De Nederlanden in de wereld
Een ‘Fachtagung Deutsch-Niederländische Jugendarbeit’
In conferentieoord ‘'t Kruisselt’ in De Lutte (O.) vond van 9 t/m 11 oktober j.l. een conferentie plaats, waarin de jeugd uit Duitsland en Nederland centraal stond. Het jaar 1985, dat door de UNESCO als internationaal jaar voor de jeugd was verklaard, leek een goede aanleiding om in het kader van uitiwsselingsprogramma's tussen Nederlandse en Duitse steden daaraan aandacht te besteden. De organisatie berustte bij de heren Schwöbbermeyer en Metzner, ambtenaren voor jeugdzaken resp. bij de Bezirksregierung Weser-Ems en de Kreisverwaltung Grafschaft Bentheim; dit in samenwerking met het ‘Niedersächsische Kultusministerium’ in Hannover en de ‘Jugendbildungsstätte Marstall Clemenswerth’ in Sögel. Op de eerste middag werd het inleidende referaat gehouden door ondergetekende. Uitgaande van praktische ervaringen in een aantal Europese landen, ervaringen, die iedereen, die zijn ogen in het buitenland de kost geeft, kan opdoen, poneerde hij volgende stellingen: 1 In Europa anno 1985 sind die nationalstaatlichen Grenzen weitgehend abgebaut; 2 Europa Vorbild für die Welt; 3 Europa hat Zukunft. In de aansluitende discussie kwamen ook andere opvattingen naar voren, die tot een geanimeerde gedachtenwisseling leidden. De avond van deze eerste dag was gereserveerd voor het bezoek aan een jeugdcentrum in de gemeente Hengelo (O.). De heer Ankoné gaf eerst een uiteenzetting over de situatie en de gemeentelijke subsidiëring van de verschillende jeugdactiviteiten en -projekten in de gemeente Hengelo. Daarna werd gelegenheid gegeven om een buurthuis te bezichtigen. Er werden verschillende cursussen verzorgd voor een grote verscheidenheid van mensen. Het was in het bijzonder gericht op de jeugd, die niet in staat blijkt om tot een zinvolle vrijetijdsbesteding te komen; een andere doelgroep was die van de vrouwen van de minderheden. Dit klemde te meer, daar velen van de jongeren en van de
bedoelde vrouwen werkeloos zijn en vaak doelloos hun tijd schijnen door te brengen. Indrukwekkend was het projekt, dat onder de naam ‘'t Geerdink’ door een voor een halve weektaak betaalde vrouwelijke kracht en een aantal vrijwilligers al enige jaren gerund wordt. Het bestaat uit het coachen van enige tientallen jongens en meisjes, die de verzorging van een aantal pony's op zich genomen hebben. Dit houdt het beweiden, het voederen en het stalonderhoud in; verder het verzorgen van het hooiland, het maaien van het hooi en de opslag ervan voor de winter. Ook worden er ponyrijlessen gegeven. De opzet van dit op particulier initiatief berustende werk is om kinderen, die wat moeite met kontakt met anderen hebben, via de omgang met het dier, meer gerichtheid op de ander mee te geven. Het enthousiasme van de erbij betrokkenen bleek o.a. uit de afbraak en de heropbouw van een elders overbodige oude zoutboortoren, die hen nu tot clubhuis diende. Een film over de werkzaamheden liet de verschillende fasen zien, waarin dit door eigen mensen en jeugd gerealiseerd was.
Ondanks het vrij late uur van thuiskomst werd het nog een gezellige avond; aanleiding was o.a. de verjaardag van een van de deelnemers, die onder oude bekenden natuurlijk gevierd diende te worden.
De tweede dag werd geopend met een voordracht van de heer W. Timmers, hoofdredacteur van het dagblad Tubantia in Enschede. Als gewezen buitenlandse correspondent in Bonn van enige Nederlandse bladen leek hij de aangewezen man voor het onderwerp: ‘Was hört man voneinander. Die öffentliche und veröffentlichte Meinung in den Niederlanden und in der Bundesrepublik Deutschland’. De spreker trachtte een indruk te geven van de verschillen tussen de Duitsers en de Nederlanders en van dat, wat de een van de ander dacht en vond. Ook wees hij erop, dat er in de Nederlandse pers naar verhouding veel meer over Duitsland werd opgenomen dan omgekeerd. Het door hem gebrachte had een levendige discussie tot gevolg, vooral op het stuk van het verschil in volksaard tussen Nederlanders en Duitsers.
's Middags stond een uiteenzetting op het program over de strukturen, doelstellingen en methoden van het jeugdwerk in Nederland en in Duitsland. De heer Hopmann gaf een summier overzicht van de algemene situatie op dat gebied in Nederland. Daarna refereerde hij over een concrete situatie betreffende het werk met z.g. randgroepjongeren, zoals dat in Hengelo via het jeugd-service instituut aangepakt wordt. Men kreeg de indruk, dat hier de nadruk ligt op de zelfwerkzaamheid van de betrokken jongeren; de gegeven leiding is incidenteel en marginaal te noemen. Daarna volgde het referaat van de heer H. Schäfer, die als voormalige ‘Jugendpastor’ met de problematiek van de jeugd in Nedersachsen vertrouwd was. In een historisch opgezet betoog schetste hij de ontwikkeling van de jeugdbeweging in Duitsland, en de politieke en sociale doelstellingen en wortels ervan.
Bij de ‘Erfahrungsaustausch’ 's avonds van Nederlandse en Duitse jeugdvormingsleiders, die een gemeenschappelijk projekt in het kader van de Euregio gerund hadden, werd een videofilm vertoond. Deze was gemaakt door een gemengde groep Nederlandse en Duitse jongeren uit het grensgebied. Hij was het resultaat van een opdracht om een film te maken over de problematiek van de werkeloosheid onder die jeugd, die door gebrek aan opleiding of anderszins met dat verschijnsel het meest te maken had. Ze hadden zelf het spelersmateriaal en het script moeten leveren: ook was het filmwerk en de montage voor hun rekening gekomen.
Centraal stond een jonge man, die geen werk kon vinden. Situaties thuis, onder vrienden en vriendinnen en elders, allemaal uit het dagelijkse leven gegrepen, vormden de gefilmde onderwerpen. De met maar weinig aanwervingen en kosten gemaakte rolprent gaf een goede indruk van de problemen, die voor de betreffende jongens en meisjes aan beide kanten van de grens dezelfde waren. De door de spelers gebruikte taal was nu eens Duits, dan weer Nederlands, beide gelardeerd met uit het Twents en het daarmee verwante Westfaals afkomstige fragmenten. Een der deelnemers meende deze taal niet beter te kunnen karakteriseren dan met de term ‘Euregio-Platt’!
Bij de evaluatie op de morgen van de derde dag werd erop gewezen, dat het aantal deelnemers, dat ca. 25 bedroeg, niet aan de verwachtingen had beantwoord. In het bijzonder was de deelname van Nederlandse zijde tegengevallen. Desondanks meende men van een vruchtbare ontmoeting te kunnen spreken. Mogelijk zou een andere opzet van dergelijke kontaktdagen meer belangstelling kunnen losweken. Met de wens de aanwezigen bij een andere gelegenheid weer te kunnen begroeten, sloot de heer Schwöbbermeyer daarna de bijeenkomst.
H.J. LELOUX