Neerlandia. Jaargang 89
(1985)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 191]
| |
Nog het Nederlands aan Duitse gymnasiaHet verheugt mij op mijn eerste artikel in dit blad zoveel reacties te hebben ontvangen. Ze geven aan, dat het artikel de mensen aan het denken heeft gezet. Sommigen belden mij op om hun adhesie te betuigen, anderen meenden echter dat ik de zaken wat te eenzijdg had belicht. Weer anderen zelfs klommen in de pen omdat ze zich persoonlijk aangesproken voeldenGa naar eindnoot1.. Niets is in zo'n geval verstandiger dan te reageren. Het lucht enorm op en het toont anderen dat het Nederlands als mvt een zeer grote belangstelling geniet. Toch vind ik dat bepaalde commentaren wel wat beter onderbouwd hadden mogen worden. Maar het is nu eenmaal moeilijk om kritiek te incasseren. Het moge waar zijn dat ik een erg negatief beeld heb gegeven van de stand van zaken; dat ik met het artikel het verwachtingspatroon van het Schulkollegium in Düsseldorf heb doorbroken en daarmee in de ogen van de smaakmakers aldaar stijlloos heb gereageerd en dat ik misschien zelfs opmerkingen over landgenoten op mijn persoon heb betrokken; het moge zelfs zijn dat ik toespelingen heb gemaakt op een vijandige houding ten aanzien van een drietal Nederlanders die al jaren lang in Duitsland als docenten Nederlands werkzaam zijn en tevens bij de opbouw ervan betrokken waren, maar dit is allemaal gebeurd vanuit een spontane verontwaardiging over bepaalde mensen, die het wat betreft het vak Nederlands in Düsseldorf voor het zeggen hebben. Het is zonder meer te waarderen dat de heer Combecher schrijft dat hij in zijn artikel uit 1975Ga naar eindnoot2. niet heeft gedacht aan het drietal De Graaf, Van Vlodrop en Kenis, dat hij zelfs respect heeft voor deze heren en dat hij hun werk waardeert. Ik accepteer deze verontschuldigingen dan ook gaarne, maar ik begrijp nog steeds niet dat hij niet wil inzien, dat hij ons hiermee op de tenen heeft getrapt en dat daarnaast de negatieve opmerking over ‘andere’ docenten die in Nederland hun opleiding hebben genoten, blijft bestaan. Met die andere docenten voel ik mij namelijk ook solidair en mèt hun ook een beetje aangesproken. Naar mijn mening is een in Duitsland opgeleide docent niet beter en niet slechter ook dan een in Nederland opgeleide leraar. Als de heer Combecher zijn negatieve uitlatingen van destijds verdedigt met de woorden: ‘Zo kreeg ik, toen ik in 1972 in Herzogenrath het Nederlands wilde invoeren, te horen: “De Nederlander die hier een poosje geleden met dezelfde bedoeling begon, moest het na zes weken opgeven; uw cursus zal het wel niet langer volhouden”’. (‘Nu twaalf jaar later, bestaat het vak Nederlands er nog en gedijt er prachtig, etc...’), waarna dan een duidelijk afzwakkende reden voor de oorzaak volgt, namelijk ‘dat er grote verschillen zijn, als je in het andere systeem aan de slag wilt gaan’, dan is dat heel wat anders. Het is misschien aardig te weten voor de heer Combecher dat ook ik in 1972 aan het Kardinal-von-Galen-Gymnasium te Kevelaer met ongeveer zes leerlingen ben gestart en dat ik nu in de Oberstufe begin met groepen van tussen de dertig en veertig leerlingen. Kennelijk gedijt bij deze in Nederland opgeleide docent het vak Nederlands als mvt ook. Herinneringen van de heer Combecher: Met de heren Kenis en van Vlodrop heb ik het commentaar van de heer Combecher doorgesproken. Hun verontwaardiging over zijn artikel was niet onder woorden te brengen. Het geheugen van de heer Combecher wordt kennelijk wat zwakker. De reden die de heer Combecher in zijn kritiek zich van het verlaten van het onderwijs in Duitsland van de beide heren Kenis en van Vlodrop meent te herinneren is zodanig gênant, dat ik moet zeggen dat de heer Combecher hier zijn boekje te buiten is gegaan. Het lijkt me niet passend om dit gedeelte uit zijn commentaar te citeren. De lezer kijke dit beter zelf maar na. Na negen jaar werkzaam te zijn geweest op een plaats houd je er echt niet vanwege de financiën mee op, ook niet vanwege de financiële discriminatie. Zoiets heeft men over het algemeen wel sneller in de gaten dan pas na zo lange tijd. Wij, de met naam genoemde Nederlanders, worden verder als belastingontduikers en materialisten afgeschilderd. Hun inzet voor de opbouw van het vak Nederlands in de loop der jaren bewijst echter het tegendeel. Voor de echte onderwijsman in hart en nieren is onderwijzen meer dan alleen maar een bron van inkomsten. Mensen die met opvattingen in het onderwijs rondlopen die ons zijn toegeschreven, behoren inderdaad niet thuis bij de opbouw van een vak. De heer Combecher