Neerlandia. Jaargang 90
(1986)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 62]
| |
Vijf jaar toeristische samenwerking
| |
JeugdtoerismeOndanks het feit dat in de loop der jaren de persoonlijke contacten binnen de sector van het jeugdtoerisme zijn gegroeid, heeft dit niet geleid tot een geregelde overlegstructuur. Nadat het (Nederlandse) Bureau voor Internationale Jongerencontacten (BIJK) en het (Vlaamse) Bestuur voor Jeugdvorming (BJV) elk met een eigen publikatie op de markt kwamen, besloot men in 1982 tot de uitgave van één gezamenlijke brochure (oplage 50.000 ex.). ‘Jongelui waarheen in Vlaanderen en Nederland’ bevatte tips over reis- en werkmogelijkheden in Vlaanderen en Nederland, en praktische wenken allerhande. Deze uitgave kreeg een relatief goede respons, maar het bleef bij deze eenmalige gezamenlijke brochure. Verdere contacten bleven uit. De enige gezamenlijke publikatie die stand hield was ‘De Jeugdherberg’, dat sporadisch verschijnt en wordt uitgegeven door de Vlaamse Jeugdherbergcentrale en de Nederlandse Jeugdherbergcentrale. | |
Toeristisch onderwijsMet betrekking tot de harmonisatie van het toeristisch onderwijs en de gezamenlijke docentenopleiding, is gebleken dat, gezien de diepgaande verschillen inzake onderwijsdoelstellingen, studieduur en onderwijsorganisatie, harmonisatie op korte termijn niet haalbaar blijkt. Toch werden wel degelijk kleine stappen in de goede richting genomen. Zo is er een geregeld overleg ontstaan tussen de docenten van de 4 NUHO-instituten in Vlaanderen en het NWIT te Breda. Verder organiseerde de multidisciplinaire studiegroep Geotoer (Geografie en Toerisme) in december 1981 een eerste integratieweekend met haar Nederlandse partner, waarbij gepoogd werd de toeristische integratie binnen het taalgebied te realiseren op onderwijskundig vlak tussen Vlaanderen en Nederland. De werkgroep Toerisme stond mee aan de wieg van dit integratieweekend. Een tweede integratieweekend had plaats in 1982, maar een derde raakte vooralsnog niet uit de startblokken. Via de contacten die groeiden tussen de docenten Toerisme in Vlaanderen en Nederland binnen de werkgroep Toerisme, werden ook de stimulansen vergroot om studenten te inspireren tot het schrijven van scripties over het toerisme in het andere land, over nabuurtoerisme, over het toeristisch onderwijs in beide landen, en dies meer. Enkele voorbeelden volstaan hier: ‘Grenslandtoerisme in de driehoek Mol-Overpelt-Valkenburg’, van D. Mertens (1981, Hasselt); ‘Toeristisch onderwijs in Nederland en Vlaanderen’, van W. Lankhorst (1983, Breda) en - recenter - ‘Belgisch-Nederlands Grensoverleg; een verkenning van de toeristisch-recreatieve mogelijkheden’, van J. Van Vreden (1985, Breda). Vermelden we nog het steeds veelvuldiger deelnemen van Nederlandse docenten Toerisme aan scriptie-jurering in Vlaamse Toeristische instituten en vice-versa. in haar resoluties van 1981 stelde de werkgroep dat, als stimulans, een jaarlijke prijs voor de beste eindverhandeling zou moeten worden ingesteld. De werkgroep zal dit initiatief realiseren tegen het 39ste Congres. | |
Toeristische mediaOp het vlak van de toeristische informatieverschaffing over het andere land is m.b.t. de schrijvende pers zeker vooruitgang geboekt. Waar de werkgroep in 1981 nog moest vaststellen dat de toeristische informatie in de Vlaamse pers over Nederland ondermaats | |
[pagina 63]
| |
was (wat de hoeveelheid betreft), kan worden vastgesteld dat dit nu ruimschoots verholpen is. Ook omgekeerd was de balans positief: in 1983 verschenen 325 toeristische artikels over Vlaanderen in de Nederlandse pers. Wat betreft de audiovisuele media is er echter een onevenwicht vast te stellen tussen Vlaanderen en Nederland. Dit heeft in de eerste instantie te maken met het feit dat er in Nederland weinig toeristische programma's zijn maar anderzijds is er ook gebrek aan interesse bij de (weinige) Nederlandse programmamakers. Enkel de redactie van het programma ‘Kerkepad’ (NCRV) gaat sporadisch de grens over voor een toeristische reportage over kerken en kathedralen in Vlaanderen. Zo werd o.m. in 1981 gefilmd te Maaseik, in 1983 te Postel, in 1984 te Turnhout en in 1985 te Antwerpen. Anders is het gesteld met de BRT. N.a.v. het 38ste Congres en mede dankzij bemiddeling van de werkgroep Toerisme, brengt de dienst Vrije Tijd van deDe onderlinge toeristische kennis van Nederlanders in Noord en Zuid beperkt zich al te veel tot een aantal cliché-matige voorstellingen van ‘de hoofdstad’, zoals het stadhuis te Brussel en het rijksmuseum te Amsterdam. De werkgroep ‘toerisme’ van het ANC wil daar wat aan doen.
