Neerlandia. Jaargang 88
(1984)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 237]
| |||||||||
Nederland en Oostenrijk: oude banden (III)In dit laatste artikel in deze reeks wil ik gaarne de schijnwerper richten op de activiteiten van een Nederlander, mr. A.R. Zimmerman, die van 1922 tot 1926 als commissaris-generaal van de Volkenbond in het Winterpaleis van prins Eugenius van Savoye, praktischer het Oostenrijkse ministerie van Financiën, heeft gezeteld. Dat was in de periode dat het door Frankrijk bij de vrede van St. Germain nadrukkelijk in het leven gehouden zelfstandige Oostenrijk op wankele benen en innerlijk verscheurd een plaats moest vinden in de Europese volkengemeenschap. De kern van dit verhaal ligt in het Volkenbondsgebeuren, waar zich voor het eerst na het uitbreken van de wereldoorlog vormen van samenwerking ontwikkelden die de sfeer van nationale geraaktheid en hebzucht, ja van wraakgevoel bij de overwinnaars, van defaitisme bij de verliezers, doorbraken. | |||||||||
Mr. A.R. ZimmermanVooral de huidige Oostenrijkse geschiedschrijver heeft voor deze Nederlander niet veel goede woorden over. Zo las ik in een prachtig plaatwerk gewijd aan de restauratie van het Winterpaleis van de grote veldheer die de Turken uit Europa verdreef, de volgende zinnen: ‘Die Anleiheerlöse gingen auf ein Konto, von dem der Generalkommissar nach seinem Ermessen monatlich Beträge freigab, wobei er sich keineswegs an die Vorschläge der Regierung zu halten brauchte. Dieser Generalkommissar, der Holländer Alfred Zimmerman, ehemals Bürgermeister von Rotterdam, hatte am 15. Dezember 1922 sein Amt zugetreten; er wurde für dreieinhalb Jahre zum mächtigsten Mann in Öesterreich. Zimmermann war ein integrer, aber penibler Kommunalpolitiker, der dem ungemein diffizi'en öesterreichischen Wirtschafts- und Sozialproblem weitgehend verständnislos gegenüberstand und es auf ein blosses Verwaltungsproblem reduzierte. Alles was irgendwie die Staatsfinanzen berührte, fiel in seine Kompetenz - und die Finanzen berührten sehr viel politische Entscheidungen’Ga naar eind1.. Deze in de grond van de zaak weinig vleiende opmerking is waarschijnlijk te herleiden tot de politieke kleur van de beide auteurs. Zimmerman was allesbehalve een ‘Kommunalpolitiker’. Hij had de Nederlandse delegatie geleid naar de eerste wereldconferentie die de jonge Volkenbond in 1920 te Brussel bijeenriep, hij was president geweest van het scheidsgerecht dat uitspraak deed in de vordering van Oostenrijk op Hongarije na de verlate overdracht, na het referendum, van Burgenland, een voor Oostenrijk in gunstige zin besliste aangelegenheidGa naar eind2. èn genoot het vertrouwen en de voorkeur van de christelijk-sociale bondskanselier dr. Ignaz Seipel door wiens effectief handelen het volkenbondsingrijpen ten gunste van Oostenrijk uiteindelijk had plaatsgevonden. Zimmerman was het prototype van de oude regent, een man die zelf ideeën had en ze verwerkelijkte, en die zich nimmer oren liet aannaaien. Hij was ook een kunstzinnig, Mr. A.R. Zimmerman
hoogontwikkeld man, goed conservatief, met meer gevoel voor orde en plichtsbetrachting dan voor sociale vraagstukken. Maar als het op het uitvoeren van een opdracht aankwam, en nog wel een zo belangrijke als verstrekt door de Volkenbond, met welomschreven richtlijnen, bijgestaan in de uitvoering van zijn taak door hooggekwalificeerde deskundigen van verschillende nationaliteit, dan wist Zimmerman te luisteren en te handelen binnen de gestelde opdracht. Als burgemeester van Rotterdam had hij zich een schitterende reputatie verworven, maar hij verloor de belangstelling voor dit slechtbetaalde ere-ambt toen hij in het dagelijks bestuur van zijn | |||||||||
[pagina 238]
| |||||||||
gemeente drie socialistische wethouders benoemd zag. Voor compromissen was hij niet te vinden, zeker niet wanneer het er om ging de socialisten tegemoet te komen. Voor hun wereldbeschouwing had hij geen goed woord over. Waarschijnlijk was deze reputatie tot Bondskanselier Seipel doorgedrongen. Deze van huis uit theoloog, politicus tegen wil en dank, streefde naar een samenleving binnen de staat gericht op harmonisering en samenwerking tussen de verschillende klassen in een organisch, naar standen opgebouwde maatschappij. Hij zag in de Oostenrijkse sociaal-democratie de wegbereidster voor het bolsjewisme, dat zowel in Rusland als in Hongarije de wereld omver had getrokken, in het laatste land slechts voor tijdelijk. | |||||||||
Oostenrijk na 1918Beter dan feiten en cijfers registreert de Zwitserse cultuur-historicus Carl. J. Burckhardt de situatie waarin het kernland van de oude Donau-monarchie verkeert in het jaar 1918Ga naar eind3..