insinueert vervolgens in zijn commentaar dat de beide met naam genoemde Nederlanders en ondergetekende een leidinggevende rol bij de uitwerking van de Richtlinien, dus van het curriculum voor Nederlands als mvt in Noordrijn-Westfalen, zouden hebben willen spelen. Juist is, dat het verstandig zou zijn geweest om native speakers met een pedagogisch-didactische opleiding in te schakelen, die tevens de problematiek van het vak Nederlands als mvt onderwezen aan Duitse gymnasiasten, kennen. Juist is het, dat zij ook linguisten behoren te zijn; maar dat het illustere trio zoiets zou hebben geambieerd is een boude bewering en zelfs volledig onjuist. Alle drie genoemde mensen zijn lid van een schoolleiding in Nederland en de drukke werkzaamheden van een schoolleiding aldaar laten dit nauwelijks toe. Desondanks ben ik ervan overtuigd dat mijn beide collegae en ik, ondanks al die drukke werkzaamheden, graag onze medewerking zouden hebben verleend. Terecht wijst de heer Combecher op de starre wetgeving in deze. Hoe het Duits zich als mvt in Nederland heeft ontwikkeld vanaf het begin is mij niet zozeer in details bekend als de heer Combecher, want dit is al zo lang geleden, lang voor mijn tijd, zéér lang zelfs, maar ook lang vóór de tijd van de heer Combecher. Ik neem echter aan dat hij hiervan, uiteraard zou ik haast zeggen, beter op de hoogte is dan ik. Wel weet ik dat de opvattingen over het mvt-onderwijs in de loop der decennia drastisch zijn gewijzigd. De toegepaste linguïstiek, mijn vak, heeft daar een niet geringe rol bij gespeeld. Al sedert enige tijd spelen native speakers bij de opbouw van een nieuwe vreemde taal in het onderwijs een wezenlijke rol. Hiermee wil ik slechts zeggen dat de opmerking over het ontstaan van het Duits als mvt, lang geleden, als vergelijking met het ontstaan van het Nederlands als mvt in Noordrijn-Westfalen, nog maar zeer onlangs, irrelevant is. Het Nederlands als mvt in Noordrijn-Westfalen is immers pas van de grond gekomen, toen de nieuwe opvattingen binnen de toegepaste linguïstiek en het mvt-onderwijs al lang opgang deden. In het laatste gedeelte van zijn kritiek schrijft de heer Combecher dat cultuurbemiddelaars toch verstandiger zouden moeten zijn en zich beter niet zouden moeten scharen bij de groep die vol vooroordelen zit of die de geschiedenis nog steeds tegen een volk gebruiken. Ik voel me - hoewel dit voor mij was bedoeld - echt niet aangesproken. Ik hoef me dus ook niet te verdedigen. Waarom de heer Combecher het zo nodig vond dit gedeelte eraan toe te voegen is mij een raadsel. Ik scheld immers niet; ik constateer alleen maar. Ik uit mijn teleurstelling en neem die van enige collegae, Nederlanders die ook in Duitsland werkzaam zijn geweest, in mijn artikel mee. | |
[pagina 192]
| |
Niets liever wil ik dan een gezamenlijke aanpak van de problematiek van het nog zo jonge vak Nederlands in Noordrijn-Westfalen. De mensen waarmee ik op scholen in Duitsland samenwerk kunnen en willen dit ongetwijfeld beamen. Tot de opbouw van iets nieuws behoort nu eenmaal kritiek. Zolang die kritiek niet alleen maar afbrekend is, zolang er bereidheid tot samenwerking bestaat - en wel van beide kanten - , zolang men t.a.v. de ander niet alleen maar wantrouwen koestert, zolang men bereid is zijn voordeel te doen met de kritiek van de ander en men zich niet genoopt voelt boos en geëmotioneerd te reageren, zoals tweemaal schriftelijk is gebeurd, is polemiek een goede zaak. Zodra het schelden wordt, is er van een ontaarding sprake.
Ondanks alle waardering die ik heb voor de liefde die de heer Combecher voor het vak Nederlands bezit, moest mij dit even van het hart. Het vak Nederlands als mvt, gegeven aan gymnasiasten in Noordrijn-Westfalen behoort een faire kans te krijgen, vandaar dat ik mijn zorgen heb geuit, mijn zorgen over de huidige gang van zaken. Vandaar dat ik ook in de toekomst waakzaam zal blijven. Zoals een bekend schrijver in de Bondsrepubliek dat noemt zal ik mijn vinger op de open wonden leggen, zonder persoonlijke wrok, en zeker zonder vooroordelen tegen een volk, waarmee ik al zolang samenwerk en waarmee ik voor het merendeel slechts goede ervaringen heb.
Moge dit antwoord bijdragen tot begrip voor de situatie van de Nederlanders, die hun best doen in Noordrijn-Westfalen mee te helpen om het vak nederlands van de grond te krijgen. Nog steeds hoop ik daarbij mijn steentje te kunnen bijdragen.
C.A.W.L. de GRAAF
De polemiek over het Nederlands aan Duitse gymnasia valt onder de uitsluitende verantwoordelijkheid van de betrokken auteurs. Neerlandia heeft een platform willen bieden voor woord en wederwoord. |
|