Neerlandia. Jaargang 89
(1985)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
1830, scheuring in de NederlandenGa naar eindnoot+
| |
InleidingHet was nog aanzienlijk onder nul toen we pater Smits gingen opzoeken in de St.-Pietersabdij van Steenbrugge. Naast de voordeur valt meteen de gedenkplaat op voor abt Dom Modest van Assche, die na de Tweede Wereldoorlog om zijn Vlaamsgezindheid werd geinterneerd en in gevangenschap overleed aan de gevolgen van fysieke en morele mishandeling. Smits heeft een en ander van nabij meegemaakt en in de ‘Standaard der Letteren’ (5/6-1-1985) verklaarde hij aan Gaston Durnez: ‘De ervaringen uit die tijd en de herinneringen aan Dom Modest hebben mij tot mijn studie geleid. (...) Ik achtte mij tegenover Dom Modest verplicht te zorgen dat ik mijn man kon staan’. Het is dan ook geen toeval dat zijn werk is opgedragen ‘aan de nagedachtenis van mijn abt Dom Modest van Assche’.
Arnoldus Smits werd geboren in Dinteloord (Noord-Brabant) op 6 oktober 1914. Hij volgde Middelbaar Onderwijs aan het Lyceum te Roosendaal en trok daarna naar Delft, waar hij gedurende 2 jaar voor ingenieur studeerde. In 1934 kwam hij naar Steenbrugge en in 1945 ging hij in Utrecht geschiedenis studeren bij professor Geyl. Op 16 december 1950 promoveerde hij er, en kort nadien kwam hij terug naar Steenbrugge. Zijn thesis verscheen in 1950, maar Smits zette zijn opzoekingen verder. Naast het gepubliceerde bronnenmateriaal gebruikte hij voordien onbekende stukken die hij in de rijks-, provinciale, gemeentelijke en particuliere archieven ging opsporen. De oogst van dit speurwerk is effenaf indrukwekkend en het is op de eerste plaats hieraan dat Smits' werk zijn grote waarde ontleent. De oude thesis en de vruchten van het sindsdien geleverde speurwerk, verwerkte de auteur nu tot een nieuwe publicatie. Die bestaat uit twee delen, met als respectieve ondertitels: ‘Holland stoot Vlaanderen af’ (Deel I, 432 pp.) en ‘Brussel verovert Vlaanderen’ (Deel II, 509 pp.), of vollediger: ‘Holland stoot België en daarmee Vlaanderen af’ en ‘Brussel met Wallonië veroveren Vlaanderen, zetten zich uit tot België en stoten op hun beurt Holland en daarmee ook de Generaliteitslanden af’ (I, p. 47). | |
Sociale revolutieEen van de belangrijkste vaststellingen van Smits is dat de revolutie van 1830 in wezen een sociale opstand is geweest, ‘waarop een stelletje advocaten en journalisten een andere revolutie hebben geënt.’ De ei-Dom Arnoldus Smits o.s.b.
| |
[pagina 6]
| |
genlijke politieke omwenteling had al in 1828-1829 plaatsgevonden, met de petitiebeweging.
De bevolking werd geconfronteerd met een oprukkende mechanisatie, een stilvallende industrie en een grote werkloosheid, en had geen vertrouwen in het nieuwe papieren geld. Een harde winter en een slechte oogst kwamen de nood nog verscherpen. De economische en sociale onvrede was een Europees verschijnsel en ging overal gepaard met een politieke crisis. Na de Franse revolutie werden de liberale eisen van medezeggenschap voor de burgerij, kiesrecht en ministeriële verantwoordelijkheid overal geformuleerd. Daartegenover bleven de ideeën van het Verlicht Despotisme en het Ancien Régime bestaan en wilden de adel en de geestelijkheid hun oude machtsposities opnieuw innemen. Zowel in Noord als in Zuid bestond er een traditie van verzet tegen elke centralisatie. De Franse bezetter had weliswaar een indeling in departementen ingevoerd, wat gewestelijke grenzen en zelfstandigheid wel enigszins had doen vervagen, maar het particularistische streven was nooit helemaal verdwenen.
