Neerlandia. Jaargang 88
(1984)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 57]
| |
Vlaams orgeldrieluikDe opmerkelijke groei van de belangstelling in Vlaanderen voor het kerkorgelGa naar eind(1), blijkt o.m. uit het aantal platen met orgelopnamen dat de laatste jaren is uitgebracht. Voor mij is dit aanleiding geweest door middel van deze bijdrage eens de aandacht te vestigen op de Vlaamse orgelrijkdom, een rijkdom waarover te weinig bekend is. Het is dank zij de ‘hulp’ van de grammofoonplaat dat het mogelijk is geworden deze leemte te vullen; deze tak van industrie heeft er voor gezorgd dat de klankkleur van menig instrument werd vastgelegd op de zwarte schijf en daarna binnen ‘gehoorsafstand’ kwam te liggen.
Het is trouwens niet alleen de platenindustrie die op deze groeiende belangstelling voor het ‘koninklijk instrument’ heeft ingespeeld; ook de oprichting van het ‘Documentatiecentrum voor orgel’ te VeurneGa naar eind(2) is daarvan een uitvloeisel. Als er niet de huidige ‘klankbodem’ was geweest, dan zou dit centrum nooit in staat zijn geweest de belangrijke taak te vervullen in de Vlaamse (en Nederlandse) orgelwereld die het nu waarmaakt.
De activiteit bestaat allereerst uit het aanbieden van orgelpartituren uit vrijwel alle landen van West-Europa; tegen redelijke prijzen wordt deze muziek binnen het bereik gebracht van de man of vrouw op de orgelbank. In de tweede plaats worden jaarlijks een aantal zomercursussen ingericht. De derde pijl op de activiteitenboog wordt gevormd door het uitbrengen van grammofoonplaten van orgels die bespeeld worden door organisten van naam.
En daarmee heb ik dan de overstap gemaakt naar het derde luik. Immers als je iets wilt gaan vertellen over orgels, dan kun je niet om hen heen, die ze tot klinken brengen, vertolkers als ze zijn van de door hen uitgekozen werken. Het is echter niet mijn bedoeling in één of andere zin een waardeoordeel neer te schrijven over hun muzikale prestaties; de opnamen, waaraan ze hun medewerking hebben verleend ‘spreken’ op overtuigende wijze voor zichzelf.
Wanneer ik mij zet tot het schrijven van deze bijdrage, dan gaat het er mij in de allereerste plaats om een informatieve schets te geven van wat er in Vlaanderen op dit terrein gaande is; langs deze weg wil ik trachten u zicht te doen krijgen op het hierboven aangeduide drieluik. Als ik het zo stel, dan heb ik ook de tweede beweegreden (zij het nog wat verhuld) neergeschreven. Ik hoop nl. te bereiken dat op deze wijze een gerichte bijdrage geleverd wordt aan het toenemen van de belangstelling voor dit facet van het gemeenschappelijk culturele Nederlandse erfgoed. | |
Orgelwerk van Heinrich IsaacIn het begin van de 16e eeuw was er nog nauwelijks sprake van zelfstandige instrumentale muziekbeoefening. Wel bestond er de nodige dansmuziek, maar die was meestal ondergeschikt aan de vokale muziek.
Echter na verloop van tijd ontwikkelde zich hieruit het instrumentale lied; de rol van de stemmen werd overgenomen door instrumenten, waarvan het orgel één was. Voor dit instrument én de luit ontstond een geheel eigen manier van schriftelijk weergeven van de muzikale gedachten (de tabulatuur). Met behulp van deze schrijfwijze werden niet zozeer de noten aangeduid alswel de grepen die dienden te worden toegepast om de bedoelde melodie te kunnen verklanken.
