| |
| |
| |
Boeken en brieven
Bibliografie Ons Erfdeel 1978-1982, 160 blz. ingen. f 18,- / 320 fr. geb. f 35,- / 600 fr.
Uitg. Stichting Ons Erfdeel.
In de loop der jaren is ONS ERFDEEL uitgegroeid tot een tijdschrift dat niet meer weg te denken is uit het culturele leven in de Nederlanden. Met de opgang van dit Algemeen-Nederlands tijdschrift nam ook de betekenis in documentaire en informatieve zin toe; op dit vlak ligt in de verschenen jaargangen een grote rijkdom aan materiaal opgeslagen. Om dit toegankelijk te maken is men een zevental jaren geleden begonnen een bibliografie samen te stellen over de jaargangen 1957-1977.
Intussen is het tijdschrift al met de 27e jaargang bezig. Wilde men de toegankelijkheid gelijke tred doen houden met de voortgang van de jaargangen, dan begon het tijd te worden dat gewerkt ging worden aan de samenstelling van een aanvullend deel. Van deze taak heeft deze keer Wim Chielens, licentiaat Germaanse filologie, zich gekweten; en zo kon begin februari ('84) de bibliografie op de jaargangen 1978-1982 in twee uitvoeringen met steun van het Prins Bernhard Fonds te Amsterdam van de pers komen.
In de nu toegankelijk gemaakte jaargangen, waarbij dezelfde werkwijze werd gevolgd als bij het voorgaande deel, werden niet minder dan 948 artikelen gerubriceerd; ze bleken geschreven te zijn door 182 Vlaamse, 106 Nederlandse en 22 buitenlandse medewerkers. Verder werden maar liefst 800 schrijvers, beeldende kunstenaars, acteurs, cineasten en musici voorgesteld en hun werken en optredens besproken.
Marten HEIDA
| |
Bibliografie van de Vlaamse tijdschriften in de negentiende Eeuw
1. | Ada Deprez en Mario Baeck, Nederduitsch letterkundig jaarboekje 1834-1875 (157 p. - 400 fr.) |
2. | Ada Deprez en Lut Troch, Studenten-almanak 't Zal wel gaan 1854-1899 en Noord en Zuid 1856-1858 (146 p. - 370 fr.) |
Deze twee publikaties in offsetvorm zijn de eerste van een nieuwe bibliografische reeks studies, waarin zoveel mogelijk van
de ca. 140 Vlaamse culturele en literaire tijdschriften uit de 19de eeuw aan bod zullen komen, voor zover ze geheel of gedeeltelijk bewaard bleven en nog niet vroeger of elders aan bod kwamen. Het is een bekend gegeven dat het Vlaamse culturele leven grotendeels in de periodieken weerspiegeld wordt. Toch werden deze tijdschriften nog nooit systematisch bestudeerd of geanalyseerd en vergde het vaak lange en tijdrovende onderzoekingen om bijdragen van of over een of ander auteur, genre, trefwoord te vinden.
De reeks zal een belangrijke bouwsteen vormen voor de studie van de ten onrechte miskende 19de eeuw. Tijdschriften, in Vlaanderen verschenen tussen 1800 en 1900, of doorlopend tot uiterlijk 1914, zullen erin behandeld worden. Aldus kan de schakel worden gelegd met de bibliografie van de Vlaamse tijdschriften uit de 20ste eeuw, een gelukkig sedert decennia grondig bewerkt gebied: denken we slechts aan de grote onderneming van Dr. Rob. Roemans en Dra Hilda van Assche.
