Neerlandia. Jaargang 88
(1984)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermdEn België?De tegenstellingen tussen de beide taalgemeenschappen in België gedurende de afgelopen jaren zijn zo hoog opgelopen, dat velen alleen in regionalisering nog een mogelijkheid zien om de Belgische staat te redden. In dit overzicht wordt in een aantal bijdragen aandacht besteed aan België; de Vlaams-Waalse tegenstellingen staan centraal, maar ook de Nederlandse Taalunie en de Benelux komen aan de orde. Ter informatie. | |||||||||
Brigouleix, B., Une ‘vaillante-petite nation’. In: Le Monde Diplomatique. - Jrg. 30, nr. 356 (nov. '83); p. 21 + 23.België heeft op vele buitenstaanders altijd al de indruk van een gespleten natie gemaakt, maar de verdeeldheid in het land is thans groter dan ooit. De beide taalgemeenschappen liggen sinds het begin van de jaren '60 bijna voortdurend met elkaar overhoop, zonder dat de verschillende opeenvolgende Belgische regeringen door middel van compromissen in staat zijn gebleken de twee gemeenschappen duurzaam met elkaar te verzoenen. Ondertussen is door de instelling van allerlei aparte regionale bestuursorganen het Belgische bestuurssysteem zo ingewikkeld geworden dat op dit terrein alleen gespecialiseerde juridische deskundigen daarin de weg nog weten; zo is bv. het Franstalig Parlement, dat zijn zetel in Brussel heeft, iets anders dan de Waalse Vergadering, die is gevestigd in Namen. Voeg daarbij nog de regelingen die zijn ingevoerd ter bescherming van verschillende taalkundige minderheden alsmede de aparte status van Brussel en de Brusselse agglomeratie, en men zal begrijpen dat een groot aantal mensen in het woud van bestuurlijke regelingen het spoor bijster raakt. In het onafhankelijke België van na 1830 namen de Franse taal en cultuur een bevoorrechte plaats in; beheersing van de Franse taal was een onmisbare voorwaarde voor maatschappelijke en intellectuele status-verhoging. Daartegen rees vanaf het einde van de 19e eeuw van Vlaamse zijde steeds meer verzet. In de loop van de 20e eeuw werden de Franstaligen door de culturele verheffing van Vlaanderen, door de geleidelijke verschuiving van het economisch zwaartepunt naar het noorden en door de snellere bevolkingsaanwas in het Nederlandstalige deel steeds meer in de verdediging gedrongen. In feite is de taalkwestie maar één facet van de gespletenheid van België. In wezen gaat de huidige verdeeldheid tussen de beide taalgemeenschappen terug op het feit dat de grens tussen Noord- en Latijns-Europa dwars door het land loopt. De onderlinge verschillen tussen de beide delen van België strekken zich ook uit tot andere terreinen: Wallonië is altijd veel meer geneigd geweest tot verzet en radicalisme dan Vlaanderen, hetgeen bv. kan worden geïllustreerd aan de hand van het feit dat de vakbonden in Wallonië zich veel militanter opstellen dan in Vlaanderen. Ondanks zijn interne verdeeldheid is België één van de belangrijkste voorvechters van de Europese eenheid geweest. Van sommige zijden wordt zelfs wel beweerd dat de Belgen in hun betrokkenheid bij de opbouw van een verenigd Europa als het ware compensatie zoeken voor hun gemis aan nationale saamhorigheid. Feit is in ieder geval wel dat de economische crisis, die met name Wallonië zo zwaar heeft getroffen, de Belgen steeds meer dwingt om in EG-verband naar een oplossing te zoeken, nu de interne verdeeldheid van het land zelf een effectieve aanpak van de problemen zo goed als onmogelijk heeft gemaakt. Ondanks deze sombere geluiden is een totaal uiteenvallen van België nog niet aan de orde. Het land speelt op cultureel gebied vaak een vooraanstaande rol en het bezit in de monarchie nog altijd een werkelijk nationaal instituut en symbool. De conclusie dat een Belgische staat geen bestaansgrond meer heeft, is vooralsnog voorbarig. | |||||||||