‘Ein oesterreichischer Bekannter der einen Teil des Krieges in Bern als Diplomat gelebt hatte, gab mir damals eine Empfehlung an seine betagte Mutter, die in einem grossen Hause aus den sechziger Jahre an dem alten schönen Platz, dem Hohen Markt, wohnte. Die ganze Wohnung war abgeschlossen, nur ein Zimmer, der geräumige Schlafzimmer, wurde bewohnt; dort brannten ein Azetylenofen und eine Azetylenlampe, Heizmaterial gab es nicht. Eine kluge, höchst eigentümliche Siebzigerin hauste in einem Raum, ein Bösendorferflügel stand da, auf dem sie altmodische Walzer und Polkas komponierte, und neben dem Himmelbett mit seinen Musselingardinen war ein grosses Marionettentheater aufgebaut; die Puppen - alle von ihr selbst aus Lindenholz geschnitzt und mit Flicken bekleidet -, sie stellten das ganze Oesterreich dar in seinem unendlichem Reichtum an Typen. Dieses Theater, in dem Stücke in der Art Raimunds gespielt wurden, war der beste Unterricht, den ich über oesterreichische Geschichte und vergangene Soziologie genossen habe. Draussen schlechtes Winterwetter, der Schnee nicht aus den Strassen weggeräumt, Krankheit und Dunkel, denn Strassenbeleuchtung gab es kaum; schon setzte die Inflation ein, und man hatte Bündel mit Millionenaufdruck in der Tasche; die Korsaren, die Aasgeier kamen aus aller Herren Ländern und raubten die Stadt aus, entkleideten sie Ihres Schmuckes, ihrer Freude, verwüsteten und demoralisierten: droben aber im sechsten Stock des alten Mietshauses am Hohen Markt, bei erfinderisch abgeblendeter Beleuchtung, spielte sich das ganze altöesterreichische Leben in der herrlichen, von Kleist einmal so unvergleichlich erkannten, tiefinneren und unzerstörbaren Grazie der Marionetten ab. Einmal in der Woche pflegte ich abends nach Tisch, hinzugehen, ich war immer der einzige Gast. Etwas gespensterhaft war es immerhin’.
‘Gespensterhaft’ waren ook de mogelijkheden van de jonge republiek. De staatsburger herkende zichzelf niet meer als zodanig. Een niet onaanzienlijk deel van de bevolking streefde naar aansluiting bij Duitsland, het aan Zwitserland grenzende gebied overwoog ernstig opname te verzoeken in Zwitsers staatsverband. Van deze innerlijke onvrede hebben Hitler en de zijnen twintig jaar later misbruik gemaakt. | |||||||||
De VolkenbondIn het pokerspel om macht tussen de Europese staten na 1918 valt het feit dat in 1920 een Volkenbond kon gaan functioneren op als een uitzonderlijke gebeurtenis. Ten aanzien van financiële en economische zaken was deze al in het eerste najaar van zijn bestaan in staat een wereldconferentie bijeen te roepen te Brussel. Parallel aan de voorbereidingen tot deze wereldconferentie liep de oprichting van een Herstelbetalings-commissie, die als zetel Parijs kreeg, met als doel de landen van Midden- en Oost-Europa die met dezelfde soort economische problemen te kampen hadden, bij te staan. Deze commissie had ook een afdeling Oostenrijk. Boven alles wat werd voorbereid speelde de Duitse kwestie, welke alle andere problemen van tweede orde maakte. | |||||||||
Basis-ideeën over herstelIn Brussel streefden de deskundigen slechts één doel na: de terugkeer naar de ‘normale toestand van vóór 1914’. Toen had zich, zo oordeelde men, een rustige ontwikkeling voorgedaan, met een geleidelijke toename van de welvaart. Kenmerken van het toen, vóór 1914, heersende economische stelsel waren: particuliere eigendom, vrije concurrentie, vrije beroepskeuze, vrije besteding van het inkomen, vrije handel, vrije beweging van het kapitaal. De overheid bemoeide zich zo min mogelijk met het bedrijfsleven, dus konden de staatshuishoudingen beperkt van omvang blijven, en de belastingen waren naar evenredigheid beperkt. Vanuit de optiek van vandaag een oer-conservatief gedragspatroon, dat toen echter in alle landen van Europa, met uitzondering van Rusland, dat in de greep van het bolsjewisme geraakte, als alleenzaligmakend aanvaard werd. Men was van oordeel dat ook na 1918 de gewone staatsuitgaven gedekt dienden te worden door de gewone staatsinkomsten. Het bedrijfsleven moest zijn kapitaal vooral niet bij de staat vinden, maar, bijvoorbeeld, in de spaargelden van de burgerij. | |||||||||
