte, kunnen wij niet anders, na al de terecht toegezwaaide lof hierboven, dan gewag maken van een anachronisme, waaraan een trouwens steeds wederkerende pijnlijke ervaring vastzit, die de Vlaming in zijn kontakten met Nederland moet ondergaan.
Op p. 21 van de brochure is nagegaan, wie van de professoren van de Leidse universiteit ‘uit den vreemde’ afkomstig was en hoeveel het percentage van het totale docentenkorps bedroeg. ‘Het aantal hoogleraren in 1585 bedroeg 13. Van hen kwamen er acht uit het buitenland (= 61,5%). Deze acht waren als volgt onderverdeeld:
België |
4 = 30,7% |
Duitsland |
2 = 15,4% |
Frankrijk |
2 = 15,4%’. |
Het zal de aandachtige lezers wel bekend zijn, ook de niet-historici onder hen, dat hier sprake is van 1585 en dat het verschijnsel België pas in 1830 uitgevonden werd. Tot zover het anachronisme, nu de pijnlijke ervaring.
In de tekst van de brochure is op korrekte wijze geschreven over de Zuid-Nederlandse immigratie (p. 3) en verder over Zuid-Nederlanders, Vlamingen en Walen (p. 3-9). Omdat het zuiden door de Spanjaarden werd bezet, en Antwerpen was gevallen, worden dat op die p. 21 plots buitenlanders! Zo voelde men het zeker niet in 1585, en het pijnlijke voor de Vlamingen is nu dat dit in 1985 wel gebeurt. De hersenspoeling die wij in Noord en Zuid t.a.v. onze geschiedenis in vrijwel alle geledingen van het ondewijs hebben ondergaan, is blijkbaar zo doeltreffend, dat zelfs een rechtgeaard historicus die vol goede moed aan zijn verhaal begint, door de knieën gaat zodra ‘die Belgen’ in het vizier komen.
De noorderling, die nu zijn schouders optrekt, of vindt dat wij spijkers op laag water zoeken, of gewoon de meest verbreide reaktie van ‘Die Belg is gek’ vertoont, willen wij toch dit laatste ter overweging geven, gewoon een ander voorbeeld.
Stel eens, dat de D.D.R. na verloop van tijd, als de scherpe kantjes van haar ‘demokratisch’ karakter wat afgeslepen zijn, besluit officieel een andere, wat historischer geïnspireerde naam te gaan voeren, bv. Germania. En stel dat de stad Heidelberg, bij welke gelegenheid dan ook, eens gaat natrekken hoeveel vreemde professoren er in 1945, jaar van het einde van de 2de Wereldoorlog en van de feitelijke deling van Duitsland in West en Oost, doceerden aan die universiteit.
Zouden die Duitse professoren, die als gevolg van de oorlog, de vlucht, de migratie, de ‘Umsiedlung’ als men wil, in Heidelberg terecht kwamen, dan als buitenlanders omschreven worden, en hun land van herkomst als ‘Germania’? Wij zijn natuurlijk geen profeet, ook niet ten aanzien van deze hierboven ontwikkelde fiktie. Maar we maken ons wel sterk, dat in voorkomend geval de mensen uit het oosten deze betiteling als buitenlanders, in eigen land en door Duitsers, op zijn zachtst gezegd niet prettig zullen vinden. Want ook al dragen ze een ‘Germaans’ paspoort en rijden ze met een ‘Germaanse’ nummerplaat op hun auto, ze zijn in hart en nieren Duitsers gebleven.
Prof. Dr. H. GYSELS