Eén van de organisten uit die tijd die op deze wijze uitdrukking gaf aan zijn muzikale gedachten was Heinrich Isaac. Rond 1450 is hij blijkens zijn bijnaam ‘Fiamingo’ ergens in de Zuidelijke Nederlanden geboren. Diezelfde bijnaam vertelt ook dat hij zijn muziekpraktijk voor het grootste deel in Italië heeft uitgeoefend (zoals veel Zuidnederlanders in die dagen); zo verbleef hij zijn laatste levensjaren (1512-1517) in Florence. Zijn werken voor orgel zijn in de eerste helft van de 16e eeuw toegankelijk gemaakt door de Duitse organisten Kotter en Kleber. De op de plaat vastgelegde werkjes, die inmiddels een partituur- ‘kleed’ hebben gekregen dat bij onze tijd past, zijn aan deze verzameling ontleend. Oorspronkelijk waren ze bestemd voor musiceren in de huiselijke kring; vandaar dat voor de uitvoering de keus is gevallen op een huisorgel.
De 19 korte werkjes zijn voor deze opname verklankt door Stanislas Deriemaeker (ALPHA MBM 8)Ga naar eind(3). Deze in 1932 te Nukerke (Oost-VI.) geboren organist ontving zijn opleiding aan het Koninklijk Muziekconservatorium te Gent waar o.m. Gabriël Verschraegen één van zijn leermeesters was. In 1960 werden zijn kwaliteiten internationaal erkend, winnaar als hij toen werd van de Improvisatiewedstrijd te Haarlem. Twee jaar later werd hij benoemd tot organist van de Antwerpse kathedraal en vanaf 1968 is hij als leraar verbonden aan het Koninklijk Vlaams Muziekconservatorium in deze stad. Hij is erin geslaagd door middel van zowel een oordeelkundige registerkeuze als een stijlgebonden speltechniek het eigen karakter van deze werkjes ‘doorzichtig’ te maken. | |
[pagina 58]
| |
Viermaal HaringeHaringe, een dorpje dat bezijden de weg die Poperinge verbindt met St.-Winoksbergen in Frans-Vlaanderen tegen de Frans-Belgische grens ligt weggedoken in het landschap van het Westvlaamse deel van de Westhoek. Deze plaatsnaam mag velen niets zeggen, liefhebbers van het kerkorgel klinkt hij als muziek in de oren, muziek die hoorbaar wordt zodra in de St. Martinuskerk de toetsen van het uit 1778 daterende Van Peteghem-orgel onder druk van de vingers van een bespeler komen te staan. Zoals Noord-Duitsland zijn Arp Schnitger heeft gekend, zo waren de Zuidelijke Nederlanden de orgelbouwende familie Van Peteghem rijk. Gedurende een tijdsbestek van zo'n honderd jaar (1750-1850), dat omspand wordt door vier generaties, heeft deze familie een erfenis nagelaten van rond de 300 instrumenten. Het is in hun werkplaats te Gent dat de vertegenwoordigers van de eerste en tweede generatie, te weten Pieter (de Oude) en zijn zoon Lambertus Benoit (die ook de bouwers zijn van het instrument te Haringe) de overstap maakten van de barokstijl naar die van de roccoco. Het zal ongetwijfeld mee aan de afgelegen ligging van Haringe te danken zijn geweest, dat dit instrumentnog net zo klinkt zoals de bouwers er de klank aan gegeven hebben. Dat is er ook de reden van waarom het zo'n graag beluisterd instrument is. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de geheel eigen klankkleur al menig keer werd vastgelegd op de zwarte schijf. In de reeks ‘Oude orgels in Vlaanderen’ zijn op dit ogenblik zelfs drie opnamen beschikbaar (ALPHA MBM 6, 29 en 30). Op twee ervan zijn de uitgevoerde werken vertolkt door Gabriël Verschraegen. Deze begaafde organist is enkele jaren geleden gestorven; deze opnamen kunnen dan ook beschouwd worden als een deel van zijn muzikale nalatenschap. Op de derde plaat wordt het orgel bespeeld door Jozef Sluys. De vierde opname werd uitgebracht door het ‘Documentatiecentrum voor orgel’ te Veurne (Doc. 4); het wordt voor deze gelegenheid bespeeld