Het lokte verzet uit dat Holland - dat in het Noorden een overheersende positie bekleedde - zijn imperialistische houding ook na de vereniging met het Zuiden behield. Ook hield Willem I, die door zijn taalpolitiek een nationaliteitsgevoel wou bijbrengen, onvoldoende rekening met Wallonië en met de verfranste hogere stand die in Vlaanderen de touwtjes in handen had. Dat die Francofonen daarenboven niet aan het werk konden in Willems rijksadministratie, kon de ontevredenheid alleen maar aanwakkeren. Hij maakte bovendien de grote fout zijn rijk in twee grote afdelingen te splitsen en dat in de grondwet vast te leggen. Beide delen hadden evenveel vertegenwoordigers in de Tweede Kamer (55), maar het Zuiden had wel bijna twee keer zoveel inwoners als het Noorden.
Maar er was niet enkel de tegenstelling Frans-Nederlands. De geestelijkheid in het Zuiden bijvoorbeeld, spande zich in om het ‘Vlaems’ te handhaven tegenover het ‘Ollands’. Ze hoopte op die manier de protestantisering van het Zuiden tegen te gaan, een ‘gevaar’ dat volgens haar was ontstaan nadat de koning vrijheid van godsdienst had afgekondigd. Bovendien kwamen heel wat protestantse ambtenaren uit het Noorden naar het Zuiden omdat hier geen geschikte Nederlandssprekende kandidaten waren. Het is op het Westvlaams particularisme dat Smits zich baseert als hij beweert dat de (lagere) geestelijken aanvankelijk de dragers waren van de Vlaamse Beweging. ‘Want’, zegt hij, ‘met dezelfde ijver waarmee de katholieken eerst het Noordnederlands hadden bekampt, trokken ze na 1830 ten strijde tegen het Frans’. Het lijkt ons een delicate aangelegenheid hier de meetlat te hanteren om uit te maken of nu de liberalen dan wel de katholieken het dichtst bij de wieg van de Vlaamse Beweging stonden... Wel lijkt het juist dat de plaatselijke geestelijken dichter bij het volk stonden en op die manier betere propagandisten waren dan de intellectuele elite met figuren als J.F. Willems, die niettemin ‘de vader van de Vlaamse Beweging’ wordt genoemd.
Allebei ontevreden sloten liberalen en clerus een ‘Monsterverbond’ en formuleerden ze hun grieven in de petities van 1828 en 1829. Praktisch alle eisen, waaronder vrijheid van godsdienst, taal en onderwijs, waren begin 1830 door de koning ingewilligd. Ook de kerkorganisatie werd vrijwel volledig vrij. Maar daarmee was vooral de lagere clerus nog niet meteen bekeerd tot de pleitbezorger van het Verenigd Koninkrijk. Rome daarentegen was zeer tevreden over de stipte uitvoering van het Concordaat.
Van hun kant bleven de liberalen nog de ministeriële verantwoordelijkheid en betrekkingen voor de jonge Francofone liberalen eisen. Volgens Smits waren velen van deze pas afgestudeerden het ‘Vlaams’ wel machtig, maar weigerden ze Nederlands te spreken. Vooral Van Maanen, koninklijk raadgever van de ‘harde lijn’, wilde hen niet inschakelen in het staatsapparaat. In de plaats daarvan werden processen gevoerd tegen journalisten en volgden verbanningen. Van Maanen richtte bovendien een eigen regeringspers op.