Mughan, A. - Accomodation or defusion in the management of linguistic conflict in Belgium? In: Political Studies - Jrg. 31, nr. 3 (sept. '83); p. 434-451.Godsdienst en sociale klasse zijn vanouds de factoren geweest die de binnenlandse politieke ontwikkeling in het onafhankelijke België hebben bepaald en waarop het partijensysteem was gebaseerd. De drie politieke stromingen die het politieke leven in België sterk domineerden (christendemocraten, liberalen en socialisten), gingen daarbij geheel uit van de Belgische eenheidsstaat. Politieke conflicten werden door het naarstig zoeken naar compromissen, die voor een ieder aanvaardbaar waren, opgelost teneinde de politieke stabiliteit te verzekeren. De opkomst van de taalpartijen in de jaren '60 en het begin van de jaren '70 liet de drie traditionele partijen (CVP: Christelijke Volkspartij, BSP: Belgische Socialistische Partij en PVV: Partij voor Vrijheid en Vooruitgang) evenwel niet onberoerd. Op welke wijze heeft het traditionele politieke bestel gereageerd op de opkomst van de taalkwestie als belangrijk probleem in de jaren '60 en '70? In de periode tussen het einde van de Eerste Wereldoorlog en het begin van de jaren '60, toen de taalkwestie een acuut politiek probleem begon te worden, behaalden christendemocraten, socialisten en liberalen gezamenlijk bij de verkiezingen gemiddeld ca. 88% van het totale aantal stemmen. Gedurende deze zelfde periode waren deze drie partijen de enige die in België in de regering kwamen; de enige uitzondering vormden de communisten die kort na de Tweede Wereldoorlog eveneens enige tijd regeringspartij waren. Vanaf het midden van de jaren '60 trad in deze situatie verandering op: het gezamenlijk behaalde stemmenpercentage van de drie traditionele partijen liep tussen 1965 en 1981 terug tot ruim 73%, als gevolg van de opkomst van de drie taalpartijen, nl. de Volksunie (VU) in Vlaanderen, het Rassemblement Wallon (RW) in Wallonië en het Front Démocratique des Francophones (FDF) in Brussel. Bovendien werd het regeringsmonopolie van de drie traditionele partijen doorbroken, toen de taalpartijen in de jaren '70 voor kortere of langere tijd deel van de regering uitmaakten. De taalstrijd is in België overigens geen | |||||||||
[pagina 67]
| |||||||||
nieuw verschijnsel. Als reactie op de bevoorrechte positie van de Franse taal en cultuur in het onafhankelijke België van na 1830, ontstond in de 19e eeuw in Vlaanderen een beweging die streefde naar een gelijkwaardige positie van de Franse en Nederlandse taal en cultuur in België. Aanvankelijk was het streven vooral gericht op het afdwingen van een voorkeurspositie van het Nederlands in Vlaanderen; deze fase werd met de vernederlandsing van de universiteit van Gent in 1930 afgesloten. In de tweede fase concentreerde de strijd zich grotendeels op terugdringing van de Franstalige invloed in Brussel en op het tegengaan van de verfransing van de Brusselse randgemeenten en het omringende platteland. Met name de CVP, die bij de verkiezingen van 1961 in haar traditionele bolwerk Vlaanderen nogal wat stemmen had verloren aan de VU, bleek bereid om aan de Vlaamse wensen tegemoet te komen. In 1963 werd de taalgrens officieel vastgelegd en België verdeeld in een Nederlandstalig Vlaanderen, een Franstalig Wallonië en een tweetalig Brussel; tegelijkertijd werden er voorzieningen getroffen ter bescherming van de Nederlandse taal in Brussel en voor het tegengaan van een verdere uitbreiding van de Brusselse agglomeratie. Tot het begin van de jaren '60 werd de taalkwestie gezien als een uitsluitend Vlaams