door Kamiel d'Hooghe, directeur van het Koninklijk Conservatorium te Brussel. Ditzelfde centrum heeft het ook als zijn taak gezien de internationale betekenis van deze orgelbouwersfamilie te belichten. Dat is gedaan met behulp van een plaat van het orgel dat in 1763 was gebouwd voor de Bernardijner-abdij van Boudeloo te Gent, maar dat in 1819 werd aangekocht door de Ned. Herv. Gemeente van Vlaardingen. Voor deze opname werd het bespeeld door de organisten Kamiel d'Hooghe en zijn leerling Aad Zoutendijk, organist van de Vlaardingse Grote Kerk (Doe. 5)Ga naar eind(4). Maar niet alleen naar het noorden toe is er sprake geweest van uitstraling, ook in het nu tot Frankrijk behorende deel van Vlaanderen is het Van Peteghem-orgel niet onbekend. In dit verband wil ik de aandacht vestigen op het instrument dat als hekkensluiter in 1846 de Gentse werkplaats verliet om geplaatst te worden in de St.-Omaarskerk van Millam, een dorpje in de buurt van het aan de Aa gelegen Waten (RCA FY 085). Het werd bespeeld door Philippe Lefebvre; ook hij heeft zijn keus laten vallen op Nederlandse (dit te verstaan in de breedste zin van het woord) orgelmuziek uit de 17e eeuw. | |
Abraham van den KerckhovenEen naam die in dat verband nogal eens genoemd wordt, is die van Abraham van den Kerckhoven, Deze Zuidnederlandse organist en componist, die leefde van 1627 tot 1702, behoorde tot een zeer muzikale familie waarvan menig lid deel uitmaakte van de Koninklijke Kapel te Brussel. Na eerst een aantal jaren kamerorganist te zijn geweest van aartshertog Leopold Willem van Oostenrijk werd hij later organist van de bovengenoemde kapel, een functie die hij uitoefende | |
[pagina 59]
| |
tot 1673. Voor een aantal jaren is dan zijn spoor niet te volgen, maar rond 1680 duikt hij weer op; hij is dan organist van de hoofdstedelijke St.-Catharinakerk. Van zijn werken is het overgrote deel bestemd voor uitvoering op het orgel. Hij geldt als een kenmerkende vertegenwoordiger van de Brabantse barok; over hem blijken lijnen te lopen die Sweelinck en Bach met elkaar verbinden. Dat ook vandaag nog grote betekenis aan zijn werk wordt toegekend, blijkt wel uit het feit dat vorig jaar een facsimile-uitgave van het volledige werkGa naar eind(5) is verschenen naar het manuscript dat bewaard wordt in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel. Hierin laat hij zich kennen als een gedegen vakman. | |
Jozef SluysEen tiental van zijn werken is verklankt op het historische orgel van de St.-Michielskerk van Zuienkerke een dorp gelegen in de Zeepolders ten westen van de rijksweg Brugge-Blankenberge. Dit instrument dateert uit de tweede helft van de 18e eeuw; de vermoedelijke bouwer is de Bruggeling Dominicus Berger geweest. Enkele jaren geleden is dit orgel, dat nog in het bezit is van zowel de oorspronkelijke windlade als het pijpwerk, gerestaureerd door de firma Loncke uit Esen bij Diksmuide. De plaat, waarop de klank van dit prachtige instrument is vastgelegd, is de eerste in de reeks ‘Organa Belgica’ (Zephyr ZO 3)Ga naar eind(6). De man die de vertolking van de keus uit Van de Kerckhovens werken op zijn naam heeft staan, is Jozef Sluys, organist van de St. Michielskathedraal te Brussel. Met name als concertgever op kerkorgels heeft hij veel van zich laten horen; van menig instrument heeft hij in de loop der jaren het klavier mogen bespelen om zo zijn bijdrage te leveren bij het vastleggen van de klank. In dit kader heeft hij opmerkelijk pionierswerk geleverd. Heeft hij het Zuienkerkse orgel (en ook dat van Haringe) uitgekozen om meer bekendheid te geven aan het werk van Van den Kerckhoven, een aantal jaren geleden heeft hij tijdens het spelen voor een plaatopname van het orgel van de kerk van O.-L. Vrouw-Lombeek (ALPHA MBM 18/19), een dorp in het Pajottenland, de 17e-eeuwse Zuidnederlandse componist Pieter Cornet (1560-1636) uit de schaduw gehaaldGa naar eind(7). | |