Op 25 augustus 1830 werd door de liberale journalisten een relletje georganiseerd tegen die regeringspers. Dit schoot zijn doel voorbij en het in ellende verkerende volk kwam in beweging. De regeringsverantwoordelijken ontzagen de arbeidende bevolking, en de burgerij, die het oproer bedwong, werd op haar beurt door de journalisten tegen de regering opgezet. Onder impuls van Van de Weyer werd alle ontevredenheid gebundeld tegen de koning. Toen de burgerij de arbeiders en de toegelopen ‘revolutionairen’ uit Henegouwen en vooral uit Luik niet meer in bedwang kon houden en een beroep deed op het leger, bleek dit waardeloos. De troepen bestonden immers voor twee derden uit Zuidnederlanders (de Walen waren niet eens opgekomen) en die voelden er maar weinig voor om op eigen mensen | |
[pagina 7]
| |
te schieten. Daarenboven wilden de soldaten, zoals elk jaar, hoe dan ook op één oktober naar huis, zodat het leger uiteenviel. Een en ander kon de beroepsofficieren trouwens maar weinig schelen, want zij gingen in Brusselse (‘Belgische’) dienst en kregen verhoging van rang en van soldij. Ook aan de Schutterij, die fungeerde als tegengewicht voor de in het Zuiden populaire Burgerwacht, had Willem geen steun. De Schutterij, die door het vervangingssysteem vooral bestond uit het ‘lagere volk’, werd door de stedelijke regeringen niet eens opgeroepen. De Burgerwacht greep die kans aan om haar oude machtspositie te hernemen.
Toen ze zagen dat de bezetting van Brussel door Willems troepen in september 1830 mislukt was, en dat de arbeiders standhielden, kwamen de liberale advocaten en journalisten, die aanvankelijk gevlucht waren, terug. Zij slaagden erin de sociale ontevredenheid bij het hongerende proletariaat aan te wenden voor hun eigen politieke strijd en de opgelopen politieke nederlaag om te buigen tot een overwinning. | |
BeoordelingsfoutSmits is ervan overtuigd dat het Noorden een grove beoordelingsfout heeft gemaakt door de sociale crisis met alle onlusten die erbij uitbraken, te beschouwen als één grote politieke revolutie. Men zag het ook niet als een plaatselijke of gewestelijke opstandigheid, maar als een opstand van het hele Zuiden tegen het hele Noorden. Zo stootte het Noorden het ‘ondankbare’ Zuiden af, ook Vlaanderen en de gewesten die de scheiding niet wensten. En had het Noorden de Nederlandssprekende gewesten niet in de steek gelaten, dan zou Brussel nooit zo'n greep hebben kunnen krijgen op heel België.
Volgens Smits was er een duidelijk verschil tussen de houding van Wallonië en die van Vlaanderen. Terwijl het in aard en karakter van Nederland verschillende Wallonië in politiek opzicht van in het begin in opstand was tegen Den Haag - wat duidelijk tot uiting komt in petities en vlaggen -, hield Vlaanderen zich afzijdig. In Vlaanderen waren er, steeds volgens Smits, heel wat stemmen voor de vereniging; talrijke gemeentebesturen, ambtenaren en gewone burgers bleven Oranjegezind.
Dat Frankrijk - o.a. in de persoon van Molé, minister van buitenlandse zaken - doelbewust heeft meegeholpen om de scheiding te bewerken, staat voor Smits vast. Toch bestond er geen georganiseerd plan. Op het vlak van de internationale politiek heeft Frankrijk wel verhinderd dat andere grote mogendheden - b.v. Pruisen - Willem I met troepen te hulp zouden komen. Tevens kwam er uit Frankrijk particuliere financiële steun.
De geestelijkheid die, vooral in Vlaanderen, in de jaren 1828-1829 bijzonder actief was geweest, bleef bij de opstand zelf - volgens Smits - afzijdig. In augustus-september en daarna probeerde de clerus de arbeiders tot rust aan te sporen. Wij wezen er pater Smits op dat dit een van de stel-Een grensoverschrijdende geschiedschrijving.
| |
[pagina 8]
| |
lingen is waarop prof. Dhondt destijds, in 1951, scherpe kritiek had in ‘De Vlaamse Gids’ en we vroegen hem of hij van mening is dat de bewijzen die hij aanhaalt, volstaan. Smits verwijst naar deel II van zijn studie (p. 364-394) en citeert generaal Dibbets, de Franse gezant La Moussaye, de gouverneur van Luik, Sandberg, en die van Oost-Vlaanderen, Van Doorn, het blad ‘Le Catholique’... en zelfs Willem I zelf. Al
Verzoek van notabelen uit Leuven aan Prins Frederik hen zo spoedig mogelijk te komen bevrijden van de wanorde en de anarchie.