probleem. De regeling van 1963 had vooral tot doel om de taalstrijd voor eens en voor altijd uit de politieke sfeer te halen. De ontwikkelingen in de jaren daarna toonden echter duidelijk aan dat de taalstrijd als politiek probleem nog allerminst was verdwenen. In Wallonië, dat in toenemende mate werd getroffen door het verval van zijn verouderde industriële sector en waar de bevolkingsgroei stagneerde, groeide de beduchtheid voor het in economisch en demografisch opzicht steeds sterker wordende Vlaanderen. De vrees dat Wallonië in de toekomst in de Belgische eenheidsstaat in het centrale bestuur geheel zou worden overstemd door een welvarend, volkrijk Vlaanderen deed steeds meer Walen overhellen naar de mening dat federalisme de enige manier was om de problemen in hun regio op te lossen. De bezorgdheid over de groeiende Vlaamse invloed onder de Franstalige Belgen kreeg politiek gestalte door het verschijnen van twee nieuwe taalpartijen op het Belgische politieke toneel: het RW en het FDF. De steeds sterker wordende regionalistische gevoelens konden aan het einde van de jaren '60 ook door de traditionele politieke partijen niet meer worden genegeerd. Om de eigen electorale basis te beschermen tegen verdere afbrokkeling ten gunste van de taalpartijen werden de CVP, de BSP en de PVV de één na de ander opgesplitst in aparte Nederlands- en Franstalige vleugels, die in de jaren '70 een steeds permanenter karakter kregen. Het feit dat ook de liberalen, de meest fervente verdedigers van de Belgische eenheidsstaat, zich in het begin van de jaren '70 splitsten in een Vlaamse en een Waalse vleugel, betekende het definitieve einde van het partijpolitieke unitarisme in België.
Bij de grondwetsherziening van 1970 werd de oude Vlaamse wens van culturele autonomie voor de beide taalgemeenschappen gehonoreerd; tegelijkertijd werd geprobeerd de Walen tevreden te stellen door een beperkte decentralisatie van de economische bevoegdheden naar de regio's. Hoewel er in 1970 in de grondwet ook een artikel werd opgenomen waarin de status van Brussel als een aparte regio in een nog te ontwikkelen ‘niet-unitaire’ Belgische staat werd gegarandeerd, bleef het vraagstuk-Brussel vooralsnog onopgelost. De grondwetsherziening van 1970 was een typisch compromis, waarmee de traditionele partijen de taalpartijen de wind uit de zeilen probeerden te nemen. Inderdaad kwam aan de electorale groei van de taalpartijen in de eerste helft van de jaren '70 een einde, zonder dat zij sterk genoeg waren geworden om hun federalistische oplossing bij de traditionele partijen te kunnen doordrukken. In feite stonden de VU en het RW-FDF voor de keuze: principiële oppositie blijven voeren, hetgeen hen waarschijnlijk geen politieke en electorale winst zou opleveren, of water in de wijn doen en deelnemen aan een regeringscoalitie, waardoor zij tenminste enige invloed op het beleid konden uitoefenen. Regeringsdeelname leek van de twee kwaden de minste, te meer daar de traditionele partijen zowel intern als onder elkaar waren verdeeld als gevolg van de economische crisis en het verder uiteengroeien van de Nederlands- en Franstalige vleugels. De regeringsdeelname werd voor de taalpartijen echter allesbehalve een succes. Het RW, dat na de verkiezingen van 1974 regeringspartij was geworden, zag zijn electorale aanhang bij de verkiezingen van 1977 gehalveerd. Een dergelijk lot trof ook de VU die in 1977 tot de regering toetrad, door het gemanoeuvreer van de CVP ernstig werd gecompromiteerd en in 1978 eveneens een forse verkiezingsnederlaag moest incasseren. Het FDF ten slotte, dat in 1979 tijdelijk regeringspartij was, leed bij de verkiezingen van 1981 een ernstige nederlaag. Overigens bracht de