Universiteit
Geen lerarenopleidingen meer op Nederlandse universiteiten
Met ingang van 1 augustus 1986 worden de universitaire lerarenopleidingen overgeheveld naar de nieuwe lerarenopleidingen (nlo's).
Dit is volgens de bewindsleden de beste oplossing voor een groot aantal problemen rond de verdere uitwerking van de nieuwe twee-fasenstructuur in het wetenschappelijk onderwijs.
Oorspronkelijk was het de bedoeling de lerarenopleiding een plaats te geven in de tweede fase van het wetenschappelijk onderwijs.
In de praktijk stuit dit op grote moeilijkheden zoals de afstemming van de capaciteit van de opleidingen op de arbeidsmarkt, de samenhang met de overige lerarenopleidingen (m.n. de nlo's) en het ontbreken van voldoende geld om aan de universiteiten tot werkelijk geprofessionaliseerde opleidingen te komen. Om die problemen op te lossen kiest men voor een tweede-fase-opleiding onder eindverantwoordelijkheid van de nlo's.
Studenten moeten na hun doctoraal examen aan een universiteit hun leraarsbevoegdheid halen aan een nlo. Commissies van toelating, waarin ook universitaire medewerkers en leraren van middelbare scholen zitting hebben, bepalen wie er wordt toegelaten.
Het beschikbare aantal plaatsen zal voor een periode van vier jaar worden vastgelegd. De opleiding zal voor een deel bestaan uit praktijkwerk in een school voor voortgezet onderwijs. De aspirant-leraren worden extra toegevoegd aan het lerarenbestand van die school. Zij vervullen geen vacatures en worden niet aangesteld als docent. Zij zijn gedurende een jaar een paar dagen per week in die school; daarnaast gaan zij de rest van de week naar de nlo-school voor onderwijskundige vorming en theoretische scholing, gericht op de overdracht van het eigen vak. De bewindslieden wijzen er op dat de komende jaren nauwelijks behoefte is aan nieuwe eerstegraadsleraren.
Als de opleidingscapaciteit strak zou worden afgestemd op de behoefte in het onderwijs, zou er op dit ogenblik geen eerstegraadsopleiding nodig zijn. Zo'n beslissing is volgend de bewindslieden te vergaand, maar ze willen slechts een beperkt aantal opleidingsplaatsen toestaan.
Per schoolvak komen er slechts drie opleidingsplaatsen en daarbij zal rekening worden gehouden met levensbeschouwelijke en regionale aspecten.