deze bronnen stellen dat de katholieken in 1830 passief bleven. Tevens overhandigt Smits ons een tekst van de nuntius Mgr. Capacinni, van wie de briefwisseling onlangs door J.P. de Valk en E. Lamberts werd uitgegeven. Ook hier wordt in een brief van 26 september 1830 gezegd dat de geestelijkheid geen deel heeft aan de revolutie. ‘Het doet me plezier’, zegt Smits, ‘dat deze nieuwe stukken mijn stelling bevestigen’. | |
Men ging te verNa de mislukte bezetting van Brussel en de terugtocht van het leger, sprak de Tweede Kamer in Den Haag zich - na twee weken deliberatie - uit over de scheiding. De Prins van Oranje, de kroonprins, had al begin september een volledige scheiding aanvaard. Zuidelijke kamerleden die eerst voorstanders waren van een volledige scheiding, opteerden nu - vooral o.i.v. Vlaanderen - voor een (hoogstens) administratieve scheiding, maar bij de stemming in de Kamer kwam deze keuze nauwelijks uit de verf. De zuidelijke afgevaardigden waren bang geworden dat ze bij een scheuring de kolonies zouden verliezen en geen afzetgebied meer zouden vinden voor de industrie van Luik en Gent. Het Noorden daarentegen, dat destijds door Engeland verplicht was het Zuiden erbij te nemen om de kolonies terug te krijgen, vond het niet zo erg het lastige Zuiden nu maar los te laten.
Nochtans overwoog ook de koning op een bepaald ogenblik een soort federaal statuut. Dit blijkt o.m. uit een brief die De Mey van Streefkerk, een van de intiemste medewerkers van de koning, op 22 november schreef aan Verstolk van Soelen, minister van buitenlandse zaken, en waarin hij enkele bedenkingen van de koning weergeeft: ‘De daarbij bedoelde afscheiding zoude volgens Z.M. kunnen geschieden door de Waalsche provinciën te brengen onder een afzonderlijk gouvernement generaal met eene eigene constitutie, en door de Vlaamsche provinciën bij Noord-Nederland te doen verblijven’. Dat bleek echter een louter theoretische overweging en de koning stapte ervan af omdat hij een dergelijke regeling te complex achtte. In een brief aan Falck, toen ambassadeur in Londen, gedateerd 27 november, zette Verstolk het standpunt van de koning uiteen: ‘De scheiding zoude overeenkomstig 's Konings wenschen behalve omtrent zeer enkele punten, die van de souvereiniteit waarlijk onafscheidbaar zijn, volkomen wezen, en zij zoude in wetgeving en in adminis- | |
[pagina 9]
| |
tratie eene geheel afzonderlijke huishouding aan elke der beide partijen verzekeren. Dezelfde Vorst zou echter over de twee rijken regeren, en er zouden zekere banden blijven bestaan van bondgenootschap. Eene zoodanige schikking zoude men wenschen duurzaam en niet slechts tijdelijk te verkrijgen’.
Tussen Noord en Zuid, vooral tussen Brussel en Holland, groeide de wrevel, wat een verzoening onmogelijk deed lijken. In ieder geval staat het voor Smits vast dat Den Haag niet snel genoeg handelde en daardoor elke kans om (een gedeelte van) het Zuiden nog enigszins aan zich te binden, verkeek. Een grote rol hierbij speelde het zwakke karakter van Willem I: ‘Hij werkte steeds keihard voor zijn volk en zijn maatregelen op economisch gebied hadden, als alles meezat, een verbluffend succes. (...) Maar hij miste het flitsende, helderziende, geniale beslissingsvermogen’. Met andere woorden: als men hem de tijd gunde, kon Willem heel bekwaam zijn. Maar in de revolutiedagen ontbrak hem de ‘soepelheid zich aan zijn erfelijke traagheid te ontworstelen om de juiste beslissingen te nemen’ (II, p. 486). Op de koop toe had hij ook nog slechte adviseurs. Maar ook Brussel liet de kans voorbijgaan om delen van het Noorden als Noord-Brabant en Zeeuws-Vlaanderen voor het Zuiden op te eisen. Ook een stuk van Limburg zou verloren gaan.