De keuze van het Nederduitsch letterkundig jaarboekje als eerste nummer lag voor de hand: samen met de Nederduitsche Letteroefeningen van 1834 was het de eerste periodiek waarin taaltrouwe en Vlaamsvoelende dichters na het uiteenvallen van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden elkaar ontmoetten. De verschijningsvorm als almanak was toen, ook in het Noorden, zeer populair en men kon er, gezien de betrekkelijk geringe omvang van een gedicht, vele bijdragen in opnemen en vele debuterende auteurs tevreden mee maken. Het genre zette in Vlaanderen door: aan de Gentse universiteit werd het in 1854 nagevolgd, toen de Studentenalmanak van 't Zal wel gaan werd gepubliceerd. Deze almanak werd, samen met het veelbesproken Noord en Zuid als tweede in de reeks opgenomen, die in het volgend jaar, naar wij hopen, zal worden voortgezet met een deeltje over de Nederduitsche Letteroefeningen (1834), de Bijdragen van de Gazette van Gend (1836-1839) en het Kunsten Letterblad (1840-1845). Hiervoor kon worden gerekend op de hulp van de Ufsal te Brussel. Daarna volgde een deel Het Taelverbond (1845-1855) en een deel De Eendragt (1846-1878), die reeds in een ver gevorderd stadium van afwerking zijn, zodat een verschijnen van 3 nummers voor 1984 kan worden verwacht. Voorlopig kunnen de eerste twee publikaties verkregen worden bij het Cultureel Documentatiecentrum 't Pand, R.U.G., Onderbergen
1, 9000 Gent - tel. (091)23 99 89. Vooral voor instituten en bibliotheken is een intekening wellicht de meest aangewezen weg: abonnementen worden gaarne ingewacht.
| |
Onze negentiende eeuw
Een oproep aan de bibliothecarissen
Tussen 1800 en 1900 werden heel wat Vlaamse literaire en niet-literaire werken uitgegeven: essays over de meest diverse onderwerpen, poëziebundels, toneelstukjes, vertalingen, historische en zedenromans, vulgariserend werk over voeding, geneeskunde, hygiëne, onderwijs, enz. enz.
Een voorzichtige raming uitgevoerd n.a.v. het verzamelen van gegevens voor de Bibliografie van de Vlaamse literatuur in de negentiende eeuw (Gent, 1981) bracht ons voor de literatuur alleen op meer dan 5.000 titels. Nu worden deze werken in een bibliotheek praktisch nooit meer ontleend. De verouderde spelling, de onaantrekkelijke band en typografie, de achterhaalde inhoud, de onhandige stijl en taal dragen daartoe bij.
Toch lijkt het ons dat van deze werken toch minstens een exemplaar bewaard hoort te blijven voor consultatie en studie, indien mogelijk zelfs op één bepaalde plaats. De ervaring heeft ons geleerd dat het grote moeite kost om in een grote bibliotheek deze werken nog te vinden: wij schatten dat de kleine helft van de titels ontbreekt. Het valt trouwens te vrezen dat de opruiming, die blijkbaar omwille van plaatsgebrek reeds enige tijd is ingezet, in de volgende jaren in een versneld tempo voortgang zal vinden.
Mogen wij daarom de bibliothecarissen, die met plaatsgebrek kampen en trouwens door het bibliotheekdecreet gehouden zijn te streven naar actualiteit en vernieuwing, vragen bij het verwijderen van dergelijke werken uit hun collecties contact op te nemen met het Cultureel Documentatiecentrum van de Rijksuniversiteit, dat zich tot doel heeft gesteld een zo groot mogelijk stuk van ons 19de-eeuwse patrimonium te redden. Het adres luidt: Onderbergen 1 te 9000 Gent, het telefoonnummer: 091 / 23 99 89.
De werken worden graag na afspraak afgehaald, of de port voor de verzending door ons betaald.
Prof. Dr. Ada DEPREZ
| |
| |
| |
Wilfried Vandaele, Floris Couteele (1897-1931), een profiel. Gentse bijdragen tot de literatuurstudie, VI, Gent, Cultureel Documentatiecentrum 't Pand, Rijksuniversiteit, 1983, 257 blz. + ill. 390 fr.
Bij het doorsnuffelen van kranteartikels, geschiedkundige werken of geschriften van en over Mamix Gijsen, zal de lezer af en toe de naam ‘Floris Couteele’ ontmoeten. Tot nu toe bestond echter geen enkele studie over deze nochtans boeiende figuur. Couteele was niet alleen een goede vriend van Marnix Gijsen, maar hij was het ook die hem ertoe aanzette te gaan studeren en de literatuur te beoefenen. Toen zijn pupil later aktief werd in de toenmalige katolieke partij en hij zich als kultuurflamingant opstelde, beschuldigde de politieke flamingant Couteele hem van arrivisme en van verraad tegenover het aktivisme van zijn jeugd. Een en ander leidde tot heftige polemieken en tot de publikatie van het Dagboek van, een arrivist (1932), dat heel wat stof deed opwaaien. Gijsen zou de persoon van Couteele als romanpersonage verwerken in De Lange Nacht en in De Man van Overmorgen.