De rompstaat OostenrijkGrootste probleem was wel de nog niet nauwkeurig bekende grenzen: Burgenland was nu wel Oostenrijks, maar Sudetenland werd geconfiskeerd door Tsjecho-Slowakije, zonder enige regeling van zaken. Italië had het land Tirol opgeëist tot aan de Brenner, maar een grensafbakening was er niet. Ook ZuidslaviëGa naar eind4. nam een stuk Oostenrijk in bezit, maar ook hier gold: waar ligt de nieuwe grens, wie is belastingplichtig. In de failliete boedel van de Oostenrijks-Hongaarse monarchie had een aantal staten zich veilig gesteld op een aantal bronnen van staatsinkomsten bij wijze van schadeloosstelling, zogeheten pandrechten. Ook al een onzekerheid. Politiek gezien was evenmin alles koek en ei. De socialisten, lang een met minachting behandelde groepering, hadden het voortouw genomen en met grote vaart een aantal sociale wetten erdoor gedrukt, zonder dat de middelen ervoor aanwezig waren. Ze werden al spoedig vervangen door de christelijk-socialisten die hun heil zochten in de bankbiljettenpers en kredieten uit het buitenland, waar tegenover de socialisten op ‘Selbsthilfe’ aandrongen. In de Herstelbetalingscommissie weigerde een aantal landen af te zien van de bovengenoemde ‘pandrechten’. De inflatie steeg tot duizelingwekkende hoogten. De kommer rees tot recordhoogte toen de sociaaldemocratische vakbonden erin slaagden een loon-indexwet voor ambtenaren te doen aanvaarden. Een | |||||||||
[pagina 239]
| |||||||||
faillissement van de staat Oostenrijk dreigde en Europa mompelde reeds over een opdeling van het niet levensvatbare Oostenrijk. | |||||||||
Interventie-seipelKnap staatsmanschap van bondskanselier Ignaz Seipel leverde na de zitting van de Volkenbondsraad in september 1922 voor Oostenrijk soelaas: Engeland, Frankrijk, Italië en Tsjecho-Slowakije stelden zich garant voor een lening ter grootte van 620 miljoen Oostenrijkse gouden kronen. De controle op de gebruikmaking van die lening werd in handen gelegd van een door de Volkenbond te benoemen commissaris-generaal. Honderd miljoen daarvan mocht worden gebruikt voor de aflossing van eerder verworven kredieten, 520 miljoen gold als dekking van het te verwachten staatsdeficit. Aan deze garantie voor een lening werd de verplichting gekoppeld een hervormings- en saneringsplan te koppelen. De betalingsbalans diende binnen twee jaren in evenwicht te zijn. Omdat de besteding van de middelen duidelijk omschreven was, beperkt overeenkomstig de eerder beschreven principes, lagen de mogelijkheden voor de te benoemen commissaris-generaal in het hervormings- en saneringsplan. Een ‘provisorische delegatie’ onder leiding van de Belgische econoom Albert Janssenkwam naar Wenen voor de opstelling van een dergelijk plan in samenwerking met de Oostenrijkse regering. | |||||||||
Grote lijnen van het plan
| |||||||||
Het team van de commissaris-generaalDe Volkenbond voegde aan de commissaris-generaal een uitnemend team van jonge medewerkers toe, drie Nederlanders, een Franse econoom en een medewerker van het Oostenrijkse ministerie van Financiën. Waren de opvattingen van de Franse medewerker voor de commissaris-generaal vaak van beslissende betekenis - Frankrijk was immers de eerste peetvader van het nieuwe Oostenrijk - de Oostenrijker was een steun en toeverlaat voor Zimmerman, omdat hij de mentaliteit van zijn landgenoten kende, een noodzaak bij de uitvoering van een zo onplezierige taak, waarbij de uitvoerder zichzelf tot de gebeten hond maakt. | |||||||||
