Het geloof van Willem van Oranje
De zestiende eeuw is een interessante tijd geweest. Ook in de zin van de bekende Chinese verwensing: ik hoop dat u in een interessante tijd zult mogen leven!
Het is aan zulke tijden dikwijls eigen, dat ze de mensen dwingen tot kiezen tegen wil en dank. Zo was het ook in de zestiende eeuw, de eeuw van de godsdienstoorlogen. De keus tussen Rome en Reformatie was toen onontkoombaar. De motieven voor de keus konden verschillen. De een luisterde naar zijn geweten, de ander had studie gemaakt van de kerkvaders, een derde verloor nooit het vertrouwen in de kerk waarin hij was geboren. En zeer velen kozen eigenlijk niet zelf, maar lieten zich de keus opdringen. Ze volgden de traditie van hun familie, ze schikten zich naar het gebruik van hun woonplaats, of ze gehoorzaamden het gebod van hun koning. Maar op welke grond dan ook, ze moesten kiezen.
Zo was de tijd, waarin Oranje leefde. Binnen dat kader willen we de vraag stellen naar zijn godsdienstige overtuiging. Daarin zal ik drie elementen onderscheiden, die zich alle drie met een naam laten verbinden, al lopen die verbindingen niet altijd langs rechte lijnen. Voorlopig zijn die namen niet meer dan trefwoorden, die we dan vervolgens ieder tegen hun eigen achtergrond zullen trachten te begrijpen: de namen Nassau, Erasmus en Calvijn.
Allereerst dan het Nassause element. We zien niet alleen bij Willem, maar ook bij zijn broers, een sterk ontwikkelde neiging om een eenmaal begonnen onderneming ook door te zetten, een eens gekozen koers tot het einde te vervolgen. Ze doen dat niet slechts omdat ze hun plannen voor juist houden, maar ook omdat ze vast geloven in een goede uitkomst. De gebroeders Nassau zijn niet enkel vasthoudend - koppig, mogen we gerust zeggen - het zijn ook geboren optimisten. In het godsdienstige vindt dat optimisme uitdrukking in een vast vertrouwen, dat ze bij al hun voornemens Gods hulp mogen vragen en verwachten.
We zien dat al bij de jonge Oranje in de oudste brievenreeks die we van hem kennen, die aan zijn eerste echtgenote Anna van Buren. Noemt hij Gods naam, dan is dat bijna altijd om een wens uit te spreken. Ik bid de Schepper, schrijft hij bij voorbeeld, dat Hij al uw verlangens vervullen mag. Of in een andere brief: de koning van Frankrijk heeft het beleg geslagen voor Ivoi, en brengt de vesting zeer in het nauw. Maar ik hoop dat wij die zullen houden, met Gods hulp en de hulp van de goede lieden, die daarbinnen zijn. Zo'n manier van spreken is in die eeuw natuurlijk niet ongewoon, en de kans is zeker niet klein, dat het gaat om weinig doorleefde formules. Het is in de tijd dat voor Oranje de zon nog alle dagen schijnt. Nog niet eenmaal in zijn leven is zijn optimistische natuur ernstig op de proef gesteld. Dan valt het niet zwaar, de toekomst met groot vertrouwen tegemoet te zien.
Maar toch: in latere jaren wordt wel de toon anders, persoonlijker, indringender; doch de verhouding tussen God en mensen blijft hij wezenlijk op dezelfde manier zien. Mensen vragen Gods zegen op hun plannen, bidden om succes in de strijd - en dan worden ze geholpen. Laten we één brief opslaan, van het jaar 1572, tijdens die toch niet schitterend verlopen veldtocht door Limburg en Brabant, toen hij zelden hoopgevende berichten te melden had. Eenmaal echter is het dan de zijnen gelukt in een schermutseling tussen twee afdelingen ruiterij de overhand te behalen. ‘Daaraan kunnen wij duidelijk zien’, schrijft hij Jan van Nassau, ‘hoe God de Heer onze rechtvaardige en billijke zaak wonderbaarlijk beschermt. Dat ook schenkt mij de vaste hoop, dat Hij ondanks alle inspanningen en kwade praktijken van Zijn vijanden ons naar een gelukkig einde voeren zal, tot vermeerdering van zijn roem en tot verlossing van zoveel arme verdrukte christenen’.
We merken de veranderingen. Nu immers denken we niet meer, dat dit slechts gangbare formules zijn, de geestelijke confectie van de zestiende eeuw. Neen, in deze brief geeft iemand uiting aan zijn eigen gevoelen, zijn eigen geloof. Maar het is nog wel herkenbaar als hetzelfde optimistische geloof, dat we vonden in Oranjes eerste brieven. God helpt de mensen als ze daarom vragen. Die gedachte treffen we in zijn brieven en persoonlijke uitspraken telkens weer aan.
Slechts zelden daarentegen horen we hem zeggen, dat God ook iets aan de mensen vraagt, en dat mensen Hem rekenschap verschuldigd zijn. De prins van Oranje leefde in een tijd, waarin mensen van alle confessies dikwijls spraken van Gods straffende hand. In ieder ongeluk dat hun trof bespeurden ze de uiting van Gods toorn over onze zonden. Bij Oranje vinden we dat niet, hoe zwaar ook de tegenslagen zijn die hem treffen, als lang gekoesterde plannen schipbreuk lijden. De Franse Bartholomeusnacht van augustus 1572 is een ramp voor hem geweest. Hij had juist verwacht met Franse hulp eindelijk de beslissende doorbraak tot stand te kunnen brengen. Maar wat is Willems reactie? ‘Het heeft God behaagd alle hoop die wij op mensen konden vestigen de bodem in te slaan’. Mensen, ja, die kunnen falen en ons teleurstellen. Maar Oranjes godsvertrouwen blijft ongeschokt. En als altijd, na elke tegenslag, is hij alweer druk bezig nieuwe plannen te ontwerpen.