ook andere gevolmachtigde ministers van die landen, lid zijn van de Diputación de San Andrés, voor zover ze uit hoofde van hun functie in Spanje zijn geaccrediteerd en voor zover ze... katholiek zijn. Is hierin soms een oorzaak te vinden voor het feit dat de ambassadeur der Nederlanden - en in een eerder stadium naar het schijnt, die van Frankrijk - geen interesse meer betoond hebben voor San Andrés? Belangrijk is hierbij te noteren dat de statuten van december 1934 nog steeds geldig zijn, maar daar komen we op terug.
De Spaanse burgeroorlog ging ook aan San Andrés niet ongemerkt voorbij. Hier opnieuw was het de Belgische ambassade die de stichting onder de arm nam door de extraterritorialiteit van de gebouwen te eisen en ook te verkrijgen. Dit bijzondere statuut kwam vluchtelingen ten goede, die een schuilplaats zochten in de kerk aan de Calle Claudio Coello, onder de bescherming van de Belgische vlag, die boven het gebouw wapperde. Dit was een bron van nieuwe moeilijkheden met de regering, maar uiteindelijk wist de Stichting aan inbeslagneming, blokkering van tegoeden op de bank, dreiging tot weghalen van het schilderij van Rubens en nog meer te ontsnappen. Het is de verdienste van ambassadeur burggraaf de Berryer geweest dat deze roerige tijden redelijk ongeschonden doorgekomen werden. De inslag van een granaat die de koepel van de kerk vernietigde en het schilderij beschadigde, moest daarbij evenwel voor lief genomen worden.
De naoorlogse decennia zijn voor San Andrés een periode van sluimerend bestaan: de kerk is nog toegankeljik, maar wordt hier en daar door instortingen bedreigd, er is geen geld in de kas en de gebouwen, die al lang hun functie van opvang voor behoeftigen en zieken verloren hebben, dienen alleen nog maar tot het houden van vergaderingen en voor de jaarlijkse samenkomst van de Belgische kolonie in Madrid.
Buiten de beperkte groep in Madrid raakt de Stichting evenwel niet helemaal in de vergetelheid: een paar ambtenaren van Buitenlandse Zaken - én in Brussel én ter plaatse - blijven ervoor ijveren, ieder op zijn manier en vanuit zijn functie. Ook op de tweejaarlijkse samenkomsten van de commissie ter uitvoering van het Belgisch-Spaans cultureel akkoord wordt gepraat over mogelijke formules. Eén ervan bestaat erin dat de gebouwen zouden worden afgebroken en de grond ingeruild voor een toe te kennen stuk in de universitaire wijk, met het doel aldaar een ‘Colegio Mayor’ op te richten, dat studenten zou kunnen herbergen en waar ook tentoonstellingen en voordrachten zouden worden gehouden. Deze formule deed het een tijdje in de plannen, maar werd dan afgevoerd toen bleek dat de optie op het terrein verlopen was. Soortgelijke plannen werden gesmeed voor de Calle Claudio Coello zelf maar dit werd doorkruist door de bescherming van het gebouw dat voortaan het label ‘monumento nacional’ draagt, in een poging de 19e-eeuwse relicten van de Serranowijk te redden.
Inmiddels komt ‘De Marteldood van Sint-Andreas’ naar Antwerpen voor de grote Rubens-tentoonstelling n.a.v. het Rubensjaar 1975. Dit wekt de nieuwsgierigheid van een aandachtig bezoeker, die beroepshalve wel eens naar Madrid moet: het is de verdienste van Dr. Jur. H. Ie Page als gevolg daarvan een aantal personaliteiten in Vlaanderen erop te wijzen dat daar in Madrid iets voor ons ligt te sluimeren. Hiermee komt de Orde van den Prince/Antwerpen III mede in het strijdperk. Maar de reacties van de aangezochte verantwoordelijken zijn niet bemoedigend. Wél stelt rond die tijd kamerlid W. Kuypers een schriftelijke vraag over San Andrés aan de Minister van Buitenlandse Zaken én in de Cultuurraad voor de Nederlandse Gemeenschap (zoals dat toen heette; dec. '79). Zijn partijgenoot A. De Beul doet vijf jaar later hetzelfde in de Vlaamse Raad (maart '85). De antwoorden wijzen vooral op het feit dat San Andrés een Stichting naar Spaans recht is.
Ook het docentschap Nederlands aan de Madrileense Universidad Complutense vestigt met nadruk de aandacht op een instelling die een sterke ruggesteun voor het onderwijs van het Nederlands zou kunnen zijn. Als gevolg trouwens van contacten met docent Hans Tromp (en andere ter zake bevoegde personen in Madrid) belandt het dossier ditmaal bij een ANV-werkgroep, De Nederlanden in de Wereld met name. Die neemt dan weer diezelfde afdeling van de Orde van den Prince onder de arm, ditmaal als onderdeel van een project om - bij wijze van proef - Spanje als doelland te kiezen om meer gezamenlijke export van Lagelandse cultuur te promoten.
Het wordt een nieuwe reeks contacten, ditmaal met inschakeling van het kersverse Commissariaat-Generaal voor de Internationale Culturele Samenwerking, en ook ter plaatse in Madrid. Alles blijft evenwel rond hetzelfde draaien: de Stichting is op sterven na dood, omdat de doelstelling, die van caritatieve aard is, niet meer aangepast is, en omdat er geen fondsen zijn om wat dan ook aan te vangen. De wil om daar iets aan te doen, bestaat: men verzekert de geïnteresseerden uit onze contreiën dat er aan nieuwe statuten gewerkt wordt; de wijziging is trouwens een hele klus, want van een caritatieve stichting een culturele maken is in Spanje overheidszaak, althans wat uiteindelijke toestemming betreft. Maar de Spaanse verantwoordelijke die daarvoor de opdracht heeft, blijft moeilijk