De situatie in Nederland
In Nederland is er - ter uitvoering van de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 december 1978 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake etikettering en presentatie van levensmiddelen bestemd voor de eindgebruiker alsmede inzake daarvoor gemaakte reclame - door de ministeries van Volksgezondheid en Milieuhygiëne, Landbouw en Visserij en Economische Zaken het Algemeen Aanduidingenbesluit opgesteld. Het is als Koninklijk Besluit (10 september 1981) met ingang van 23 december 1982 in werking getreden. Dit besluit bepaalt, dat van voorverpakte eetof drinkwaar dienen te worden vermeld:
- | een benaming waaruit de aard of samenstelling van de waar blijkt (of een benaming betreffende de soort van de waar, of de algemeen gebruikelijke benaming); |
- | een aanduiding aangevende de toestand waarin de waar zich bevindt of de behandeling die deze heeft ondergaan, indien zonder een dergelijke aanduiding een verkeerde indruk wordt of kan worden gewekt; |
- | een lijst van ingrediënten; |
- | het alcoholgehalte; |
- | de datum van minimale houdbaarheid; |
- | een aanwijzing omtrent de bewaring en het gebruik; |
- | een aanduiding betreffende de produktiepartij; |
- | gegevens omtrent de producent, verpakker of verkoper; |
- | de plaats van oorsprong of herkomst. |
Artikel 16, lid 6 stelt onder andere dat bedoelde aanduidingen in de Nederlandse taal moeten worden aangebracht en gemakkelijk moeten zijn te begrijpen.
Artikel 16, lid 7 bepaalt dat de benaming van het produkt in een vreemde taal kan worden aangebracht mits die aanduiding algemeen gebruikelijk is.
Het Algemeen Aanduidingenbesluit is een onderdeel van de Warenwet.
Binnen het wettelijk kader van de Warenwet, zal, aansluitend op richtlijnen van de EG, een meeromvattend produktinformatiebeleid niet-levensmiddelen worden opgesteld.
Voor verschillende categorieën van nietlevensmiddelen bestaan per categorie uitgewerkte etiketteringsregelen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij aerosolen, behangsel, cosmetica, gasmaskers, gasslangen, glasartikelen, helmen, redding- en zwemvesten, speelgoed, textielartikelen, vulsel, vuurwerk en wasmiddelen.
In zijn algemeenheid zijn er in de niet-levensmiddelensfeer weinig eisen gesteld aan inhoud en vorm van de aanduiding in vergelijking met de verplichte aanduiding in het Nederlands van levensmiddelen. De regels die uitgestippeld worden ten aanzien van de aanduiding zijn in de meeste gevallen gemaakt vanwege implicaties voor gezondheid en veiligheid, soms in het belang van de eerlijkheid in de handel.
In een aantal gevallen wordt geëist, dat de aanduiding duidelijk en in goed Nederlands vermeld staat, bijvoorbeeld in het Speelgoedbesluit, het Textielartikelenbesluit, het Vulselbesluit en het Redding- en Zwemvestenbesluit.
Bij bepaalde produkten, waar het veiligheids-c.q. het gezondheidsaspekt een zeer voorname plaats inneemt zoals elektrische huishoudelijke apparaten, medicijnen en dergelijke zijn in verschillende Nederlandse wetten regels gesteld aan de aanduiding (bijvoorbeeld Elektriciteitswet, Wet op de Geneesmiddelenvoorziening).
Op basis van een advies van de Sociaal-Economische Raad (SER) heeft de regering een actieplan produktinformatiebeleid niet-levensmiddelen opgesteld, dat op 30 december 1983 is aangeboden aan de Tweede Kamer der Staten Generaal.
Met betrekking tot het produktinformatiebeleid staat met name de Warenwet centraal. In het kader van dit actieplan zal mogelijk in 1984 worden gestart met een aantal activiteiten. Zo zullen een aantal werkgroepen produktinformatiebeleid gaan voorbereiden.
Uitgangspunt daarbij is, dat organisaties van bedrijfsleven en consumenten zoveel mogelijk in onderling overleg tot verbetering van produktinformatie komen. De Nederlandse regering is voornemens om met betrekking tot een aantal gegevens (zoals een nederlandstalig gebruiks- en onderhoudsvoorschrift, het adres van de producent of verpakker, de hoeveelheid) een wettelijke verplichting op te leggen. Ze neemt als algemeen standpunt in, dat de noodzaak om in het kader van wetgeving verdergaande regelingen op te stellen afhankelijk is van de op basis van vrijwilligheid te maken vorderingen.
Getracht zal worden behoeften aan een structuur, waarbinnen ondernemers en con-