len, of deze geheel voor haar rekening neemt. Het leiderschap van de burgerij neemt dienovereenkomstig af.
Maar tussen 1784 en onze tijd waarin de meeste van de zoëven aangeduide voorzieningen van de grond komen, ligt een lange spanne tijds. Interessant is de vraag wat er in die tijd verricht is. Dan is tevens aan de orde hetgeen in de titel in het vooruitzicht werd gesteld: het verrassend aantal keren historisch gelijk van de Maatschappij. Hierbij moet onder historisch gelijk worden verstaan dat er met een streven iets blijvends tot stand gebracht is, mede ook doordat anderen dat streven massaal hebben overgenomen; ik kom hier nog iets uitvoeriger op terug.
De bestuurders van de Maatschappij hebben natuurlijk niet met alles dat zij ondernamen gelijk gekregen. We zagen zoëven al dat de tegenwoordige Nederlander anders doet met zijn welvaart dan de burgerij, maar dat is geen schande. Zo moest de Maatschappij ook - al gauw zelfs - terugkomen van de idee dat men met simpele ‘volksvoorlezingen’ het arme en weinig geletterde volk zou kunnen aantrekken, laat staan informeren. Ook de moraliserende vermaning, die in de vorige eeuw lang gehanteerd is - we zagen het reeds - werd losgelaten en zo is er nog wel meer te noemen dat men wel ondernam, maar niet effectief bleek. Ook mislukte er wel eens wat omdat men niet de juiste initiatiefnemer was, vooral als het ging om zaken die een wat intiemere aanraking van de gemiddelde Nutsbestuurder met het volk betrof.
Maar het bijzondere van het Nut was dat er van het begin af aan een besef aanwezig was dat de volksverheffing die men zozeer voorstond diepgaand-praktisch onderbouwd moest zijn. Hier liggen de grote verdiensten van de Maatschappij; hier zijn de blijvende instellingen - nu veelal in grotere en nieuwere vormen opgegaan - uit voortgekomen die de Maatschappij het vermelde historische gelijk hebben bezorgd. Men was ook goed toegerust voor een praktische aanpak; als burgerij voelde men zich sociaal zeker van zichzelf en veilig; velen onder hen overzagen het terrein waarop men actief wilde zijn, en men kende de juiste wegen, eventueel tot in Den Haag toe.
*
Er zijn vier terreinen, waarop we het gelijk moeten behandelen. Hierbij kon het zo zijn dat men als eersten of mede als eersten iets bedacht, maar ook dat men vooruit dacht, en soms dat men tegen anderen (verzuilers bijvoorbeeld) indacht. Voorts gaf men voorbeeld ter navolging (waarbij het Nut al of niet werd overvleugeld). Heel fraai is de prestatie van de Maatschappij op het gebied van het onderwijs voor het volk: dat dit onderwijs goed moest zijn, dat het cultureel moest zijn, alsmede lichamelijk vormend, dat het aansluitend moest zijn op het praktische leven van ambachtsman en huisvrouw, dat het pedagogisch en didactisch goed doordacht moest zijn, dat het niet meer vergeten mocht worden, dat het geïnspecteerd moest worden. Aan al deze aspecten werd, totdat in de 1950-er jaren ook de laatste initiatieven definitief overgingen naar de overheid, steeds gedacht. Dat was één-en-driekwart eeuw lang dus.
In die tijd heeft de Maatschappij meegeholpen tot stand te brengen of zelf tot stand gebracht: vele fraaie rapporteringen, te beginnen met ‘Algemeene Denkbeelden over het nationaal Onderwijs, ingeleverd in den Jaare 1796, van wegen de Vergadering van Hoofdbestuurders der Nederlandsche Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, aan de commissie uit de Nationale Vergadering, representeerende het Volk van Nederland; benoemd en gelast tot het ontwerpen van een Plan Openbaar Onderwijs’. Dit rapport beïnvloedde de onderwijswetgeving, met name die in 1801, 1803 en 1806; maar ook die in 1857 stond onder Nutsinvloed. Dan waren er de modelscholen om te laten zien hoe het moest zónder plak en roede en alle kinderen door elkaar; voorts de opleidingen voor onderwijzers en al vroeg voor onderwijzeressen; dan het zangonderwijs en de zangpedagogiek; vervolgens de invoering van kleuteronderwijs en de methoden van kleuteronderwijs, alsmede de inspectie ervan; voorts het teken- en industrieschoolonderwijs als voorlopers van de latere ambachts- en huishoudscholen, dan de lichamelijke oefening; vervolgens het herhalingsonderwijs en tenslotte de bevordering van ook andere methoden van onderwijs (zoals Dalton) en de academische bezinning op de (onderwijs)pedagogiek.
Wat wij heden ten dage nog als Nuts-onderwijsinstellingen aantreffen is een sterk door recente gebeurtenissen en ontwikkelingen beïnvloede neerslag van dit alles. Dat er nog steeds Nuts-lagere scholen (weldra basisscholen) zijn, spruit niet meer voort uit het (kleine) modelscholenbestand van weleer, maar uit de praktijk die volgde op de Onderwijspacificatie van 1917 en de daaropvolgende onderwijswetgeving van 1921. Het Nut was, ook na de tijd van de Bataafse Republiek, onveranderd voorstander gebleven van een nationale school onder verantwoordelijkheid van de overheid en heeft dit in de schoolstrijd steeds fel verdedigd; totdat de strijd moest worden opgegeven