Zo werd de scheiding een feit, ogenschijnlijk tot de voldoening van zowel Noord als Zuid. Beide delen konden er zich op beroemen de onafhankelijkheid te hebben veroverd. Het berouw kwam echter als steeds na de zonde, en een dertigtal jaar later, toen Napoleon III zich wou laten gelden tegenover het Pruisen van Bismarck, werd Brussel bang dat Frankrijk België zou opslorpen. In die context verklaarde Rogier, die in het onafhankelijke België nochtans de hoogste functies bekleedde, in 1866 dat er spoedig opnieuw een innige samenwerking moest komen tussen Zuid en Noord. In 1830 was men volgens hem te ver gegaan, een administratieve scheiding had moeten volstaan: ‘Ce qui n'avait pas réussi dans le temps pouvait encore se faire aujourd'hui; on pouvait encore créer une Union tellement intime que, malgré l'existence de deux trônes et de deux dynasties, il n'existât en quelque sorte qu'une séparation administrative entre les deux pays’ (II, p. 492).
Een uitspraak van Smits waarbij ongetwijfeld velen de wenkbrauwen zullen fronsen, is de volgende: ‘In een Rijk van Willem I, na alle concessies die de Koning gedaan had, zou België met zijn rijk Bourgondisch, barok verleden en soepeler politieke beweeglijkheid, zeker een leidende rol hebben verworven en het Frans zou de overhand gekregen hebben’ (II. p. 489). Betekent dit dat de overgrote meerderheid van Nederlandssprekenden zich zonder slag of stoot door een kleine minderheid zou hebben laten minoriseren? De hardnekkigheid indachtig waarmee de Vlaamse Beweging het in de Belgische context heeft opgenomen tegen de franskiljonse verdrukking, lijkt een en ander ons niet aannemelijk. Koning Willem I, met de buste van Prins Willem van Oranje de Zwijger. Schilderij vermoedelijk van C. Cels (Lier 1778 - Brussel 1859).
| |
[pagina 10]
| |
Op onze vraag wat hem tot deze visie inspireerde, antwoordde Smits: ‘Dat de scheiding voor het behoud van de Nederlandse taal en cultuur misschien een goede zaak is geweest, is slechts een veronderstelling, een losse bedenking. Of de scheuring inderdaad een goede zaak is geweest, kan natuurlijk niemand met zekerheid zeggen. Wel zijn er elementen die erop wijzen dat het Noorden zich het Frans nogal liet welgevallen: in de Nederlandse Staten-Generaal werd Frans gesproken, de diplomatieke taal was Frans, het koningshuis sprak Frans...’. Een volgende vraag: ‘Wat denkt u van de huidige stand van zaken op het gebied van de Noord-Zuid-integratie, Spotprent. Prins Frederik vlucht over de Moerdijk, achtervolgd door Belgische patriotten.
en hoe ziet u de samenwerking in de toekomst?’ Smits: ‘De Noordnederlanders hebben op het ogenblik niet veel belangstelling voor de integratie, ze voelen zich behoorlijk thuis in ‘Holland’. Aan de grens begint voor hen België en niet Vlaanderen. Wil Vlaanderen in het Noorden respect afdwingen, en als gesprekspartner ernstig genomen worden, dan zal het zichzelf moeten waarmaken. De Vlamingen moeten iets presteren, en ze zijn daarvoor goed op weg. Ze kunnen stilaan hun mannetje staan en ze zijn niet langer het onderontwikkelde kombuisvolkje van 100 jaar geleden. Dat moet het Noorden beseffen en waarderen! Grenzen zijn zo grillig. Ik ben daar wel al een tijdje | |
[pagina 11]
| |
weg, maar Noord-Brabant heeft zich altijd al aangetrokken gevoeld tot het Zuiden, Limburg en Zeeuws-Vlaanderen ook, en Gelderland allicht ook. In die streken bestaat er niet zo'n bewondering voor Holland. Spontaan is er trouwens heel wat samenwerking gegroeid; denk maar aan de goede verstandhouding tussen de ziekenhuizen van Oostburg en Brugge, tussen Zeeuws-Vlaanderen en Gent, en hoeveel Vlamingen gaan niet winkelen in Nederland en omgekeerd?