electorale neergang van de taalpartijen een oplossing van de taalkwestie geen stap dichterbij. De traditionele partijen, die bijna volledig waren gespleten door de groeiende tegenstellingen tussen Nederlands- en Franstalige geestverwanten, bleken nog steeds beducht voor een verdere aantasting van hun electorale machtsbasis in zowel Vlaanderen als Wallonië. Dat deze vrees niet ongegrond was, bleek uit het herstel van de VU tijdens de verkiezingen van 1981. De economische tegenstellingen tussen Vlaanderen en Wallonië, nog verscherpt door de economische crisis die Wallonië naar verhouding het zwaarst heeft getroffen, hebben het de traditionele partijen thans vrijwel onmogelijk gemaakt op het punt van bv. het Brusselse vraagstuk concessies te doen wegens hun eigen interne verdeeldheid en het latente gevaar van een hernieuwd stemmenverlies aan de taalpartijen. De geschillen tussen de taalgemeenschappen zullen de Belgische binnenlandse politiek waarschijnlijk nog lang blijven beïnvloeden. | |||||||||
Vos, P. de. - Babel-gique. In: Le Monde Diplomatique. - Jrg. 30, nr. 356 (nov. '83); p. 26.De taalgrens, die in 1963 officieel werd vastgelegd om een einde te maken aan de voortdurende twist tussen Vlamingen en Walen, verdeelde België in een aantal taalgemeenschappen. Naast de twee grote taalgemeenschappen, de Vlaamse (5.650.000 leden in het begin van 1983) en de Waalse (3.210.000 leden), zijn er nog ruim één miljoen Brusselaars, officieel tweetalig, maar in de praktijk voor ca. 85% Franstalig, en 66.000 Duitstalige Belgen. Vanaf 1970 begon men voor de verschillende taalgemeenschappen afzonderlijke bestuurslichamen in te stellen. Als gevolg daarvan kent België thans een veelvoud van bestuursorganen met wetgevende en uitvoerende macht. Op nationaal niveau zijn dat uiteraard de centrale regering en het nationale parlement, dat bestaat uit de Senaat en de Kamer van Afgevaardigden. De Nederlandstalige gemeenschap heeft een eigen deelregering, bestaande uit negen ministers, en een Vlaamse Raad, waarin alle Nederlandstalige leden in het nationale | |||||||||
[pagina 68]
| |||||||||
parlement zitting hebben. Aan Franstalige kant zit de zaak ingewikkelder in elkaar: naast een deelregering voor de Franstalige gemeenschap in haar geheel (d.w.z. Wallonië plus Franstalig Brussel) zijn er ook nog deelregeringen voor Wallonië en Brussel afzonderlijk. De laatste maakt voorlopig nog deel uit van de centrale regering, omdat Vlamingen en Walen tot op heden nog geen overeenstemming over de status van Brussel hebben kunnen bereiken. Er zijn aan Franstalige kant twee raden: één voor de Franstalige gemeenschap in haar geheel en één voor Wallonië alleen (dus met uitsluiting van Brussel). Ook de Duitstalige gemeenschap heeft een eigen raad en mogelijk binnenkort een eigen deelregeringGa naar eind(1).
België is opgedeeld in drie cultuurgemeenschappen (Nederlands-, Frans- en Duitstaligen) en in drie regio's (Vlaanderen, Wallonië en Brussel). De cultuurgemeenschappen hebben niet allemaal dezelfde status en rechten, want de Duitstaligen zijn opgenomen in de Franstalige provincie Luik en maken als zodanig deel uit van de regio Wallonië. Brussel blijft de nodige problemen geven. De Brusselse regio is officieel tweetalig en omvat negentien gemeenten; in feite is het een overwegend Franstalig eiland op Vlaamse bodem. Een definitieve regeling van de status van Brussel stuit op twee problemen, nl. de vrees van Vlaamse zijde voor een verfransing van de omringende, Nederlandstalige gemeenten als gevolg van de voortdurende uitbreiding van de stad, en de Vlaamse wens van gelijkberechtiging van het Nederlands en Frans in het stadsbestuur en de gemeentelijke instellingenGa naar eind(2).
