ende land, Frankrijk. Het is overigens de Zuid-Nederlandse aanwezigheid in het Noorden geweest, die de Republiek groot gemaakt heeft.’
Toen aan het einde van de achttiende eeuw de ideeën van de Franse revolutie over Europa golfden, bleken Noord en Zuid zich eveneens niet te kunnen vinden: 150 jaar ontkennen van de Zuidelijke Nederlanden hadden hun werk gedaan zodat van een gezamenlijk verzet tegen de hegemonie van keizer Napoleon over Europa geen sprake kon zijn.
‘In beide deelgebieden van de Nederlanden was er een opstand tegen het fungerend gezag. In de Zuidelijke Nederlanden betekende dit: verzet tegen het volksvreemde Oostenrijk. In 1779 haalde Jozef II een streep door de Blijde Inkomsten; reactie: de Brabantse Omwenteling. In de Noord-Nederlandse Republiek kanaliseerde zich de vrijheidsdrang via de patriottenbeweging tegen Oranje en de regentenkliek. In het Noorden is het de tijd van de Bataafse Omwenteling. Omwenteling dus aan beide zijden van de grens. Dat lijkt dan ook het enig gemeenschappelijks. De Bataafse omwenteling is er een van een kleine invloedrijke groep intellectuelen, die zich modieus richtten op Frankrijk. De Brabantse omwenteling is veel meer een sociale revolutie. De taal van de Bataafse omwenteling was het Frans; de taal van de Brabantse het Nederlands. De spreekbuis van de Brabantse revolte, Hein van der Noot, spiegelde zich aan de opstand van de Geuzen; hij zocht contact met het Huis van Oranje.’
Onder de bezetting van keizer Napoleon was er ook maar amper sprake van een gezamenlijke actie.
‘De Franse inlijving begon in de Zuidelijke Nederlanden in feite reeds in 1793. In Nederland ‘pas’ in 1810. Dat verschil van bijna 20 jaren betekende twintig jaar van bewuste en systematische verfransing van Vlaanderen. Ze paste geheel in de Franse staatsfilosofie: de verfransingspolitiek, één staat, één taal. In Nederland is er - cultureel gezien - geen principiële afkeer geweest tegen die Franse présence.
‘Kortom: zuchtend onder het Franse juk, maar niet uit nood tot elkaar gedreven. Zo verschillend was de reactie, dat het echte samengaan van Zuid en Noord in het ongedeelde Koninkrijk van Willem I (1815-1830) bij voorbaat moest mislukken.’
Het smeden van de Nederlanden tot één geheel was voor Willem I ‘de mooiste droom, die ik ooit gedroomd heb’. Echter waren volgens Kees Middelhoff de voorwaarden niet aanwezig voor een diepgewortelde versmelting.
‘Noord-Nederland bevrijdde zichzelf van de Fransen, 1813; de Zuidelijke Nederlanden werden bevrijd door de geallieerden van toen. Het Noorden had derhalve recht van mee-spreken tijdens het verdeel- en heerscongres van 1815 in Wenen. Daar werd over het Zuiden gesproken en beslist.
‘De twee leefgemeenschappen waren derhalve in 's konings ogen ‘kinderen, te lang aan elkaar onttrokken’. De Zuidelijke Nederlanden werden in de ogen van de kersverse koning gevormd door ‘gewesten, die van de vroegste eeuwen af, onzer geschiedenis deelachtig zijn’. Onzer geschiedenis; dit laatste is geen koninklijke verspreking geweest! Ten diepste zag - ook - Willem het nu ongedeelde koninkrijk als de ‘voortzetting van de Republiek, met toevoeging van gewesten’. Van meet af aan lag een Holland-centrische visie aan de basis van het nieuwe koninkrijk.
‘Willems taaldwang - één staat, één taal, dan wordt het ook wel één volk - riep verzet op; ook in Vlaanderen, waar men in de vernederlandsing te veel de ‘Hollandse ziekte’ meende te moeten onderkennen. Ten onrechte.
‘Ik durf de stelling aan, dat juist Willems goede bedoelingen averechts hebben gewerkt.
‘Overigens in het Noorden was de publieke opinie deze dat Willem het Zuiden voortrok. Overdrijf ik als ik stel, dat juist door de poging om tot echte eenheid te komen de twee leefgemeenschappen (verder) uiteengedreven werden? Het is duidelijk, dat de kloof tussen Noord en Zuid, na 1830 alleen maar groter kon worden’.
1830-1839 waren de jaren van frustratie. Typisch hiervoor is dat België in zijn volkslied de Oranjehaat in woorden vastlegde.
Enkel de Vlaamse letterkundigen hadden kunnen profiteren van de periode van het Verenigd Koninkrijk. Zelfs na 1830 bleven zij vaak nog contact zoeken met het Noorden. Hun voorman bij uitstek was Jan-Frans Willems, adjunct-archivaris van Antwerpen.
‘Kreeg die beweging aandacht in het Noorden, die zij nodig had? Niet bij de ‘verlichte’ Bakhuizen van den Brink: ‘Vlamingen zouden er beter aan doen minder op de Fransen te smalen’; niet bij de regentesk-hautaine Van Lennep: ‘de enige man die in België kan lezen is de Waal’.
Onder invloed van de Romantiek werden enkele initiatieven genomen waarbij Noord en Zuid gezamenlijk naar die ene bron van de Nederlandse cultuur gingen zoeken waardoor de belangstelling zo werd aangewakkerd, dat deze leidde tot de zogenaamde Taal- en Letterkunde Congressen.
‘Een der eerste vragen - naar Duits voorbeeld -