‘Vlaams... of Nederlands’?
Gesprekken met buitenlandse toeristen, diplomaten en zakenlui zijn vaak verrijkend. Veel beter dan via publikaties of audiovisuele media leert men zo andere culturen en opvattingen kennen en dit op een wel zeer levendige wijze. Bovendien - al lijkt dit op het eerste gezicht merkwaardig - verschaft het contact met vreemdelingen ons ook een beter inzicht in de eigen identiteit of van alle misverstanden of irrationele elementen daaromtrent.
Onlangs ontmoette ik in de kathedraal van Sint-Michiel en Sint-Goedele te Brussel een vijftal Italianen. Meewarig en onbegrijpend staarden zij naar de nylon vangnetten die gelovigen en bezoekers moeten beschermen tegen neerdwarrelende schilfers afkomstig van de gewelfbepleistering. Het was interessant om de verontwaardigde commentaar te aanhoren temeer daar deze buitenlanders niet beseften dat de medebezoeker die schijnbaar onverschillig naast hen stond vrijwel elk woord begreep. Toen ik tenslotte in mijn beste Italiaans aanknoopte bij hun bedenkingen keken de toeristen verbaasd op. Vrij snel kwam natuurlijk de vraag waar ik hun taal geleerd had. Daarop volgde het verhaal over meerdere verblijven in hun vaderland en waardering voor hun rijke cultuur. De Italianen glunderden.
Toen op de koop toe bleek dat zij uit Firenze kwamen, een stad die uw dienaar, na Brussel, bijzonder nauw aan het hart ligt, scheelde het niet weinig of de archivaris had de rest van de namiddag niet op het Algemeen Rijksarchief maar wel in Florentijns gezelschap doorgebracht. Sommigen onder hen kenden een mondje Frans en schakelden naar die taal over. Hierop werd hen verzekerd dat zij gerust verder Italiaans mochten praten niet alleen omdat die welluidende klanken onmiddellijk aangename vakantieherinneringen oproepen maar ook omdat zodoende de kennis van de taal van Dante en Petrarca kon worden bijgeschaafd.
‘Bovendien is het Frans ook voor mij een vreemde taal’.
Een groot vraagteken verscheen op alle gezichten. ‘Maar bent u dan niet van Brussel, Signore?’
‘Toch wel’.
‘En Frans is niet uw moedertaal?’
‘Neen’.
De Florentijnen hoorden het in Keulen donderen.
Zo goed en zo kwaad ik kon heb ik hen dan uitgelegd dat de meerderheid in België Nederlands spreekt terwijl in dit land ook nog een Franstalige minderheid woont en bovendien een paar tienduizend Duitstaligen. Verder werd erop gewezen dat de hoofdstad Brussel - oorspronkelijk een Nederlandse stad - thans als een overwegend franstalige stad naar voor treedt hoewel er een groot aantal Nederlandstaligen, tweetaligen en een groeiend aantal vreemde gastarbeiders verblijven.
Uit het gesprek bleek verder dat de Italianen België beschouwden als een land waar het Frans de officiële cultuurtaal was maar waar ook een aantal Germaanse dialecten gesproken worden die het midden hielden tussen Duits (Tedesco) en het Hollands (Ollandese). Dat is trouwens een algemeen gangbare opvatting in Italië waar nederlandstaligen vaak als ‘Tedeschi’ (Duitsers) beschouwd worden.
‘Maar wie zijn dan die fameuze Fiamminghi waarvan wij talrijke kunstwerken in onze musea hebben?’ vroeg een pientere Florentijnse dame. Daarop werd uiteengezet dat op het grondgebied van de Nederlanden, die de Italianen ‘Paesi Bassi’ noemen en die grotendeels samenvallen met de huidige Benelux, zich tijdens de middeleeuwen een aantal vorstendommen ontwikkeld hebben, zoals Vlaanderen, Brabant, Holland, Limburg, Loon, Gelderland, Friesland, Namen, Henegouwen, Luxemburg. Tijdens de vijftiende eeuw werden een aantal van deze territoria door de Bourgondische hertogen verenigd.
De bewoners van dit geheel - de Nederlanden - hebben de Italianen, net als trouwens later de Spanjaarden en ook enigermate de Fransen genoemd naar één van deze gebieden: nl. Vlaanderen (Fiandria, Flandes, les Flandres) en de inwoners van de Nederlanden kregen de naam mee van Fiamminghi ook al vormen de Vlamingen slechts een deel van een veel groter gebied. Wanneer Italianen het hebben over Fiamminghi dan bedoelen zij daarmee zowel de Vlamingen, als de Brabanders, Hollanders en zelfs de mensen uit Namen en Henegouwen. Omwille van het taalverschil werden laatstgenoemden vaak omschreven als ‘Fiamminghi Wallone’. De Italianen hebben de begrippen Vlaanderen en Vlamingen een ruimere betekenis gegeven dan deze in feite dekken. Soortgelijke veralgemeningen worden trouwens vaker gemaakt door vreemdelingen die de plaatselijke toestanden slechts oppervlakkig kennen. Zo maken middeleeuwse teksten uit onze gewesten en ook elders in de Europa voortdurend gewag over ‘Lombarden’ in de betekenis van Italiaanse (geld)handelaars. Toch waren lang niet al deze Lombarden uit Lombardije afkomstig: velen kwamen immers uit Firenze, Siena, Pisa, enz.
Op dit punt van de uiteenzetting begonnen de zwarte ogen van de Florentijnen vervaarlijk te fonkelen. Ze waren met deze veralgemening van het begrip Lombard allerminst opgezet.
‘Wij zijn Florentijnen, Signore. Wij komen uit Toscane en niet uit Lombardije. Natuurlijk zijn we net als de Lombarden allemaal Italianen’.