De hierboven summier geschetste ingewikkelde constructie van deelregeringen en regionale raden vindt men ook weer terug in de verdeling van de bevoegdheden. De afzonderlijke raden van de drie cultuurge-meenschappen regelen de culturele aangelegenheden, bepaalde aspecten van het onderwijs (zaken als leerplicht, salariëring van het personeel, organisatie van onderwijs e.d. vallen onder de bevoegdheid van de centrale regering), het gebruik van talen bij bestuur en overheid, gezondheidszorg en de welzijnsvoorzieningen. De regionale bestuursorganen houden zich bezig met zaken als ruimtelijke ordening, milieubeheer, huisvesting, energievoorziening en toezicht op de gemeentelijke en provinciale instellingen. Het zal duidelijk zijn dat dit doolhof van instellingen de Belgische bestuursstructuur er niet bepaald overzichtelijker op heeft gemaakt. | |||||||||
Dubrulle, M. - Belgium - federalisation or breakdown. In: The Ecologist. - Jrg. 13, nr. 1 (1983); p. 22-26.In België wordt door de politici steeds vaker de mening verkondigd dat de Belgische eenheidsstaat onder de huidige omstandigheden heeft afgedaan en dat het land maar beter kan worden omgevormd tot een federale staat. Men denkt in dit verband dan vrijwel uitsluitend in een verdeling van België volgens het taalcriterium, dus in een Nederlandstalig Vlaanderen en in een Franstalig Wallonië. Tegen een dergelijke constructie kunnen echter heel wat bezwaren worden ingebracht. In de eerste plaats is het Belgische probleem niet alleen maar een kwestie van onenigheid tussen twee bevolkingsgroepen die een verschillende taal spreken. Het gevaar van een spoedig uiteenvallen van een federale Belgische staat, die is gebaseerd op de tweedeling Vlaanderen-Wallonië, is beslist niet denkbeeldig, terwijl op grond van historische en geografische redenen veel valt te zeggen voor handhaving van de eenheid van België in wat voor vorm dan ook. Daarnaast is een tweedeling van België ongewenst omdat hiermee het probleem rond Brussel, in feite een Franstalige enclave in Vlaams gebied, niet wordt opgelost. Decentralisatie, waarbij ook wordt gekeken naar andere factoren dan alleen de taal, lijkt een veel aantrekkelijker oplossing voor het Belgische probleem. België zou dan moeten worden opgedeeld in een aantal regio's die in economisch opzicht voldoende levensvatbaar zijn, in financieel en politiek opzicht over de nodige middelen kunnen beschikken en ieder op zich een samenhangend geheel vormen. Een federale Belgische staat, bestaande uit meerdere regio's met een grote mate van autonomie en waarin de lagere overheden en de burgers nauwer bij het bestuur worden betrokken, heeft naar alle waarschijnlijkheid een veel grotere kans van overleven dan een deling in twee sterk gecentraliseerde deelstaten plus de Brusselse agglomeratie, die één of andere aparte status zou krijgen. Jacques Toint, hoogleraar aan de universiteit van Leuven, heeft een model voor een federaal België uitgewerkt, dat een indruk geeft van hoe een nieuwe regionale indeling van België er uit zou kunnen zien. Volgens hem is het weinig zinvol om de Brusselse agglomeratie, gezien haar enorme uitstraling over de wijde omtrek, als een op zichzelf staande eenheid er uit te lichten. Brussel zou hoofdstad en middelpunt van een eigen regio moeten worden; om te voorkomen dat de Brusselse regio teveel zou gaan domineren, zouden er nog vier andere regio's moeten worden ingesteld met Antwerpen, Gent, Luik en Bergen-Charleroi als centra. In de laatste vier regio's zouden belangrijke plaatsen kunnen worden aangewezen als subregionale centra. In het kort zou deze nieuwe indeling van België er ongeveer als volgt uit zien: 1) de regio van Gent, ongeveer bestaande uit het grondgebied van de provincies West- en Oost-Vlaanderen, met Brugge, Oostende, Kortrijk en Aalst als subregionale centra; 2) de regio van Antwerpen, bestaande uit de provincies Antwerpen, Limburg, een deel van Brabant alsmede het Land van Waas, met St.