Maar de vooroordelen zullen altijd wel een grote rol blijven spelen. En de wortels daarvan liggen diep, heel diep. Volgens mij kan hier iets aan gedaan worden door sommige kleine maar goede dingen van elkaar over te nemen. Als ik mijn zuster in Oostburg ga opzoeken, dan is er iets wat mij steeds weer ergert: als je Nederland binnenkomt, word je door een groot bord gewaarschuwd dat je eerst tien nummers moet draaien als je een hulpdienst nodig hebt. Hier draait men gewoon 900. Waarom neemt Nederland dat instrument niet over, aangezien het hier zijn deugdelijkheid al lang bewezen heeft. Maar nee, men zal ginder nu misschien een nummer 1100 invoeren of zo... Men hannest in Nederland met autokeuring en met verzekeren van auto's tegenover derden. Dat men hier komt zien! En omgekeerd: in Nederland liggen overal fietspaden en die waren de jongste weken behoorlijk sneeuwvrij gemaakt. Maar als een Nederlander hier komt, dan vindt hij bijna geen fietspaden en sneeuwvrij zijn ze zeker niet. Waarom neemt men hier liever het Franse systeem over dan het Nederlandse? En waarom maakt men geen uniform verkeersreglement? Al die kleine dingen geven aanleiding tot irritatie en tot uitroepen als ‘stomme Belgen’ en ‘domme Keeskoppen’. Zoals met vele zaken het geval is, leeft ook de integratie-gedachte enkel in de geest van een kleine intellectuele groep in Noord en Zuid. Het moet nochtans mogelijk zijn de massa erbij te betrekken. Waarom bijvoorbeeld niet één voetbalbond maken voor de Benelux?
Ik blijf ervan overtuigd dat de samenwerking op de eerste plaats intenser kan en zal worden door economische noodzaak. Als de economieën meer op elkaar afgestemd worden, dan kunnen Noord en Zuid daar allebei maar wel bij varen. Het ergert mij ook dat men er - niettegenstaande het bestaan van Benelux - nog steeds niet in geslaagd is de grensbelemmeringen op te heffen. Als de douanes, zeker aan de grote overgangen zoals Breda, jacht kunnen maken op een pakje koffie dat je meeneemt uit het Noorden, dan laten ze het niet. En als je een boek krijgt toegestuurd dat een beetje dik is, dan maken ze het pakje open. Ik heb de indruk dat de douane zichzelf wil bevestigen, dat het instituut bang is overbodig te worden.’
Pater Smits eindigt met een historische bedenking: ‘Het valt op dat er in het Noorden in de periode 1815-1830 meer mensen waren die iets voelden voor samenhorigheid met het Zuiden dan omgekeerd. Denken we maar aan de verklaringen van de Utrechtse prof. Bouman, de kamerleden Baron Utenhove en Beelaerts van Blokland, en aan artikels in de ‘Arnhemse Courant’, waarin ervoor wordt gepleit de scheidingslijn te laten samenvallen met de taalgrens. Later, en zeker nu, komen de impulsen voor samenwerking vooral uit het Zuiden.’
De studie van Smits is erg gedetailleerd en gedocumenteerd. Dit schaadt wel eens de leesbaarheid, maar op die manier geeft de auteur in ieder geval een schat aan informatie door. Niet alleen voor de professionele historicus en voor de amateur- geschiedkundige, maar ook voor de persdeskundige is het werk uitermate boeiend, aangezien Smits een grote aandacht heeft voor de pers in de behandelde periode. Tenslotte dient herhaald dat Smits met zijn ‘1830, Scheuring in de Nederlanden’ een onschatbare bijdrage levert tot een open geschiedschrijving. Wie de integratie genegen is, kan alleen maar toejuichen dat de geschiedschrijving van de Lage Landen gebeurt met een grensoverschrijdende kijk.
Wilfried VANDAELE |
|