Spiegel noord
D'66 opnieuw in de lift?
In het midden van de jaren zestig hielden jonge intellectuelen van socialistische en liberale huize discussiebijeenkomsten over de verstarring van het partijwezen in de Nederlandse politiek. Zij spraken zich uit voor vernieuwing van het Nederlands staatsrecht om de kiezers meer mogelijkheden te verschaffen grotere invloed op de vorming van een kabinet en op het regeringsbeleid uit te oefenen. Daar kwam het in hoofdzaak op neer. Het waren geen nieuwe geluiden. Bekende historici als prof. dr. J. Huizenga en prof. dr. Jan Romein hadden eerder de aandacht voor het verouderde partijstelsel gevraagd. De eerste in zijn geschrift ‘Nederlands geestesmerk’ (1935, 2e druk) en de tweede in zijn werk ‘Geschiedenis van de Lage Landen’ met een beschouwing over de staatkundige aspecten van de Nederlandse historie in de vorige eeuw. Uitvoeriger nog ging dr. H.B. Wiardi Beekman in 1938 op deze materie in. Zijn artikel was een bijdrage in het gedenkboek ter gelegenheid van het 25-jarig parlementair jubileum van ir. J.W. Alberda. Eén der belangrijkste politici van de vooroorlogse S.D.A.P. in de Tweede Kamer.
Vooral tijdens de oorlogs- en bezettingsjaren is in de gijzelaarskampen veel nagedacht over de opbouw van de staatsrechtelijke instellingen en over de staatkundige vernieuwing. Na de Bevrijding ijverde de Nederlandse Volksbeweging voor deze opvattingen. Maar de oude partijstructuren werden hersteld. Een werkelijke doorbraak vanuit de vooroorlogse verstarring bleef achterwege.
Het resultaat van de discussiebijeenkomsten was op 14 oktober 1966 de geboorte van een nieuwe politieke partij. De oprichters waren mr. Hans van Mierlo en drs. J. Gruyters met enkele geestverwanten. De naam luidde Democraten '66, afgekort D'66 en onder die aanduiding bekend gebleven. Psychologisch misschien niet zo'n geschikte naam voor een partij die een beroep op de jongeren wil doen. Immers voor hen is nu 1966 nauwelijks voorstelbaar verleden. Ze moeten daarvoor naar de boeken grijpen. De oprichters hadden de omstandigheden mee. Economisch ging het Nederland niet slecht, werkloosheid was praktisch onbekend. Een geschikte gelegenheid om over politieke vraagstukken na te denken. De doelstellingen van D'66 spraken menigeen aan. Vooral programmapunten als een verdere democratisering van het staatsbestel; een gekozen minister-president en gekozen burgemeesters. Kortom, meer invloed van de kiezers op alle terreinen. Velen begroetten ook naast de christen-democratie, het socialisme en het liberalisme een ‘vierde stroming’, zoals het van D'66-zijde werd genoemd.
Een jaar na de oprichting deed D'66 de intrede in de parlementaire arena met 7 zetels. Geen slecht begin. Waarschijnlijk een gevolg vanwege de bekoring die van iets nieuws uitstraalt. Bij de verkiezingen in 1971 werd winst behaald: resultaat 11 zetels. In 1973 trad het kabinet Den Uyl aan, dat tot 1977 zou aanblijven. Naast de P.v.d.A. (socialisten) en het CDA (christendemocraten) nam D'66 daaraan deel. Een voorstel tot Grondwetsherziening in de geest van het programma van D'66 werd in de Tweede Kamer afgewezen. Bij de verkiezingen voor de Provinciale Staten zou D'66 8 zetels in het parlement gekregen hebben. Na het kabinet Van Agt I, een combinatie van het CDA en de VVD (liberalen) van 1977-1981, deed D'66 in 1981 een grote sprong voorwaarts. De partij behaalde 17 zetels. In het kabinet Van Agt II (1981-1982) vormden het CDA, de P.v.d.A. en D'66 het regeringsteam. Tijdens de rit zou de P.v.d.A. afhaken wegens meningsverschillen met de rest. De D'66 bewindslieden, waaronder mr. Van Mierlo als minister van defensie, bleven. Daarna kwam de grote nederlaag in 1982. D'66 kelderde van 17 zetels tot 6 in de Tweede Kamer. Met regeringsverantwoordelijkheid was het gedaan voor de Democraten. In 1982 kwam het huidige kabinet Lubbers van het CDA en de VVD aan het roer. D'66 zat in het slop. En was daarmee praktisch van het politieke toneel verdwenen.
Op het congres van de partij in 1982 overheerste de vraag of D'66 wèl of niet een middenpartij, tussen rechts en links, moest zijn. Men zocht naar de oorzaken van de teruggang. In 1984 stond het congres in het teken van grote onzekerheid. Opiniepeilingen hadden uitgewezen, dat er 2 zetels in de Kamer zouden overblijven. In hetzelfde jaar verloor D'66 2 zetels in het Europees Parlement. Een even trieste situatie als in 1975 toen men over opheffing van de partij sprak. Een groepje van 33 ‘verontruste Democraten’ - in de wandeling als D'33 betiteld - stelde voor een kaderbijeenkomst te beleggen. In januari van dit jaar kwamen zevenhonderd D'66-bestuurders van provincies en gemeenten in Arnhem samen om de partij uit het slop te halen. Van Mierlo hield een rede, waarin hij stelde dat D'66 het geloof in zichzelf heeft verloren. ‘D'66 kan zich niet permiteren het beeld naar buiten nog steeds zo onduidelijk te laten zijn’. Een ander hoofdpunt van zijn betoog was, dat de parlementaire democratie door de eigen onmacht wordt belaagd. Politieke vernieuwing is geen stokpaardje uit de jaren zestig, maar ook thans bittere noodzaak, zo hield hij zijn gehoor voor. ‘Parlement en regering zijn, evenals in 1966, te veel met elkaar verweven. Macht en controle moeten uit elkaar worden gehaald. ‘Een indrukwekkend betoog, waardoor de burgers weer moed kregen. Het belangrijkste besluit van deze bezinningsbijeenkomst was een concept-verkiezingsprogramma samen te stellen. Zes leden van de Eerste Kamer, waaronder Van Mierlo, zetten zich aan de studie. De Tweede Kamerfractie werd buiten de deur gehouden. Begrijpelijk, want de huidige fractie gaat mank aan politiek inzicht en visie. Het stuk werd op het zomercongres in juni 1985 aangenomen. De idee van een ‘vierde stroming’ werd verlaten; de problemen mogen niet worden vereenvoudigd tot rechts/links-tegenstellingen. Staatsrechtelijke vernieuwing, cultuur en milieu,
arbeidstijdverkorting, trouw aan de NAVO en informatietechnologie werden als de belangrijkste actiepunten genoteerd. De bijeenkomst in Arnhem hield min of meer de belofte in dat Van Mierlo lijsttrekker zou zijn. Maar een toezegging deed hij niet. ledereen hoopte van wel. Hij wees een verzoek van de Nederlandse regering af om secretaris-generaal te worden van de West-Europese Unie in Londen. Zijn persoonlijk belang stelde hij niet voorop. In juni sprak hij het verlossende woord op het zomercongres 1985 in Amersfoort en verklaarde zich bereid de D'66-kar te trekken. Of hij slaagt is nog de vraag. Een partij die alles verwacht van één man, hoe talentvol dan ook, is zwak. Het kan hoogstens een tijdelijke herleving voor D'66 worden.
Geert GROOTHOFF