zware vooroordelen. Ik herinner me een prachtig voorbeeld (...). Marc Andries vertelde me dat zolang zijn boeken in Nederland verschenen zowat alle Nederlandse kranten zijn produktie nauwgezet volgden met soms grote verhalen. Enfin, de hiep-hiep-hoera-mentaliteit die sommige firma's omringt. Toen hij bij De Standaard begon te publiceren verscheen er over hem vrijwel geen woord meer in de Nederlandse pers I Het lijkt er soms wel naar alsof er ginds ordewoorden worden gegeven. Ik meen dat zelf regelmatig te ondervinden’ (p. 98-99).
H.F. Jespers, voorzitter van de Vlaamse Vereniging voor Letterkundigen, meent dat de interesse voor de Vlaamse literatuur in Nederland helemaal verkommerd is, waardoor een aantal verdienstelijke Vlaamse auteurs (Alstein, Vancampenhout, Albers, Van Ruysbeek,...) niet de waardering krijgen die ze verdienen. Waar hij op zoek gaat naar de oorzaak hiervan, spreekt hij bijzonder stoute taal, waarbij hij Lampo enigszins tegenspreekt:
‘(...) Mijn persoonlijke indruk is dat het verschijnsel gewoon bewijst wat ik altijd heb beweerd: de eenheid van de Vlaamse en de Nederlandse cultuur is een illusie. Cultuur is meer dan een gemeenschappelijke taal, alles, ook de eetgewoonten, de wijze van kleden, en de politieke zeden horen tot de cultuur van een land. We moeten de moed hebben om eindelijk eens te erkennen dat de staatsgrens een realiteit is. Wij behoren tot twee verschillende culturen. Franstalige auteurs uit Canada of Zwitserland beschouwen het toch ook niet als een erezaak of een dwingende noodzaak om tot de Franse literatuur te worden gerekend? Ze zijn Franstalige schrijvers, dat is heel wat anders. Alleen hier in België willen de Vlamingen aanleunen bij Nederland en de Walen bij Frankrijk. Dat komt natuurlijk omdat hier door historische omstandigheden geen echte identiteit is kunnen ontstaan. Maar deze houding is funest’ (p. 82).
Andere factoren die volgens Jespers een rol spelen, zijn het feit dat Nederland betere uitgevers heeft, dat er een remmend protectionisme heerst op de Nederlandse markt, dat het Vlaamse boek in Nederland duurder is dan in Vlaanderen, en dat de commerciële aanpak er meer is uitgebouwd.
Vlaanderen daarentegen staat veel meer open; er is allicht geen land in Europa waar zoveel buitenlandse literatuur wordt gelezen. In Nederland wordt een boek enkel besproken als het vertaald is...
Bovendien scoort Vlaanderen op het vlak van de boekenconsumptie volstrekt niet slecht.
Een triestig staaltje van niet of slecht geinformeerd zijn en van vooroordelen hebben, treffen we aan bij H. Mulisch. Waar Auwera refereert aan zijn vroegere uitspraak dat ‘de Vlaamse taalstrijd een mooi bezit, een belangrijk revolutionair potentieel is’, antwoordt Mulisch doodleuk: ‘Dat wat ik zei is nu vast niet meer het geval. Er zitten te veel fascistische aspecten aan vast’ (p. 114). Zo simpel is dat, voilà!
We willen de heer Mulisch antwoorden dat de enge ‘taalstrijd’ ten eerste een stadium is dat de leidende Vlaamse Beweging al jaren achter zich heeft gelaten en ten tweede dat die zogezegde ‘fascistische elementen’ (ik verkies de term ‘idiotie’ boven ‘fascisme’) in de Vlaamse Beweging zo marginaal zijn dat zijn uitspraak ofwel van slechte wil, ofwel van zeer weinig inzicht getuigt. Spijtig.
Op Auwera's opmerking dat de Nederlandse auteurs en critici zich steeds onverdraagzamer opstellen tegenover de Vlaamse en zijn vraag naar een verklaring hiervoor, zegt Ward Ruyslinck:
‘Ik geloof dat de verloochening van de Vlaamse literatuur, en niet alléén van de literatuur, door de Nederlandse media (gevolgd door een deel van het publiek) te vergelijken is met wat men in de transplantatietechniek afstotingsverschijnselen noemt. Wij hebben ons in de jaren vijftig en zestig veel te geestdriftig, met slaafse aanhankelijkheid zou je kunnen zeggen, aan onze noordelijke broeders opgetrokken. We hebben ze naar de ogen gekeken, ze schaamteloos opgevrijd. Nederland was het grote voorbeeld, de wijze erfoom die ons op het rechte taal- en cultuurpad zou brengen. We hebben ze in alles nageaapt en dat moest ze wel irriteren. In een meester-slaaf-verhouding wordt de meester uitgedaagd om de slaaf te trappen en te vernederen. Dat is dan ook gebeurd. Wij waren op weg om namaakhollandertjes te worden. Godfried Bomans, een man met een rechte blik en een groot hart, heeft in 1971 nog een moedige poging gedaan om die scheve toestand recht te trekken en ons in onze eigenwaarde te bevestigen, maar het tij was al gekeerd. Zes jaar later zou Jeroen Brouwers, de gewezen slaaf van de Vlamingen, zich wreken door als een grootinquisiteur aan te treden en zo goed als de hele Vlaamse literatuur tot de brandstapel te veroordelen (p. 123-124).
Paul de Wispelaere ten slotte betreurt de vooringenomenheid en onwetendheid die zowel in Nederland als in Vlaanderen bestaan over elkaar. Anderzijds stelt hij ook nog eens de vraag of de Vlaamse letterkunde gewoon deel uitmaakt van de Nederlandse, ofwel een afzonderlijk bestaan leidt. Hij stelt vast dat in de jaren vijftig en zestig de idee van de eenheid primeerde in Nederland, terwijl er in de jaren zeventig opnieuw een verwijdering ontstond.
Een en ander hangt vanzelfsprekend nauw samen met de literair-theoretische opvattingen van het ogenblik, met name of men de interne dan wel de externe factoren de bovenhand laat halen. In het eerste geval zal men vlugger het standpunt van de eenheid innemen, in het tweede niet.
Het kan eens te meer verwondering wekken dat sommige literatoren met nadruk wijzen op de verschillen tussen wat zij blijkbaar graag de ‘Nederlandse cultuur/literatuur’ en de ‘Vlaamse cultuur/literatuur’ noemen.
Wij zijn de laatsten om te loochenen dat er verschillen zijn tussen Noord en Zuid, maar het ware verkeerd het bestaan van verschillende accenten aan te voeren als argument tegen de integratie. De elementen die ons binden zullen immers altijd talrijker en belangrijker zijn, en dit gegeven zal de basis blijven van alle pleidooien voor samenwerking. De Vlaamse gemeenschap moet daarbij niet vrezen voor de eigen - moeizaam uit de verf komende - identiteit. Laat de Vlamingen zich gerust als natie profileren, maar in plaats van het overleg met Nederland te bemoeilijken, moet de Vlaamse zelfstandigheid juist de samenwerking tussen Noord en Zuid in de is ook hier de enige mogelijke en haalbare oplossing!
‘Engagement of escapisme?’ van Fernand Auwera werd uitgegeven door de Standaard Uitgeverij (Antwerpen), telt 157 pp. en kost 495 BF.
Wilfried VANDAELE