Klankjuwelen in het Vlaamse polderlandIn bepaalde opzichten lijkt de situatie in het Vlaamse polderland verrassend veel op die van het Groningse Hoge Land. Beide gebieden kenmerken zich door hun rijkdom aan historische orgels. Ik denk dat de armoede in het verleden alles met deze rijkdom van nu te maken heeft; daar vaak het geld ontbrak, konden de instrumenten niet altijd aangepast worden aan de eisen van de veranderende tijd. In het bovenstaande heb ik al aandacht besteed aan de orgels van Zuienkerke en Haringe. Echter met dit tweetal is deze rijkdom allerminst uitgeput. De centrumplaats van het Westvlaamse deel van de Westhoek is Veurne. Pal achter de bebouwing rond de Markt staat de in gothische stijl opgetrokken St. Walburgakerk. In dit gebouw werd in 1967 door de firma Loncke uit Esen een nieuw orgel geplaatst in de aanwezig barokke kas. Trouwens het instrument zelf sluit ook nauw aan bij dit tijdperk uit de kunstgeschiedenis, een neo-barokke stijl als het meegekregen heeft. Erg verwonderlijk is dat niet, want de bouwers hebben een dankbaar gebruik gemaakt van het bestaande pijpmateriaal. Dit is niet afkomstig van het orgel dat deze kerk in de 14e eeuw rijk was, maar van het instrument dat rond 1750 door de Gebroeders Bosquet werd gebouwd. Voor deze opname (Doc. 3) werd het bespeeld door Kamiel d'Hooge; hij vertolkte een door Robert Steyaert aan hem opgedragen suite. De eerste vier delen van deze ‘Ode aan de Westhoek’, zoals de componist zijn werk genoemd heeft, zijn geschreven ter gelegenheid van het 10-jarig bestaan van de Orgelcyclus in deze Veurnse kerk; het 5e deel werd er later door de uitvoerder aan toegevoegd. Het werk wordt volledig gedekt door de vlag die het te dragen kreeg; het is een indrukwekkend loflied op Veurne en zijn prachtige omgeving. Het tweede instrument waarvoor ik in dit verband de aandacht wil vragen, staat in de O.L. Vrouw-Hemelvaartkerk te Wulveringem-Beauvoorde, een dorp dat in de onmiddellijke omgeving van Veurne gelegen is aan het kanaal dat deze stad verbindt met St.-Winoksbergen. Hoogstwaarschijnlijk is het instrument afkomstig uit een door Jozef II afgeschaft klooster. Zoals de plaats van herkomst onzeker is, zo is ook niet bekend wie de bouwer is; het kan afkomstig zijn zowel uit de werkplaats van de Rijselnaar Vanderhaeghen als uit die van Guilmant uit St.-Omaars. In de vorige eeuw werd het rond 1850 opgeknapt door Petrus Loncke, de grondlegger van de bekende Westvlaamse orgelbouwfirma. Voor deze opname (Eufoda 1050)Ga naar eind(8) werd het orgel bespeeld door Johan Huys. Deze in 1942 te Gent geboren organist, die zijn opleiding heeft gehad, deels aan het conservatorium van zijn geboortestad, deels aan dat van Brussel, is zich tijdens zijn studie gaan specialiseren in de muziek van de barok. De keus van de | |
[pagina 60]
| |