Voor hij rechten ging studeren te Leuven was Floris Couteele o.a. redaktiesekretaris van het aktivistische weekblad De Eendracht en later van het expressionistische Vlaamsche Arbeid, waarin ook Van Ostaijen publiceerde. Daarnaast werkte hij mee aan De Katholieke Vlaamsche Student, Gudrun, Het Vlaamsche Land, Ons Leven, De Morgenpost, Ter Waarheid, De Nieuwe Eeuw, Bibliotheekgids, Reinaert en V.E.V.-Berichten. Als advokaat stelde hij trouwens de statuten op bij de stichting van het Vlaams Ekonomisch Verbond.
Vooral van belang voor de Vlaamse meisjesbeweging is zijn in 1919 verschenen Laatslaapstertje, over de taak van de meisjes bij de emancipatie van het Vlaamse volk.
Na een intens onderzoek dat ruim twee jaar in beslag nam, is Wilfried Vandaele erin geslaagd een vrij volledig biografisch, politiek en literair beeld op te hangen van Floris Couteele. Het werk geeft niet alleen een goede schets van de tijdsomstandigheden, maar brengt tevens een aantal nieuwe elementen aan in de Marnix Gijsenstudie. Interessant hierbij zijn een reeks citaten uit de korrespondentie Couteele-Gijsen, die hier voor het eerst worden gepubliceerd.
Het werkje is enkel rechtstreeks te bestellen bij: Cultureel Documentatiecentrum 't Pand, Onderbergen 1, 9000 Gent, tel. 091/23 99 89 - Prijs 390 fr.
| |
Reis door Suriname, een bewerking van Voyage à Surinam van P.J. Benoit door Chris Schriks, met een samenvatting van de tekst in het Engels door dr. Sylvia de Groot; uitgave De Walburg Pers, Zutphen.
Er is in nederlandstalige bladen maar weinig aandacht geschonken aan het oorspronkelijk in het Frans geschreven werk van de Antwerpse wereldreiziger en avonturier P.J. Benoit, dat in 1839 in Brussel het licht zag. Het werd heruitgegeven door de Suriname Aluminium Company bij de Walburg Pers te Zutphen die zich naast andere Nederlandse zaken gespecialiseerd heeft op de beide voormalige Nederlandse gebiedsdelen in de West, Suriname en de Nederlandse Antillen.
Waarom wordt er zo lang na verschijnen aandacht geschonken aan dit werk dat de reputatie heeft een standaardwerk te zijn? In de eerste plaats is die reputatie verdiend. Vóór 1839 was geen werk over Suriname zo volledig als juist dat van Benoit. Ten tweede is Suriname nog altijd een land waar Nederlands de officiële voertaal is. In de derde plaats bezit het als jong land grote politieke belangstelling door recente machtsovername door militairen. In de vierde plaats laat Benoit in tekst en tekening zien dat de behandeling van de gekleurde bevolking er in feite gunstig afstak bij bijvoorbeeld het buurland Cayenne. Wie Benoit was? Een man die was opgeleid tot goudsmid, maar wie het reizen in het bloed zat. Hij bereisde eerst Europa, werd restaurateur van schilderijen in het Louvre, en was er tussendoor nog scheepskapitein en handelsagent. Soms leeft hij luxueus, maar even gemakkelijk van de hand in de tand. Zijn reizen waren louter privé ondernemingen.
Dat hij zijn teksten wist te versterken met geaquarelleerde schetsen van het dagelijkse leven met al zijn kleinheid, zijn verdriet, maar ook met zijn vrolijkheid en humor is een winstpunt dat niet genoeg onder de aandacht kan worden gebracht. Bij de telkens opkomende schuldvraag naar de verantwoordelijkheid voor politieke gebeurtenissen, mag misschien dit getekend en geschreven relaas enig gewicht in de schaal leggen. Geen zaak is gebaat met een zwartwit voorstelling van zaken, zoals de neger nooit iets helemaal slecht vindt, maar ook nooit helemaal goed. Zelfs een ongekleurde weergave van zijn aquarellen is nog de moeite van het kennisnemen waard.
