de Koning, inzake kulturele aangelegenheden de enige gesprekspartner naar het buitenland is, geldt onverkort. Maar evenzeer geldt Artikel 81 van de bijzondere Wet, namelijk dat de Executieve betrokken wordt bij het afsluiten van alle verdragen, die de Vlaamse Gemeenschap aanbelangen.
Dit betekent dat de Executieve het initiatief kan nemen, werkelijk deelneemt aan de besluitvorming, gezamenlijk beraadslaagt, kortom volgens Artikel 81 is het onvoldoende dat de Executieve door de Minister van Buitenlandse Zaken wordt geraadpleegd.
De Executieve speelt een essentiële rol en het vergt waarschijnlijk een ‘inbraak’ op het Ministerie van Buitenlandse Betrekkingen om deze stelling te doen zegevieren.
In dat verband is te betreuren dat de Minister van Buitenlandse Betrekkingen, zonder enig overleg, de ambassades en consulaten richtlijnen zou hebben gegeven voor het ontvangen, kontakteren en in verbinding stellen met de Deelregeringen of hun afvaardigingen. Dit is het tegendeel van hetgeen moet gebeuren. Integendeel zou het Belgische diplomatiek en consulair apparaat in het buitenland ten dienste moeten staan van België maar ook van de beide in België bestaande Deelregeringen.
Een overeenkomst terzake is absoluut nodig, wil men vermijden dat er parallelle kanalen worden opgericht, die geldverspillend zijn en bij gebrek aan middelen er amateuristisch gaan uitzien, waardoor dit alles ten nadele van het Vlaamse Buitenlands Beleid zal uitvallen.
Zeker op stuk van het Internationaal Kultureel Beleid, moet het de opgave zijn de structuren te scheppen, maar beter nog, deze die er zijn optimaal te laten werken. De inhoudelijke invulling van het Kultureel Beleid is dan een zaak waaraan velen en zelfs niet in de eerste plaats de politici moeten meewerken.
Wij hebben op dit moment twee instrumenten, die het maar eens moeten bewijzen.
Er is vooreerst de ‘Taalunie’. Nogmaals dient gewezen op dit uitzonderlijk verdrag, het eerste verdrag, dat deze Raad aannam, de eerste en enige conventie, die een Taalunie tussen twee landen instelt en om historisch volledig te zijn, sinds de Pacificatie van Gent in 1576, de eerste internationale conventie, waarbij Vlaanderen souverein als gemeenschap naar buiten treedt.
Essentieel in dit Taalunie-verdrag is de TAAL als instrument, in het maatschappelijk verkeer, wat ons zal brengen op het domein der letteren, het onderwijs, de media, het wetenschappelijk onderzoek, het taalgebruik in de internationale instellingen, enz.
Deze unie heeft een comité van Ministers, die collegiaal beslissen en een Interparlementaire Commissie, die in zekere mate een parlement is voor het Ministercomité, zonder evenwel over de politieke sanctie te beschikken, maar wel met bevoegdheid de begroting van de Taalunie te bespreken, wijzigingsvoorstellen aan te brengen, de Ministers te ondervragen, moties te stemmen.
De aanvaarding van het Taalunie-verdrag door deze Raad bracht mee dat het uitgestrekte domein van de taal in al zijn maatschappelijke dimensies door Nederland en Vlaanderen samen bepaald wordt, verplicht,zonder enige vrijwilligheid. De Taalunie schept vele mogelijkheden, maar het is onjuist - zoals reeds is gebeurd - haar als ‘wereldvreemd’ af te schrijven. De Taalunie treedt pas dezer dagen in voege, men mag ze niet veroordelen, vooraleer ze kans zag haar waarde te bewijzen.
Er is sinds juli 1982 het Commissariaat-Generaal voor Internationale Kulturele Samenwerking. Ook hier kan het alibi niet dienen dat er geen structuren zijn. Laat dit Commissariaat-Generaal eens tonen wat het kan, vooraleer men er aan denkt het uit te breiden tot een Commissariaat-Generaal voor de Buitenlandse Samenwerking. En laat dit Commissariaat-Generaal niet het financiële alibi inroepen: er zou onvoldoende krediet zijn.
In “Kultuurleven” heeft de heer Van Lerberghe in een artikel, getiteld ‘Het Buitenlands Beleid in Vlaanderen’ gesteld dat in budgettair opzicht het Vlaamse Buitenlands Beleid niet moet pogen Duitse of Franse budgetten in absolute cijfers te benaderen. Kwantitatieve gegevens zeggen overigens niet alles en zijn geenszins een garantie voor een goed beleid. Dat is de juiste toon.
Laat me daarbij enkele hoofdlijnen aangeven:
Het Commissariaat-Generaal heeft ondertussen in verband met Internationale Kulturele Verdragen, wel een belangrijke opdracht.
Het Commissariaat-Generaal voor Internationale Kulturele Samenwerking moet zichzelf op het niveau tillen van de bevoegde direkties van Buitenlandse Zaken, om, op voet van gelijkwaardigheid, initiatieven voor nieuwe kulturele verdragen te nemen, en tegelijk de 47 bestaande akkoorden vanuit een Vlaams standpunt te evalueren, met het oog op een wijziging, of stopzetting, indien nieuwe prioriteiten zich opdringen. Men kan bijvoorbeeld eens grondig die ‘gemengde commissies’ ingesteld in het kader van de Internationale Akkoorden onder de loupe nemen, nagaan of dat goed werkt en zo neen, verandering voorstellen. Dit is voor het Commissariaat-Generaal een eerste opdracht. Men kan de gedachte opperen dat de kulturele identiteit ekonomisch zo waardevol is, dat ze als het ware met de ekonomische politiek moet vervlochten worden. Vandaar dat men ideeën lanceert om het Com-