BRT-TV jaarlijks programma's over Nederlandse attracties, steden, regio's,... Zo bracht de BRT o.m. portretten van de steden Amsterdam, Delft, Den Haag, Rotterdam, een impressie van de visteelt in Zeeland, e.d. We mogen ook niet onvermeld laten dat de werkgroep Toerisme in 1982 en 1983 een studiedag over deze thematiek organiseerde. | |
Toeristisch beleidOp het vlak van het toeristisch beleid in de Lage Landen is de balans bijzonder teleurstellend, zowel op het niveau van de Benelux, als op het niveau van de Vlaams-Nederlandse samenwerking. De Benelux-samenwerking, waarbij de landen gezamenlijke acties zouden ondernemen op het vlak van de werving, publiciteit en promotie enerzijds en op het | |
[pagina 64]
| |
vlak van de infrastructuur anderzijds, is op sterven na dood. Nadat in de periode 1980-1982 herhaaldelijk campagne werd gevoerd onder de vlag ‘Benelux, ons eigen buitenlandje’, is dit initiatief nog slechts een schim van zichzelf. De landen van de Benelux beschouwen elkaar blijkbaar meer als concurrenten dan als partners. Gelukkig hebben de Belgische en Nederlandse spoorwegen de draad weer opgenomen, waarbij treintrips in het ‘eigen buitenland’ opnieuw aantrekkelijk worden gemaakt.
Ook op het vlak van de Vlaams-Nederlandse samenwerking waren de resultaten mager. Er mag wel niet uit het oog worden verloren dat de sector Toerisme binnen de Vlaamse Gemeenschap slechts geleidelijk aan tot ontwikkeling is kunnen komen; zo werd pas in 1985 het Vlaams Commissariaat - Generaal voor Toerisme (VCGT) operationeel. Geredetwist over de bevoegdheidsafbakening tussen de nationale overheid en de Vlaamse deelregering maakte een vlotte start onmogelijk. De huidige regeling opent dan wel perspectieven voor een volwaardige werking als zelfstandige organisatie, maar schenkt nog geen echte voldoening. De herstructurering, samen met de uitwerking van een eigen Vlaamse toeristisch profiel, was niet van aard om gezamenlijke projecten uit te werken met Nederland, dat op zijn beurt de promotie van het eigen toeristisch produkt (‘Holland Promotion’) hoog in zijn vaandel schreef. Dat de afstemming van het beleid niet vlot verloopt, heeft ongetwijfeld ook te maken met de plaats van de sector toerisme in het beleidsapparaat. In Nederland ressorteert het toeristisch beleid onder Economische Zaken, terwijl dit in Vlaanderen valt onder de bevoegdheid van het ministerie van Cultuur. Een en ander brengt een andere beleidsaanpak mee, met andere accenten. Bovenstaande heeft tot gevolg dat o.m. zeer concrete samenwerkingsvormen, zoals b.v. het beheren van een gezamenlijk ‘Lage Landen’-kantoor in verre landen, noq niet van de grond zijn gekomen. (Wel bestaat er sinds enkele jaren informeel overleg tussen NBT en VCGT).
Op het regionale vlak wordt de samenwerking tussen de grensprovincies vaak bemoeilijkt doordat in Neland de provincies meer bevoegdheden hebben in het bepalen van het eigen toeristisch beleid (via de TROP's: toeristisch-recreatieve ontwikkelingsplannen), dan dat in Vlaanderen het geval is. Enkele mooie plannen van de provinciale toeristische federaties van de beide Limburgen en van Zeeland / Oost- en West-Vlaanderen zijn daarom in de laden blijven steken.
Gelukkig zien we meer en meer dat lokale (gemeentelijke) VVV-kantoren in de grensstreek aan informatie-uitwisseling doen, zij het dan sporadisch en informeel. Andere gunstige ontwikkeling is dat particuliere verenigingen initiatieven ontwikkelen om de samenwerking te bevorderen. Zo organiseerde Benego (Belgisch-Nederlands Grensoverleg) op 31 januari '86 een studiedag over de toeristische en recreatieve mogelijkheden in de grensregio; verder zijn er concrete plannen voor het uittekenen van een toeristische route in het grensgebied Noord-Brabant / Antwerpen; is er de samenwerking tussen ANWB en VTB-VAB, tussen VTB-VAB en de Efteling, verder ook nog het starten van het huifkartoerisme in de beide Limburgen, het uittekenen van een grens- en smokkelroute,... en de specifieke activiteiten ingeluid door de werkgroep Toerisme. Deze initiatieven zijn zeker niet onbelangrijk, maar ze worden niet of veel te weinig ondersteund of gestimuleerd door de respectieve overheden. Het nabuurtoerisme biedt méér mogelijkheden, en dit zowel binnen de eigen taalgemeenschap als naar derde landen toe. | |
ConclusieIn de tijdspanne tussen het 38ste en 39ste Congres heeft de werkgroep Toerisme een gefundeerd inzicht verworven in de realistische mogelijkheden en moeilijkheden t.a.v. een gestroomlijnd toeristisch beleid in onze Lage Landen. Op basis daarvan zal op het 39ste Congres een werkprogramma worden voorgesteld, dat minder zal stoelen op ambitieuze projecten dan wel op een politiek van concrete, kleine stappen. In de goede richting. Willy CONINX |
|