Het is een boek dat nu in brede Nederlandse kring toegankelijk is en dat geen verklaring behoeft. Hoogstens noodt het tot vergelijking. Af en toe door het plaatwerk heen te gaan en de welbewust ingevoegde details op je te laten inwerken is een feest. Om de prijs hoeft men het boek niet te laten liggen: de uitgave was gesubsidieerd en dat is in de prijs merkbaar.
Freek van WEL
| |
Maria Sibylla Merian, Metamorphosis insectorum surinamiensium, bewerkt en ingeleid door Chris Schriks, met een Engelse samenvatting door dr. Sylvia de Groot, De Walburg Pers, Zutphen,
De aanwezigheid van een ingekleurd exemplaar van dit beroemde werk van Maria Sibylla Merian (1647-1717) in het Surinaams Museum was aanleiding voor de Walburg Pers een facsimilé uitgave ervan toe te voegen aan de fraaie reeks plaatwerken over Suriname die men eerder uitbracht.
Sedert in 1942 mevrouw J. Stuldreher-Nienhuis haar “Verborgen paradijzen”, een biografie van Maria Sibylla Merian, het licht deed zien, is in ons land nooit meer een boek van of over haar verschenen. Wel in de Bondsrepubliek, waar Hofmann und Campe Verlag te Hamburg een losbladige editie van het hier ter sprake gebrachte boek op de markt heeft gebracht, voorzien van een uitvoerige inleiding van de hand van Gerhard Nebel.
In de Sovjet-Unie verscheen een kleine twintig jaar terug een facsimilé uitgave van haar dagboek dat in de Hermitage in Leningrad bewaard wordt en in 1982 gaf onze ambassade in Bonn in de serie Nachbarn een voortreffelijk samengestelde kleine biografie uit van de hand van Elisabeth Rückert, hoofd van de bibliotheek van het Germanisches Museum te Neurenberg. Die reeks trouwens verdient al geheel bijzondere aandacht omdat ze allerlei Nederlandse cultuurfacetten belicht in het raam van de relatie met het Duitse achterland.
Maria Sybilla is een nakomelinge van een kunstzinnig Zwitsers geslacht uit Bazel, de dochter van de even beroemde Matthäus
| |
| |
Merian, uitgever en graveur van topografieen èn bijbelillustraties te Frankfort. Met deze laatste die een onvoorstelbare populariteit genoten en tot in onze dagen herdrukt werden, koos hij positie bij het begin van de Dertigjarige Oorlog voor de vrijheid van geloven en daarmee voor het vrij lezen van de bijbel.
Door het geloof was het huis Merian sterk betrokken op de Nederlanden. Hij was getrouwd met Magdalena de Bry, afkomstig uit het Luikse, zijn kinderen trouwden in hoofdzaak met Nederlanders of Nederlandsen, twee van zijn zoons vestigden zich er later metterwoon, evenals Maria Sibylla.
De Nederlandse invloed begint bij Maria Sybilla al vroeg, doordat haar moeder na de dood van Matthäus hertrouwt met Jakob Marrell, een lid van een Nederlandse kolonie te Frankenthal, dus uit de buurt, maar tot bloemschilder gevormd in de school van De Heem te Utrecht en in Utrecht een kunsthandel drijvend. Hij neemt de leiding van de uitgeverij Merian over. In zijn atelier ontvangt Maria Sibylla haar opleiding.
Na haar huwelijk in Neurenberg levend ontdekt ze hoe bepaalde rupsen altijd op één bepaalde plant leven. Hier begint haar leven een wending te nemen. Zij stort zich op het onderzoek van rupsen en van andere insecten, de enige vrouw in een tijd waarin de wetenschap een zaak van mannen was. Haar ervaringen, nauwkeurig fase voor fase geregistreerd in geschrift en met aquarels brengt ze onder in een boek “Der Raupen wunderbare Verwandlung und sonderbare Blumennährung”. Aan dit boek en het vervolg hierop werkt ze verder haar leven lang.
