Neerlandia. Jaargang 89
(1985)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 194]
| |
Orgelklanken in het LuikerlandHet Luikerland heeft in het geheel van de Nederlanden eeuwenlang in een uitzonderingspositie verkeerd. Gedurende de Middeleeuwen en daarna tot 1793 (in dat jaar liet het gebied zich vrijwillig bij Frankrijk inlijven) heeft het zijn politieke zelfstandigheid weten te bewaren; geregeerd als het werd door een prins-bisschop heeft het dan ook nooit deel uitgemaakt noch van de Spaanse, noch van de Oostenrijkse Nederlanden. Terwijl de geschiedenis van de Nederlanden zich in het hierboven genoemde tijdperk kenmerkt door een grote mate van bewogenheid, is die van het Luikerland er één van bestuurlijke rust en evenwichtigheid. Eén van de gevolgen van de stabiliteit in politiek opzicht is geweest het ontstaan van een voedingsbodem waarop een muzikale traditie tot ontwikkeling kon komen. De muziekcultuur zou evenwel nooit die bloei gekend hebben als er niet bij de bestuurders zo'n grote belangstelling voor had bestaan; en dat al vanaf de ontstaanstijd van het bisdom (derde eeuw; na afscheiding van de bisdommen Keulen en Trier). Daardoor was muziek tot het algemeen aanvaarde cultuurpatroon gaan behoren. Dit had een bevruchtende weerslag zowel op het terrein van de opvoeding als dat van de kerkelijke eredienst. St.-Martinuskerk te Gronsveld.
Het is onder meer langs bovengenoemde ontwikkelingslijnen dat in de 17e en 18e eeuw een hoogtepunt wordt bereikt; het is niet zonder reden dat in de geschiedenis van het prinsbisdom dit tijdperk bekend staat als ‘gouden eeuw’. In dit proces hebben met name de Luikse kathedraal St. Lambert, de grote collegiale kerken en een aantal kloosterkerken een grote rol gespeeld. Ze groeiden uit tot muzikale brandpunten, waarbinnen (onder Italiaanse invloed) welbewust nieuwe wegen ingeslagen werden op het gebied van de veelstemmigheid. Dit had tot gevolg een samensmelting van instrumentale en vocale kunst, wat op zijn beurt weer leidde tot vergroting van de muzikale mogelijkheden. Het is tegen deze achtergrond, dat ik, met terzijdestelling van andere muzikale aspecten, de aandacht wil vestigen op een bepaald facet van de kerkmuziek en wel op de Luikse bijdrage aan de orgelliteratuur. De tekst van dit artikel heb ik hierop kunnen toespitsen naar aanleiding van een aantal in de loop van de laatste jaren uitgebrachte platen waarop de klank van een aantal kenmerkende orgels uit het Luikerland is vastgelegd. | |
Een ‘Picard’-isch orgel in GronsveldGa naar eindnoot1.Tot 1798 was het grondgebied van Gronsveld een vrije rijksheerlijkheid die kerkelijk ressorteerde onder de prins-bisschop van Luik. Het is dan ook niet verwonderlijk, dat, toen in het begin van de 18e eeuw het orgel in de St.-Martinuskerk aan vervanging toe was, de sinds 1702 in Luik woonachtige orgelbouwer Philippe le Picard werd ingeschakeld. Zijn familie was afkomstig uit het noorden van Frankrijk. Het is aan hen te danken, dat de Noordfranse manier van orgelbouw in zwang kwam in het prinsdom. Het nieuwe instrument, dat in 1711 werd opgeleverd, is in 1974 door de firma Verschueren uit Heythuysen grondig nagezien; als gevolg van deze beurt heeft het de oude klankkleur teruggekregen. Voor deze opname werd het bespeeld door de befaamde Brusselse orgelist Jozef Sluys. Het eerste werk dat door hem wordt vertolkt, is de ‘Suite sur le 2e ton’ van de Karmliet Lambert Chaumont. Deze priester, die een kleine kwarteeuw (1688-1712) pastoor is geweest van de parochie St.-Germain te Hoei, blijkt een zeer verdienstelijk componist te zijn geweest. Ook al is er verder weinig over hem bekend (zo wordt geschat dat zijn geboortejaar ligt tussen 1630 en 1635), zijn naam blijft verbonden aan het in 1695 uitgegeven orgelboek ‘Pièces d'Orgue sur les huit tons’. Duidelijk is in zijn werken een Franse invloed aanwijsbaar, verwant als zijn stijl is aan Nivers (van 1640-1714 (!) organist van de St.-Sulpice te Parijs) en Lebègue (hoforganist van Lodewijk XIV en beroemd orgelexpert). Het eigen karakter dat hij nietemin aan zijn werken wist mee te geven, krijgt de sterkste uitdrukking in de ‘chaconne grave’ waarmee deze suite wordt afgesloten.