-Niklaas, Mechelen, Leuven, Turnhout en Hasselt als subregionale centra; 3) de regio van Luik, bestaande uit de provincies Luik, Namen en Luxemburg, met Verviers, Namen, Libramont en Aarlen als subregionale centra; 4) de regio van Bergen-Charleroi, die ongeveer zou moeten samenvallen met de huidige provincie Henegouwen en waarvan Doornik het derde subregionale centrum zou kunnen orden. Deze vier regio's zouden zowel in economisch als in demografisch opzicht levensvatbaar zijn. Brussel met omgeving zouden dan de vijfde regio gaan vormen; zowel in economisch als in geografisch opzicht lijkt het ongewenst om de negentien gemeenten van de Brusselse agglomeratie bestuurlijk van hun directe omgeving te scheiden; het grootste probleem schuilt in het vinden van een oplossing voor het probleem van de Franstalige minderheden in de grote Vlaamse plaatsen in de omgeving, zoals Halle, Vilvoorde, Tervuren en Overijse. De weg naar een voor alle partijen bevredigende oplossing van het Belgische vraagstuk is waarschijnlijk nog lang en moeilijk. Wanneer men in België echter eenmaal inziet dat Vlaams en Waals nationalisme alsmede Brusselse centralisme niet de juiste methoden zijn, komt een oplossing via regionalisatie en decentralsatie waarschijnlijk dichterbij. | |||||||||
[pagina 69]
| |||||||||
Hoog, B. de. - De Nederlandse Taalunie, drie werkelijkheden. In: Ons Erfdeel. - Jrg. 26, nr. 1 (jan.-febr. '83); p. 1-8.De eenheid van de Nederlandse taal in België en Nederland werd door het in 1980 tussen beide landen gesloten Taalunieverdrag officieel vastgesteld en werd daarmee tegelijkertijd een politieke werkelijkheid. Het Verdrag vormt niet alleen een officiële bevestiging van de eenheid van taal aan weerszijden van de Belgisch-Nederlandse staatsgrens, maar heeft ook ten doel om die eenheid tot verdere ontplooiing te brengen; de Nederlandse Taalunie is daarvoor als instrument in het leven geroepen. Vier organen, waarin zowel Nederlanders als Vlamingen zitting hebben, vormen het institutionele kader waarbinnen de samenwerking op het gebied van de Nederlandse taal gestalte moet krijgen:
Het Taalunieverdrag kwam in 1980 niet zomaar uit de lucht vallen, maar was een logisch uitvloeisel van de daaraan voorafgegane ontwikkelingen. Tegelijk met de inspanningen van de Vlaamse gemeenschap om de Nederlandse taal in België weer tot het peil van een volwaardige bestuurs- en cultuurtaal te verheffen - die in de 20e eeuw met succes werden bekroond - werd aanvankelijk, vooral vanuit Vlaamse kringen, gestreefd naar een Nederlands-Vlaamse samenwerking en toenadering in taalgebruik. Van officiële zijde werd aan dat laatste aspect lange tijd weinig aandacht geschonken; zo werd in het Cultureel Verdrag van 1946 tussen België en Nederland met geen woord gesproken over de gemeenschappelijkheid van de taal in Nederland en Vlaanderen. In de loop van de jaren '70 trad daarin echter verandering op. De vastlegging van de autonomie van de taalgemeenschappen in de Belgische grondwet in 1970 leidde in België tot de oprichting van de Cultuurraad voor de Nederlandse Cultuurgemeenschap, een orgaan met wetgevende bevoegdheid. Deze cultuurraad bepaalde in 1973 dat in de bestaande wetten de termen Vlaams en Vlaamse taal moesten worden vervangen door de termen Nederlands en Nederlandse taal. In dezelfde periode en daarna werden op internationale bijeenkomsten van ministers de Nederlandse bewindslieden van onderwijs en cultuur ineens geconfronteerd met bewindslieden van een ander land die, net als zij zelf, duidelijk lieten blijken zich verantwoordelijk te voelen voor de Nederlandse taal en cultuur. De wenselijkheid tot nauwer Nederlands-Vlaams overleg tot gezamenlijke standpunten te komen, was hiermee duidelijk aangetoond. De ontwikkelingen volgden elkaar toen snel op: in december 1976 kwam de eind 1975 door de beide regeringen ingestelde niet-ambtelijke werkgroep met een ‘Ontwerp voor een Nederlandse Taalunie’, in september 1980 werd het