Wanneer haar huwelijk spaak loopt ontvlucht ze haar echtgenoot en trekt met moeder die inmiddels voor de tweede keer weduwe is, en haar beide dochters naar de Nederlanden en sluit zich op advies van haar oudere broer Caspar, in Amsterdam, aan bij de gemeenschap van Jean de Labadie in Wiewerd, op Waltha State, een piëtistisch gezelschap met tamelijk rigoureuze leer- en leefwijze: onder meer leert De Labadie dat een huwelijk zichzelf ontbindt als niet beide partners zijn weg van geloven volgen. De zusters van Cornelis van Aerssen van Sommelsdijk zijn ook lid. Deze had zijn zusters aanbevolen met de hele Labadistengemeente naar Suriname te vertrekken, waar ze van alle naijver, kwaadsprekerij en belaging gevrijwaard zou zijn. Een groep richt in Suriname de plantage Providentia in. De kolonisatie mislukt, maar de interesse van Maria Sibylla is gewekt: Uit de overkomende berichten ervaart ze een arbeidsveld dat nog volledig braak ligt. Nadat ze in 1691 Wiewerd verlaten heeft, slaagt ze erin met haar dochters naar Suriname te vertrekken en ze verblijft daar twee jaar: Het boek waarover wij hier spreken is er het resultaat van.
In zestig prachtige prenten vat Maria Sibylla samen wat zij gevonden heeft aan insectenleven. Geen religieus gefemel, maar zakelijke mededeling, bruikbaar voor verder onderzoek. Daarbij schenkt zij de tijdgenoot en ook latere generaties een schat van ervaring op het menselijk vlak. Geen mooischrijverij, maar onderhuidse gevoelens over de weinig beschaafde samenleving waarin ze verkeert. Ook mededogen, hoewel dat slechts tussen de regels door te lezen valt, met Indianen, en negers die als slaven moeten zwoegen en niet in tel zijn, alhoewel haar verslag geen misbaar maakt over het gedrag van de blanken tegenover negers èn Indianen. Daarvoor is haar doel te gericht en haar berichtgeving te exact ingesteld op het object van haar onderzoek. Nu in de laatste twintig jaar een groeiende belangstelling blijkt voor dit stuk vroeg wetenschappelijk onderzoek, is dit boek een wegwijzer die naar ik hoop door velen zal worden benut. In de tijd dat dit boek werd samengesteld was er nog geen kleurendruk. De kleuren zijn er voorzichtig met de hand in aangebracht. De moderne techniek zorgde voor een zo zuiver mogelijke reproduktie. De teksten zijn in achttiende-eeuws Nederlands.
De bibliotheek van Artis heeft gedurende de laatste jaren de collectie-Maria Sibylla Merian weten uit te breiden met aankopen uit de collecties Windsor en Hermitage. Behalve de kennisneming van dit geschrift, mogelijk gemaakt door de Walburg Pers, beveel ik gaarne een kleine pelgrimage aan naar de bibliotheek van Artis, naar het werk van een vrouw die pionierswerk verrichtte in een tijd dat Europa zich verbaasde over de wonderen van deze aarde, waarvan het leven der insecten een verbazingwekkend aspect vormt.