De volkenbondsopdracht in uitvoeringDe uit de lening verkregen middelen werden gedeponeerd op een gesloten rekening bij de Oostenrijkse Nationale Bank. Alleen Zimmerman kon over deze middelen beschikken. De Oostenrijkse regering moest, om de gaten in de begroting te vullen, maandelijks bij de commissaris-generaal te biecht. Deze stelde vast hoeveel van deze rekening mocht worden opgenomen, waarbij hij de hem voorgelegde cijfers overeenkomstig zijn instructies liet controleren en toezag dat het door de Provisorische delegatie ontworpen hervormingsplan in uitvoering werd genomen. Al in 1923 moest Zimmerman vaststellen dat de Oostenrijkse regering meer had opgenomen dan ze voor de dekking van de voorziene uitgaven behoefde, dank zij de ingewikkelde manier van administreren, een feit dat Zimmerman tot zijn schade moest ervaren. Dat betekende een verhoging van het uitgavenniveau van alle ministeries. En daardoor bleek dat in de afspraken in Genève één ding had ontbroken: de vaststelling van de hoogte waarop de betalingsbalans sluitend diende te zijn. Dit feit ontnam de commissaris-generaal de mogelijkheid van een effectieve controle op het hervormingsplan. Daar kwam bij, dat de belastingopbrengsten, een van de punten van het hervormingsplan, zoveel meer opbrachten, dat, ondanks de eis van Zimmerman dat de regering haar tekorten uit die meer-inkomsten zou dekken, deze nog altijd een reserve overhield. Een en ander impliceerde dat de regering de saneringsmaatregelen als afgesproken achterwege liet. Pogingen van de regering via Zimmerman van de Financiële Commissie in Genève toestemming te krijgen het begrotingsplafond te verhogen, liepen op niets uit, doordat een speculatiegolf met de Franse franc een beurskrach veroorzaakte. De gevolgen daarvan voor Oostenrijk waren niet te berekenen. Het enige waarin Genève kon meegaan met de Oostenrijkse wensen, was een aanwenden van 50 miljoen gouden kronen voor investeringen. | |||||||||
[pagina 240]
| |||||||||
De rigoureuze controle zat de Oostenrijkers niet prettig. Natuurlijk waren de sociaaldemocraten al van het eerste ogenblik op hem gebeten geweest: Zimmerman's reputatie was hem vooruitgesneld. En hoewel uit een gedegen historisch onderzoek als dat van Bosmans duidelijk blijkt dat de commissaris-generaal zijn taak met veel plichtsbetrachting en nauwgezet vervulde, zijn aanwezigheid werd ervaren als een smaad voor de jonge republiek die niet in staat was gebleken haar eigen boontjes te doppen en - wij tekenen dit met enige spijt aan - dat ook in 1930 nog niet kon toen Zimmerman al lang uit Oostenrijk vertrokken was. Van de zijde van de christelijk-socialen had men respect voor de plichtsbetrachting van de commissaris en wist men te waarderen dat deze zo nauwgezet handelde overeenkomstig zijn mandaat. De Oostenrijkse aard evenwel bezat die typische creativiteit om van niets iets te maken en men nam de zaken gaarne wat lichter zodra men maar weer een veer voor de mond kon wegblazen. Het overlijden van zijn Oostenrijkse medewerker die deze karaktertrek kende en Zimmerman voor menige verkeerde beoordeling heeft kunnen hoeden, was dan ook voor dit kleine hardwerkende team een grote slag. Die waardering van regeringszijde nam niet weg dat men de toeziend voogd best graag kwijt wilde. Maar de Volkenbondsraad besloot dat de controle pas opgeheven zou worden als alle nog openstaande punten van het hervormingsplan zouden zijn uitgevoerd, als de begrotingen van 1925 en 1926 in evenwicht zouden zijn op het door de Financiële Commissie vastgestelde niveau van 495 miljoen kronen en de economische positie voldoende betrouwbaar zou blijken. Om de scherpe kantjes van de controle weg te nemen zwakte men het toezicht op ondergeschikte punten wat af. Zimmerman zelf rekende ermee, dat hij in het najaar van 1925 zou kunnen vertrekken. Wat kwam er nu in de praktijk terecht van de controle waarop de Volkenbond bleef staan? Terecht merkt Bosmans op dat het hervormingsprogramma in de beginperiode goed van start ging, maar dat was niet dank zij Zimmerman. De Oostenrijkse regering moest internationaal vertrouwen werven en daarom nam ze energiek maatregelen om de verschillende uitwassen in beleid en apparaat te beteugelen. Maar toen het er werkelijk op aan kwam het hervormingsplan uit te voeren, toen waren er allerlei haken en ogen. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de pogingen van Zimmerman het aantal ministeries terug te brengen, onder meer door het ministerie van Oorlog op te heffen door het samen te voegen met het ministerie van Binnenlandse Zaken. Zimmerman had daar een bijzondere reden voor, want de sociaaldemocraten hadden juist in dit ministerie grote invloed verworven. Een ander punt: het ministerie van Onderwijs diende een aantal hogere scholen op te heffen. Er waren er te veel. Maar in Wenen, een ‘land’ van de bondsstaat, waren de socialisten de baas en waar de regering een school liet sluiten, heropende het socialistische stadsbestuur de scholen voor rekening van het ‘land’; in de andere ‘landen’ echter, waar de leiding berustte bij de christelijk-socialen, kon men dat niet, met als gevolg dat in het parlement de sociaaldemocraten de regering schoolen opvoedingsvijandig noemden. Politieke motieven speelden een duidelijk vertragende rol in de uitvoering van de opgelegde hervormingsplannen, waarbij vooral de tegenstelling Wenen (sociaaldemocraat) en andere ‘landen’ (christelijk-sociaal) naar voren trad. Het meest sprak de onmacht van de commissaris-generaal bij de noodzaak ambtenaren te ontslaan. De aarzelingen van de regeringen waren politiek bepaald. Opnieuw een voorbeeld: 42% van de ambtenaren werkten bij de Spoorwegen. Door de verkleinde schaal van het land, lag daar de ontslagregeling duidelijk voor de hand. Maar de regering draaide om de uitvoering heen als een kat om de hete brij, want het klimaat bij de Spoorwegen werd beheerst door de sterke door de sociaaldemocraten beheerste spoorwegvakbond. Een ander probleem vormde voor de regering dat de groot-Duitse partij - haar coalitiegenoot - juist haar grootste aanhang onder de ambtenaren vond. Met haar ingrijpen zou ze de poten onder haar eigen stoel hebben weggezaagd. Veel ergernis wekte ook dat Zimmerman specialisten uit het buitenland wilde aantrekken voor de onrendabele staatsbedrijven. Dat was zelfs voor de christelijk-socialen een niet te verteren brok, terwijl de sociaaldemocratische pers in de meest ordinaire scheldpartijen die men zich kan voorstellen, van haar ongenoegen blijk gaf. Die op hem persoonlijk gerichte aanvallen hebben Zimmerman wel diep getroffen. Eerlijkheidshalve moet gezegd worden, dat wat de socialistische schrijvers aan journalistiek fatsoen misten, bij Zimmerman een equivalent vond in starheid (ofschoon vaak met reden vanuit zijn rugdekking in Genève), en zijn scherpe uitspraken in het openbaar die het gevoel van nationale trots nodeloos kwetsten. Buiten Oostenrijk evenwel was het aanzien dat Zimmerman genoot erg groot. Vooral in bankkringen, waar men hem beschouwde als een onpartijdige behartiger van de buitenlandse belangen in Oostenrijk. Hoe men over de persoonlijkheid van deze Nederlander in Oostenrijk mag denken, hij was de zondebok voor de duidelijk conservatieve Volkenbondsraad. Zimmerman keerde terug naar Nederland, maar bekleedde geen belangrijke functies meer. Internationaal werd hem vaak advies verzocht. Ondanks zijn goede wil en de stipte uitvoering van zijn opdracht leeft hij in de Oostenrijkse geschiedenis voort als een nette soort van huistiran. En dat is een Oostenrijkse misser, want bekwaamheid kan hem niet ontzegd wordenGa naar eind5..
Freek van WEL |
|