Taalunieverdrag in het Egmondpaleis in Brussel getekend, in 1981 door de beide parlementen behandeld en in januari 1982 in de Ridderzaal in Den Haag geratificeerd. Door het Taalunieverdrag is thans een politiek en institutioneel kader geschapen, waarbinnen de Nederlands-Vlaamse samenwerking die reeds gestalte had gekregen in o.m. de samenstelling van het Woordenboek van de Nederlandse taal en in instellingen als de Algemene Conferentie van de Nederlandse Letteren, de Internationale Vereniging voor de Neerlandistiek en het Instituut voor Nederlandse Lexicologie, kon worden verstevigd en uitgebouwd. De integratie van het Nederlandse taalgebied is nu ook in politiek opzicht een feit geworden; wellicht wordt het nog altijd wijd verbreid misverstand dat in Nederland en Vlaanderen twee, weliswaar verwante, maar afzonderlijke talen worden gesproken, op deze wijze toch nog een keer de wereld uit geholpen. | |||||||||
Brigouliex, B. - Benelux: le premier laboratoire de la construction européenne. In: Le Monde Diplomatique. - Jrg. 30, nr. 356 (nov. '83); p. 24.De geschiedenis van de Benelux, het officiële samenwerkingsverband tussen België, Nederland en Luxemburg, gaat terug tot 1944, toen de regeringen van de drie landen in Londen een overeenkomst betreffende economische samenwerking sloten. Wegens de moeilijke economische omstandigheden vlak na de Tweede Wereldoorlog, met name in Nederland, trad het verdrag pas in 1948 in werking. De Benelux was in die jaren voor Europa uniek, want de doelstellingen van dit samenwerkingsverband gingen veel verder dan de instelling van een douane-unie alleen; de drie landen streefden daarnaast naar een gemeenschappelijke handelspolitiek tegenover derden en naar een gezamenlijk economisch beleid. De economische unie tussen de drie Benelux-landen werd in 1958 formeel een feit. Ondanks enig onderling geharrewar, waaraan de binnenlandse situatie in België niet geheel vreemd is, verloopt de onderlinge samenwerking in Benelux-verband over het algemeen soepel. Het administratief apparaat is beperkt van omvang en de overlegstructuur is eenvoudig gehouden, waardoor beslissingen snel en met een minimum aan formaliteiten kunnen worden genomen. Daarnaast moet men ook niet vergeten dat de beperkte omvang van de drie landen, hun onderlinge geografische nabijheid, hun gemeenschappelijke belangen en het ontbreken van wezenlijke politieke geschilpunten tussen Brussel, Den Haag en Luxemburg het besluitvormingsproces binnen de Benelux niet onaanzienlijk hebben vergemakkelijkt. Hoewel de Benelux is opgenomen in het grotere geheel van de EG, blijft handhaving van de speciale samenwerking tussen de drie landen voor hen van groot belang. Daarvoor zijn de volgende argumenten aan te voeren: 1. de samenwerking in Benelux-verband gaat dieper dan die in EG-verband en biedt oplossingen voor regionale problemen die in de EG niet aan de orde kunnen komen; 2. binnen de EG kunnen de drie landen gezamenlijk veel meer invloed uitoefenen dan elk van hen afzonderlijk; 3. de Benelux heeft op een aantal terreinen (bv. op het gebied van het vrije verkeer van personen) een duidelijke voorsprong op de EG; 4. de Benelux fungeert nog altijd als een soort proeftuin voor de Europese samenwerking; 5. de drie landen kunnen in Benelux-verband zaken regelen waarvan het niet mogelijk is gebleken ze in EG-verband te re- | |||||||||
[pagina 70]
| |||||||||
gelen. In sommige kringen wordt zelfs gepleit om de Benelux als achtste overlegpartner toe te laten tot de economische topconferentie van de zeven grootste westerse industrielanden; men wijst in dit verband dan op het feit dat de Benelux ongeveer evenveel inwoners telt als Canada, dat het BNP van de Benelux groter is dan dat van Italië en dat de Benelux - vóór Frankrijk - op de vierde plaats van de belangrijkste westerse handelsmogendheden staat. De Benelux vormt een eenheid waarmee rekening moet worden gehouden, niet alleen in de EG, maar ook in de rest van de wereld. |