eenzelfde jaargang schoolverlaters. Een eerste oorzaak is het te kleíne aantal lesuren. Maar de tweede, meer wezenlijke, is het ontbreken van een duidelijk onderwijsdoel.
Denkelijk is dat ook de belangrijkste reden van het eveneens door Heldring gesignaleerde verschijnsel, dat Nederlandse historici zo zelden met grote overzichtswerken voor de dag komen. Die overzichten verschijnen wel, want ook hoger onderwijs heeft leerboeken nodig. Maar ze zijn doorgaans niet van één hand. Voor de Nederlandse geschiedenis heeft slechts Kossmann dat aangedurfd, en voor de algemene geschiedenis is de naar ik meen enige solist M. van Os, met zijn ‘Kennismaking met de geschiedenis van de nieuwe tijd’.
De meest gebruikelijke productiemethode is echter een andere. Er vormt zich een groepje historici, die elk een onderdeel voor hun rekening nemen. Ook populaire werken ontstaan op die manier. Nederlandse historici schrijven ze wel degelijk. Boeken als 58.000.000 Nederlanders (1977) en Erfgoed van Nederland (1979) bestrijken samen wel het hele terrein van de vaderlandse geschiedenis. Maar beide zijn wel vrucht van coöperatie.
Zulke collectieve produkties geven veel informatie, en omdat voor ieder hoofdstuk een expert is aangetrokken, is het ook deskundige informatie. Maar ze missen het element dat de kracht juist van populaire geschiedschrijving uitmaakt. Hun ontbreekt eenheid van visie. Wie al het nieuwe dat ze te bieden hebben wil verwerken, moet zelf al een visie hebben. En die heeft hij dan weer op school niet meegekregen. En zo toegerust gaan we dan met elkaar Willem van Oranje herdenken. Vergt dat niet een optimisme zo onverwoestbaar als alleen de genoemde prins ooit bezeten heeft?
Wie het succes van een herdenking in de diepte wil meten, moet ingaan op wat de historici geschreven hebben. Dat is in de pers al gedaan. Voor het effect in de breedte vormen de media de beste spiegel. Met welke middelen hebben die nu de herdenking vorm gegeven?
Een aangewezen middel lijkt de anecdote, en over Oranje zijn er veel in omloop. Vroeger kon een kind van tien jaar ze allemaal vertellen, als het op school goed had opgelet. Nu zijn zulke verhalen voor jongeren meestal nieuw, maar toch heb ik de indruk, dat ze hun beste tijd gehad hebben. In Schöffers Delftse rede heb ik er maar één gehoord, en ook de media gebruikten bij voorkeur andere middelen dan de traditionele anecdotes. Die terughoudendheid is verklaarbaar, want oude anecdotes illustreren en bevestigen oude beelden. De media waren naar het scheen op zoek naar nieuwe.
Vooral de televisie heeft dat bijzonder ijverig gedaan. De bekende serie leek uit te zijn op wat de makers beschouwden als de ware Willem van Oranje. Daarom lieten ze in elke uitzending zien waarin Oranje zich van zijn tijdgenoten niet onderscheidde. Voor een herdenking is dat een eigenaardige voorkeur, want we herdenken iemand juist omdat hij van anderen verschilt.