door hem gespeelde werken vindt daarin zijn achtergrond. Wel stuitte hij hierbij op de moeilijkheid dat lang niet alle muziek uit de 18e eeuw op het Vlaamse orgel uit die tijd te spelen is; een kenmerk van de uit die tijd daterende instrumenten is, dat ze nogal bescheiden van omvang zijn. Het derde klankjuweel staat in de O.L. Vrouwkerk van Watervliet, een dorp gelegen op de grens met Nederland in het Oostvlaamse polderland. Dit orgel dateert uit 1643 en is afkomstig uit de werkplaats van de Brugse orgelbouwer Ledou. Als gevolg van de oorlogshandelingen in het najaar van 1944 werd het zo zwaar beschadigd, dat het niet meer te bespelen was. Onder leiding van Gabriël Verschraegen werd een restauratieplan uitgewerkt, waarin de dispositie die Ledou aan het orgel gegeven had centraal stond. In 1969 was het ogenblik aangebroken dat orgelbouwer Loncke uit Esen het instrument, dat voor een groot deel uit nieuw pijpwerk bestaat, kon opleveren. De Lokerense organist Jo van Eetvelde heeft voor deze opname (ALPHA DB 181) achter de speeltafel plaats genomen. Naast werken van buitenlandse componisten (Stanley, Loeillet, Bach) heeft hij ook ruimschoots aandacht geschonken aan werken van eigen bodem (Sweelinck, Van den Kerckhoven, Van Helmont, Cornet). | |
OrgelvernieuwingIn het begin van deze eeuw werden veel orgels op een fabrieksmatige wijze gebouwd. Als een reactie daarop ontstond de z.g. ‘Orgelbewegung’ die als doel had te komen tot een heroriëntering op de orgelbouw uit de 17e en 18e eeuw. In België hebben de orgelbouwers zich lange tijd niet veel gelegen laten liggen aan deze beweging als gevolg waarvan de orgelbouwkunst in dit land achterbleef bij die in andere Westeuropese landenGa naar eind(9). Maar in de loop van de tweede helft van deze eeuw is een groot deel van deze achterstand weggewerkt. Een orgelbouwer die hiertoe in belangrijke mate heeft bijgedragen is de al eerder genoemde firma Loncke uit Esen. Tot op zekere hoogte kan hetzelfde gezegd worden van het werk van de orgelbouwersfamilie Anneessens uit Menen. Tot op zekere hoogte, want aan deze ontwikkelingslijn is met het overlijden van Paul Anneessens enkele jaren geleden als laatste vertegenwoordiger van deze familie een eind gekomen. Tegen deze achtergrond moet de keus van het Davidsfonds gezien worden, toen men voornemens was in de reeks ‘Vlaamse Orgelpracht’ een tweede opname uit te brengen. Als een vorm van posthume hulde viel die toen op het beste door Paul Anneessens gebouwde instrument, dat opgesteld staat ten huize van de familie Lambert te Izegem (Eufoda 1062). Het orgel werd bespeeld door Johan Huys; voor de eerste kant koos hij werken van Vlaamse componisten uit de 16e en 17e eeuw, terwijl hij aan de tweede kant een Duits karakter gaf. Is, zoals ik al opmerkte, dit Anneesensorgel te beschouwen als een eindpunt van een ontwikkeling, een instrument dat als een aanzet van een nieuwe lijn gezien mag worden staat in de St.-Trudo-abdij te Male bij Brugge. Welbewust hebben de bouwers teruggegrepen naar de oude ambachtelijke wijze van orgelmaken. Daarbij hebben ze sterk gelet op de kwaliteit van het materiaal; van kunststof werd dan ook geen gebruik gemaakt. Het resultaat is dat de klank doet denken aan de Arp Schnitger-orgels. En dat is niet zo verwonderlijk, want voor het vervaardigen van het pijpwerk stond het orgel van de Ned. Herv. Kerk van Nieuw-Scheemda in de provincie Groningen model. Dit is trouwens niet de enige integratie-raaklijn. Nog veel duidelijker tekent die zich af in de bijdrage die de beide bouwers geleverd hebben. Zo is de orgelkas en het timmerwerk uit handen gekomen van de Vlaming Draps uit Kortenberg, terwijl het pijpwerk werd vervaardigd door de Nederlander Van Buuren uit Poortugaal. Op aanwijzingen van organist Kamiel d'Hooghe is hier een orgel gebouwd dat gehoord mag worden en dat zich uitstekend leent voor het spelen van barokke orgelliteratuur van de Noord-duitse meesters. Daarvan getuigen de twee platen (Doe 2A en B) met daarop een keus uit het werk dat de Lübeckse organist Dietrich Buxtehude heeft nagelaten, een keus die op een sublieme wijze is vertolkt geworden door Kamiel d'Hooghe.
Marten HEIDA |
|