Een andere onbekende grootheid is Gérard Scroncx. Waarschijnlijk is hij in het begin van de 17e eeuw organist bij de Luikse Kruisheren geweest. In het ‘Liber fratrum cruciferorum leodiensium’, een manuscript dat dateert uit 1617 en nu bewaard wordt in de bibliotheek van de Luikse universiteit, zijn de twee door hem gecomponeerde ‘Echos’ opgenomen. Al bereiken ze niet de muzikale hoogte van soortgelijke werken van zijn tijdgenoot Sweelinck, als Luiks document hebben ze hun eigen waarde. Voor Jozef Sluys was dat voldoende reden van deze werken een stijlvol ‘klankbeeld’ te maken.
De grootste Luikse musicus van de 17e eeuw is de uit Villers-l'Evêque afkomstige Henri Dumont (1610-1684). Hij is er het voorbeeld van hoe in de loop van deze eeuw de uit het Luikerland afkomstige toonkunstenaars zich steeds meer op Frankrijk gingen richten; na zijn studie in Maastricht voltooid te hebben vestigde hij zich in de Franse hoofdstad om daar heel zijn verdere leven te blijven. Hij begon er zijn loopbaan als organist van de St.-Pauluskerk; later ging hij zich meer toeleggen op het componeren en tenslotte werd hij aangesteld als ‘maïtre de la Chapelle royale de Versailles’. Hoewel hij niet les gehad heeft van een Franse meester heeft hij wel hun invloed ondergaan (met name die van Titelouze). Hij weet echter in zijn werken een gepast gebruik te maken van een grotere mate van vrijheid en een soepelere tonaliteit; op grond hiervan wordt hij gerekend tot de voorlopers van de grote meesters van het Franse classisisme. Op deze plaat heeft Jozef Sluys de ‘Suite en ré mineur’ in de groeven vastgelegd; het is een werk dat getuigt van de klankrijkdom van deze toondichter. | |
[pagina 195]
| |
Het ‘onbekende’ orgel van ClermontGa naar eindnoot2.Niet alleen Schott-Frères heeft door het uitbrengen van een orgelplaat belangstelling proberen te wekken voor de Luikse Gouden Orgeleeuw; ook in de reeks ‘Monumenta Belgicae Musicae’ werd er op gepaste wijze aandacht aan besteed. In dit geval viel de keuze op het orgel van de St.-Jacobskerk te Clermond a.d. Berwijne. Van dit mooie instrument, dat een uitstekende vertegenwoordiger is van de Luikse orgelbouwkunst uit de 18e eeuw, is niet veel meerbekend dan het bouwjaar (1737). Helaas heeft men in de vorige eeuw gemeend de klankkleur van dit orgel te moeten aanpassen aan het smaakpatroon van de tijd. Zoals zoveel orgels bevond het zich een tiental jaren geleden in een erbarmelijk slechte staat; maar dank zij een goedgeslaagde restauratie verdient het de naam ‘klankjuweel’ weer ten volle. Voor deze opname wordt het instrument bespeeld door Anne Froidebise, de dochter van de in 1962 overleden bekende Luikse componist, organist en musicoloog Pierre Froidebise. Voor bepaalde onderdelen van het uitgevoerde programma wordt zij bijgestaan door leden van het ‘Ensemble Vocal St.-Louis de Liège’ díe onder leiding staan van Ghislain Zeevaert. Behalve werken van Babou, Chaumont, Dumont en Scroncx worden ook enkele uitgevoerdOrgel van de St.-Jacobskerk te Clermont aan de Berwijne.
