Taal en macht
Uitgerekend in hetzelfde jaar 1492 dat Kristoffel Columbus bij koningin Isabella financiële steun ging vragen voor zijn ontdekkingsreizen die het Spaans imperium groter en invloedrijker zouden maken door er nieuwe gebieden aan toe te voegen en over tot dan toe ongekende rijkdommen te laten beschikken, klopte een joodse bekeerling uit Salamanca, namelijk Elio Antonio Nebrija eveneens bij diezelfde koningin aan om geld te krijgen voor de publikatie van de eerste Castellaanse grammatica. Hij wilde ‘de niet gebonden en ongeregelde taal van het volk, de talloze natuurdialecten, als ruw materiaal gebruiken om er een kunsttaal van te scheppen: het Spaans’. En Nebrija vervolgde: ‘omdat, illustere koningin, ik door het peinzen over het verleden tot de conclusie word gedwongen dat taal altijd de gemalin is geweest van het imperium en altijd zijn gezellin zal blijven. Ze ontstaan tegelijk, ze groeien en bloeien samen en samen gaan ze ten onder’. La Lingua compañera del imperia: de taal gezellin van het imperium! Of anders gezegd: de taal gezellin van de macht!
Begin november 1971 reikte de toenmalige Nederlandse minister van cultuur P.J. Engels op het Muiderslot de P.C. Hooftprijs uit aan de dichter Gerrit Kouwenaar. In de traditionele rede die hij hierbij uitsprak, citeerde hij de letterkundige Louis Couperus waar deze het had over het eerbiedigen en de macht van de moedertaal. Dit citaat van Couperus was ontleend aan een kranteartikel van de romancier uit het jaar 1923. Hierin uitte hij zijn ongenoegen tegenover de Nederlandse overheid omdat deze, naar zijn mening, het letterkundig bestel stiefmoederlijk behandelde.
Onze dichters en prozaschrijvers, zo schreef Couperus, verdienen beter want ‘zij zijn de instandhouders van onze nationaliteit. Het is heel mooi een leger en een vloot te hebben zelfs voor een kleine mogendheid, maar het is beter een taal te hebben, dat reusachtig bolwerk van eigen bestaan. In de taal schuilt geheel de onafhankelijkheid van een volk: minacht die taal, en de onafhankelijkheid loopt gevaar.’
We dachten aan deze historische feiten toen we door de kranten vernamen dat er van 17 tot 19 februari in Parijs een conferentie zou plaats vinden ‘van de staatshoofden en regeringsleiders die gemeen hebben dat zij zich van het Frans bedienen’. Werden dan ook uitgenodigd: alle Afrikaanse staten die tot de Franse invloedssfeer behoren, Canada en Québec, België, Libanon, Haïti, Luxemburg, Monaco, Vietnam, Laos en het bananeneiland Dominica. Ook Zwitserland, maar de regering van Bern weigerde op dit verzoek in te gaan omdat de republiek een meerderheid van Duitstaligen telt en zeker niet als een Franstalig land kan beschouwd worden. Het wekte dan ook verwondering en bij velen ergernis dat eerste minister Martens, die toch regeringsleider is van België waar 60% Nederlandstaligen en 40% Franstaligen wonen, op deze uitnodiging wél is ingegaan. Op deze wijze heeft hij - naar het oordeel van velen - de onjuiste overtuiging van veel buitenlanders dat België een Franstalig land is niet alleen versterkt, maar ook de grondwettelijke regeling dat de ‘luister van de taal’ een exclusieve en autonome bevoegdheid van de in België erkende cultuurgemeenschappen is, totaal genegeerd. Verre van er aanstoot aan te nemen, indien op deze conferentie alleen de voorzitter van de Franstalige gemeenschapsregering van België aanwezig zou geweest zijn. Doel van deze top-ontmoeting is immers: de verdediging en de uitstraling van de Franse taal en cultuur in de wereld, voor de gelegenheid (verkiezingen in Frankrijk!) handig verpakt in economische en derde-wereldproblemen.
Deze doelstelling vinden we terug in de statuten van de ‘Alliance Française’, opgericht te Parijs in 1883. In artikel 1 lezen we het volgende: ‘L'association dite “Alliance Française” fondée en 1883, a pour but de propager la langue frangaise dans les pays de l'Union Française et à l'Etranger, de contribuer à accroitre l'influence intellectuelle et morale de la France dans le monde et notamment de grouper à l'étranger les Français et les amis de la France afin de maintenir chez les uns, de développer chez les autres, le culte de la langue et de la pensée Française’.
We waren zo vrij in dit citaat een paar regels te onderlijnen omdat die, naar onze mening, het echte doel verwoorden van de ‘Alliance Française’ en waarschijnlijk ook van de top-ontmoeting in Parijs in februari 1986, namelijk: de invloed van Frankrijk in de wereld langs de taal en cultuur om doen toenemen. Meer invloed, dat wil zeggen: meer stille macht verwerven. In dit geval niet door de wapens, maar door de geest zodanig invloed krijgen en uitoefenen dat er een zekere welwillendheid en vriendschap ontstaat, die aldus de weg effent voor politieke allianties en economische voordelen. Hetzelfde kan trouwens ook gezegd worden van de British Council en het Goetheinstituut betreffende respectievelijk de Engelse en Duitse cultuur. De taal, gezellin van de macht!
Maar dat geldt nog veel meer voor minderheden die leven in sommige grote landen. Die ondervinden maar al te vaak dat een aanslag op hun taal het meest afdoende middel is om ze zo snel mogelijk te doen opgaan in de cultuur van de overmacht en ze aldus