Freek van WEL
| |
Uit het NRC-Handelsblad Frans
Tijdens het bezoek van de Franse president Mitterrand heeft de president ondermeer zijn bezorgdheid uitgesproken over de positie van de Franse taal in Nederland. Zijn bezorgdheid met de bedoeling enige invloed uit te oefenen siert het Franse staatshoofd, omdat hij daarmee opkomt voor een stukje Frans belang èn voor eigen identiteit. Afbraak van de Franse taal hier wordt door een Fransman bijna gevoeld als een persoonlijk affront. Een zekere vereenzelviging met de taal en cultuur is de Fransman aangeboren. ‘Koningin Beatrix leek’, aldus een van de redacteuren, ‘de president gerust te willen stellen toen zij opmerkte: Het belang en het bereik van het Frans maakt het leren van deze taal voor ons Nederlanders extra boeiend’. Akkoord, maar had deze gelegenheid niet moeten worden aangegrepen om iets te zeggen over de positie van het Nederlands in Frankrijk? Uiteraard is deze positie kwantitatief een andere dan die van het Frans in Nederland, maar naar aard gelijksoortig. Ook al zouden we niets te wensen hebben - hetgeen ik mij niet kan voorstellen - dan nog eist het Franse denkpatroon en ons eigen zelf-respect een reactie van gelijke strekking. Was er niemand betrokken bij dit bezoek, die bijvoorbeeld had kunnen wijzen op de meer dan bedreigde positie van het Nederlands in Frans-Vlaanderen en op de volhardende pogingen van vele Fransvlamingen door middel van cursussen en culturele bijeenkomsten hieraan het hoofd te bieden? Heeft niemand bij de ambtelijke voorbereiding kunnen wijzen op de nog steeds voortgaande stelselmatige verfransing van dat hoekje van de Lage Landen tussen Rijsel en Duinkerken? Voelen wij het dan niet als een aantasting van een stukje van onszelf, wanneer na het vrijwel doen verdwijnen van de taal nu bijvoorbeeld via stads- en dorpsvernieuwing karakteristieke Vlaamse bouw vervangen wordt door typisch Franse? Ik wil hier geen beschrijving geven van de consequente culturele inlijving van
Frans-Vlaanderen door de eeuwen heen. Dat had ook niet tegenover de Franse president behoeven te gebeuren. Maar door niet evenredig te reageren op een door de Franse president zelf aangesneden onderwerp, is een kans voorbij gegaan de positie van de Nederlandse taal en cultuur in Frankrijk
| |
| |
een dienst te bewijzen. Sterker nog, hierdoor - en ik neem bovendien aan dat er ook nog wel wensen zijn op het gebied van de leerstoelen Nederlands aan Franse universiteiten, beurzen, uitwisseling e.d. - laden wij de verdenking op ons dat wij ons van die positie en het belang daarvan voor Nederland niet bewust zijn. Helaas blijkt dit maar al te dikwijls zo te zijn. Is de positie van de Nederlandse taal geen voorwerp van ons buitenlands beleid, zoals dat wel bij Fransen, Engelsen, Duitsers en zelfs Denen het geval is?
J.L.M. KITS NIEUWENKAMP Voorzitter Algemeen Nederlands Verbond afdeling 's-Gravenhage
| |
Vlaanderen anders bekeken
Er zijn in de loop der jaren heel wat schrijvers geweest die over Vlaanderen geschreven hebben. In hun geschriften zijn alle mogelijke aspecten van dit gewest voor en na onder de loep genomen; land en volk zijn op velerlei manier ‘doorgelicht’. Je moet het dan ook wel totaal anders bekijken, wil je over een dergelijk onderwerp nog iets zinvols te berde kunnen brengen. Ik denk dat juist dit element voor Aster Berkhof de uitdaging gevormd heeft om eens op een geheel eigen wijze gevoelens en gedachten over Vlaanderen onder woorden te brengen. Vandaar dat hij dan ook wel eens geluiden laat horen, die, wanneer ze vergeleken worden met wat collega's ‘ten gehore’ hebben gebracht, zich hier en daar kenmerken door een afwijkende klankkleur. In werkelijkheid doet hij niets anders dan zijn lezers opmerkzaam te maken op de verschillen tussen de door hem ‘geschilderde’ werkelijkheid van Vlaanderen en het geïdealiseerde beeld waar velen in en buiten dit gewest mee leven.
Echter, Aster Berkhof is niet de enige die aan de totstandkoming van dit boek heeft meegewerkt. Er kwam ook de medewerking van een andere kunstenaar aan te pas. En wat voor één! Niemand minder dan Anton Pieck. Hij is het die door zijn tekenstift met name ‘vertelt’ over het Vlaanderen zoals het nog leeft in de verbeeldende herinnering van veel mensen. En hij heeft dat gedaan op een manier, zoals alleen maar door hem gedaan kon
worden; als ik mij zo uitdruk, dan hoop ik dat iedereen begrijpt wat ik bedoel te zeggen.