van Simon Lohet. Deze Luikenaar, die omstreeks 1611 moet zijn gestorven, heeft zich na een studiereis naar Italië waar hij door middel van zijn onderwijs grote invloed uitoefende op de Zuidduitse organisten van die tijd. Zijn werken bestaan, behalve uit psalmbewerkingen, uit een reeks kleine fuga's; van beide facetten laat Anne Froidebise een keur horen. | |
‘Monsieur’ BabouDat Thomas Babou in het Luik van zijn dagen (hij leefde van 1656 - na 1740) als toondichter hoog in aanzien stond, komt het duidelijkst tot uitdrukking in de ‘voornaam’, waarmee hij de muziekgeschiedenis is ingegaan. Lange tijd is dit trouwens zo ongeveer het enige geweest wat men van hem wist, onbekend als zijn echte voornaam was. Aangenomen wordt dat hij een lange reeks van jaren organist is geweest van de aan St.-Jan de Evangelist gewijde kerk in zijn geboortestad Luik. Tijdens deze orgelpraktijk heeft hij een opvallend groot aantal kleine werken voor ‘zijn’ instrument geschreven. Babou's orgelboek is bewaard gebleven en bevindt zich nu op een veilige plaats in de bibliotheek van het Koninklijk Conservatorium te Luik. Het is met name de hierboven al genoemde Pierre Froidebise geweest, die een groot aandeel heeft gehad in het publiceren van Babou's composities. Bestudering van het overgeleverde materiaal heeft aangetoond dat deze toondichter nauwe betrekkingen heeft onderhouden met Franse en Italiaanse meesters. Maar evenzeer is er sprake geweest van beïnvloeding vanuit het noorden (Noord-Nederland, Noord-Duitsland en Engeland). Dit onderstreept nog eens de betekenis van Luik in het geheel van het Europese muziekleven van die dagen. Van de werken van Babou zijn (tot op heden) 44 op de plaat vastgelegd. In opdracht van ‘Musique en Wallonië’ heeft Hubert Schoonbroodt zich op een lofwaardige wijze van zijn taak gekweten. Voor de eerste reeks (23 nummers) heeft deze orgelleraar aan het Koninklijk Conservatorium te Luik als instrument van uitvoering de keus laten vallen op het orgel van de St.-Johannes de Doperkerk te HerveGa naar eindnoot3.. Dit instrument, dat dateert uit 1672, heeft in 1977 een goede opknapbeurt gehad. Daardoor werd het mogelijk Babou's nalatenschap op een orgel uit de eigen streek tot klinken te brengen. In een bonte afwisseling van fanfares, preludes, sarabandes en pièces probeert Schoonbroodt de structuur van de muziek van deze Luikse meester te doen ontdekken. Diezelfde afwisseling is er ook in de werken die op de tweede plaat zijn opgenomen. Voor deze bespeling heeft hij het Picardorgel uitgekozen dat staat opgesteld in de Benedictijner-abdij ‘Paix Notre-Dame’ te LuikGa naar eindnoot4.. De bouwer is een nakomeling van Philippe le Picard die in 1711 het orgel in de St.-Martinuskerk te Gronsveld opleverde. Het instrument, dat gebouwd werd in de jaren 1736-'37, is trouwens het enige uit de werkplaats van Jean-Baptiste dat bewaard gebleven is. In 1980 is het onder toezicht van Hubert Schoonbroodt gerestaureerd door de ‘Luxemburgse Orgelwerkplaats’. Het materiaal, waarvan bij de bouw gebruik gemaakt was, bleek nog in een uitzonderlijk goede staat te verkeren; dit kwam een herstel in historische zin zeer ten goede. Om tegemoet te komen aan de huidige manier van bespelen, heeft men van deze gelegenheid gebruik gemaakt, naast het op Luikse wijze aan het hoofdwerk aangehangen pedaal, het instrument uit te rusten met een tweede, dat zelfstandig is en drie stemmen telt. Naar het oordeel van Guido Schumacher, licentiaat in de musicologie aan de Luikse Universiteit, getuigen zowel de zeldzaamheid van het instrument als de buitengewone kwaliteit van de opmerkelijke bloei van de Luikse orgelbouwkunst in de eerste helft van de 18e eeuw.
Marten HEIDA |
|