is een eresaluut aan het orthodoxe einddoel, waarvan Vlaanderen [het weekblad - A.d.B.] een fetisj heeft zoeken te maken, maar maakt het de praktische politici mogelijk zich feitelijk tot de leuze van zelfbestuur binnen België te beperken.’
Wies Moens, secretaris van het Directorium van dat Algemeen Vlaams Nationaal Verbond-in-oprichting, schreef op 29 september 1928 aan Henri Picard: ‘Het A.V.N.V. stelt zich ten doel: het herstel der Groot-Nederlandse gemeenschap. Daartoe wordt in de eerste plaats vereist, het deel der Nederlandse gemeenschap, dat in België leeft, van de ondergang te redden. Daarom trekt het A.V.N.V. al zijn krachten eerst samen op het veroveren voor het Vlaamse volk van een eigen Vlaams Nationale staatsinrichting (...).’ Is het niet alsof men Borginon aan het woord hoort?
Geyl hoorde hem in elk geval zo, volgens een aantekening in zijn dagboek, datum 9 augustus 1929 (Geyl en Vlaanderen, 2, blz. 253): ‘Zeker, Borginon is een tacticus, hij denkt niet in de abstrakte termen van Van Sev.(eren - A.d.B.) en Moens, hij hecht niet zo'n belang aan zuivere formules e.d., - maar het doel van zijn techniek is toch ten slotte ook niets anders dan de zelfstandigheid van Vlaanderen en hij ziet Groot-Nederland aan het eind van de weg zo goed als de anderen’.
*
In verband met het ‘Dietse’ program van het in oktober 1933 opgerichte V.N.V. (Vlaams Nationaal Verbond) schreef Borginon op 9 oktober 1933 aan zijn vriend Geyl o.m.: ‘Mijn persoonlijke zienswijze heb ik evenwel nooit verdoken: Groot-Nederland ligt niet binnen het gebied dat een aktuele werkelijkheidspolitiek kan bestrijken. Strijd onder deze leuze kan ons de instemming verzekeren van heetgebakerde jongelui, of van fanatici zonder realiteitszin. Bij de massa van de bevolking, ook bij de Vlaamsgezinden, zal het onze taak bemoeilijken. De omstandigheden kunnen zich ten gunste wijzigen, maar daarvan zie ik nog geen voortekenen.’ (Geyl en Vlaanderen, 3, blz. 32).
Door een ophefmakende toespraak voor het Katholiek Vlaams Oudhoogstudentenverbond te Brussel, op 26 oktober 1938, ‘Na München: het nieuwe beeld van Europa en de Vlaams-nationale positie’, werd o.m. duidelijk in hoeverre volksvertegenwoordiger Borginon, in persoonlijke naam sprekend, voorstander was geworden van officiële Belgisch-Nederlandse toenadering. Bij H.J. Elias (‘25 Jaar Vlaamse Beweging 1914-1939’, dl. 4, blz. 125), lezen wij:
‘Borginon verdedigde o.a. volgende standpunten: sedert de opruiming van Tsjechoslowakije is een Duitse inval meer waarschijnlijk als een Franse en zal ook Nederland hieraan niet ontsnappen; de afscheiding van Vlaanderen van Wallonië zou Vlaanderen niet redden. Een bondgenootschap met een grote staat moet verworpen worden; men dient te streven naar een politiek van samenwerking van België-Nederland op militair, diplomatiek en ekonomisch gebied; de weg der samenwerking met Nederland lijkt thans ‘mogelijk voorlopig’ over België te lopen; een gewijzigde houding van het Vlaams-nationale Vlaanderen ten opzichte van België is slechts te verwachten bij een federale omvorming van de staat.’
*
Ironie van het lot: het is van in de gevangenis te Brussel dat Borginon in januari 1948 aan zijn vriend Geyl schrijft: ‘Er is niets waar ik me reeds in 1941 zo over geërgerd heb, als de roekeloosheid waarmede b.v. het V.N.V. zich in een collaboratie-avontuur heeft gestort, waarvan een eerste, onvermijdelijk gevolg moest wezen, de algemeenheid van de volksopinie in Nederland tegen het Vlaams nationalisme te mobilizeren.
Met dat alles acht ik dat Benelux, wanneer eenmaal de hartstochten zullen geluwd zijn, voor de Vlaams-Nederlandse toenadering en samenwerking vooruitzichten schept, waar wij onze hele loopbaan door amper van dromen durfden. Op dit stuk ben ik beslist optimist.’ (Geyl en Vlaanderen, 3, blz. 305).
Het was dan ook volkomen normaal dat in 1955 Borginon aktief zou zijn in het genootschap De Nederlanden in Europa.
Arthur DE BRUYNE