Ondanks het feit, dat datgene wat door Berkhof ‘geschilderd’ is nogal eens haaks staat op Piecks ‘vertellingen’, zijn beide kunstenaars er toch in geslaagd het resultaat van hun samenwerking als een eenheid uit te dragen. En dat werkelijk niet alleen omdat het in één band is bijeengebracht. Om het eens anders te zeggen: de gekleurdheid van de tekst en de taal die van de tekeningen uitgaat, houden elkaar op een wonderlijke wijze in evenwicht. Berkhof heeft geprobeerd (en naar mijn
| |
| |
mening is hij voortreffelijk in deze opzet geslaagd) zijn landgenoten een spiegel voor te houden in de hoop dat ze zich daar in verschillende opzichten in zullen herkennen. Eén van de middelen die hij in dit verband gebruikt is die van een sterk relativerend taalgebruik. Dat geeft hem namelijk de mogelijkheid in verscheidene ‘ballonnen’ te prikken. Zo stelt hij dat er aan het Vlaming-zijn nogal het één en ander schort. Zo'n opmerking is natuurlijk voldoende om bepaalde mensen te doen steigeren. Maar hij geeft ze daartoe nauwelijks de gelegenheid, omdat hij met groot geduld deze stelling gaat verantwoorden. En dat doet hij op zo'n fijn-ironische wijze dat het niet anders kan of de opwelling van eerst moest plaats maken voor een vorm van instemming in de zin van: Ja, als je het van die kant bekijkt.
Vanuit het beeld dat de Vlaming zich gevormd heeft zowel van zichzelf als van zijn volk, gaat hij aan het werk. Hij leert hem de zwakke plekken ontdekken. En dat doet hij door vanuit het heden terug te schrijven naar het verleden. In dat raam bestaat b.v. voor hem de Vlaams-Waalse tegenstelling niet; de vijanden van Vlaanderen waren en zijn niet de Walen, maar de Franskiljons. Dat zijn de ogendienaars die steeds bij het wisselen van het getij de huik naar de wind gehangen hebben.
Het gevolg van deze opstelling is geweest dat bij de gewone man gevoelens van vaderlandsliefde vrijwel ontbreken. De Vlaming voelt zich veel meer een bewoner van zijn streek dan van het grotere geheel dat is uitgedijd tot het communautaire gewest Vlaanderen. Met voorbeelden uit de geschiedenis licht hij die sterke streekgebondenheid toe. De éne keer kwam die tot uitdrukking in het optreden van de Gentenaar Jacob van Artevelde, een andere keer waren de Brugse kleuren toonaangevend, b.v. tijdens de Guldensporenslag.
Was aan de éne kant Vlaanderen eeuwenlang als het ware ‘een huis op de grens’ (daar ontstaan zelden of nooit grote nationale bewegingen), aan de andere kant was er ook de kruispunt-ligging; die wordt duidelijk aangegeven door het vele bloed dat gevloeid heeft als gevolg van de vele oorlogen die in dit gebied zijn uitgevochten.
Goed beschouwd is het een wonder dat de Vlamingen niet van de aarde verdwenen zijn. Dat is voor een belangrijk deel te danken aan de instelling die ze zich in de loop der eeuwen hebben aangemeten als gevolg van de veelvuldige wisseling van gebieder. Vandaar dat naar zijn mening de klauwende leeuw niet thuishoort in de Vlaamse vlag; hij geeft de voorkeur aan de figuur van Reintje de Vos.
Ik heb geprobeerd in deze bespreking iets uit te dragen van de geest waarin de tekst van dit boek geschreven is. Ik geef toe dat de diepgang niet altijd even groot is; maar is dat niet een kenmerkende eigenschap van een spiegel? Ik hoop dat veel Vlamingen zich in het opgehangen beeld zullen herkennen. Maar deze tekst is zeker niet alleen voor hen geschreven, gesteld als hij is in de Nederlandse taal. Ook Nederlanders zullen er goed aan doen de moeite te nemen een blik in deze spiegel te werpen. Ze zullen dan tot de ontdekking komen dat er heel wat bijgesteld kan worden aan het beeld dat zij zich hebben gevormd van Vlaanderen.
Marten HEIDA
N.a.v. Aster Berkhof en Anton Pieck, Vlaanderen anders bekeken, 128 blz.; ruim 120 afbeeldingen in kleur en zwart-wit; f 29,90 J 555 F - Uitg. Elsevier, Amsterdam; ISBN 90 10 04713X.
|
|