spiegel van de nederlanden
De les na de stakingen
De ekonomische krisis in Nederland liet in het afgelopen jaar diepe sporen na. Politieke spanningen en sociale onrust waren aan de orde van de dag. Een grimmig beeld. Zoals ook in de omringende landen en elders in de wereld. Een gevolg van diepgaande meningsverschillen over de wijze waarop de Nederlandse huishouding voor bankroet te vrijwaren. Daarbij kwamen het kabinet-Lubbers en de vakbeweging lijnrecht tegenover elkaar te staan. Een conflict dat uitliep op stakingen en felle politieke diskussies.
Bij de totstandkoming van het kabinet-Lubbers, een koalitie van christen-demokraten en liberalen (CDA en VVD), was een regeerakkoord opgesteld, als beleidsprogramma. Beperking van het financieringstekort was het voornaamste doel. Daarvoor is in de eerste plaats een bezuiniging op de overheidsuitgaven noodzakelijk, aldus het kabinet in de eerste tijd van zijn bestaan. Een standpunt dat tot vandaag is gehandhaafd. In 1983 kwamen er voorstellen op tafel om de salarissen van de ambtenaren en de sociale uitkeringen te verlagen. Het werkwoord ‘inleveren’ werd populair. Maar het kabinet allerminst. De ene stakingsgolf na de andere overspoelde het land. De gemoederen op vakbondsvergaderingen waren verhit. Beraadslagingen tussen het kabinet, de werkgeversorganisaties en de vakbonden, liepen meestal stuk. De verhoudingen waren over en weer in de ban van verstarring.
Van een gesloten front van de werknemers tegen het kabinet was geen sprake. De ambtenaren en de trendvolgers (personeel van door de overheid gesubsidieerde instellingen met salarisschalen van de ambtenaren) konden niet rekenen op de morele steun van de werknemers uit de partikuliere ondernemingen. De oorzaak was waarschijnlijk een zekere afgunst in die kringen op de ambtenaar en de vrees dat het bedrijfsleven op de tocht zou komen te staan.
Trouwens ook de vakbeweging en zelfs de ambtenarenbonden van verschillend kleur vormden geen gesloten front. Het Christelijk Nationaal Vakverbond - protestant - (CNV) kwam herhaalde malen in aanvaring met de Federatie van de Nederlandse Vakbeweging - ledenbestand bestaande uit socialistisch georiënteerde aanhang en katholieken - (FNV). Waar de ambtenarenbonden van de FNV stakingen uitriepen en organiseerden, hielden de bonden van het CNV zich meermalen afzijdig. De verschillen van inzichten tussen de FNV en het CNV demonstreerden zich ook bij de opstelling tegenover de werkgeversorgansaties en het kabinet. Van CNV-zijde bleek een veel groter bereidheid de vraagstukken door overleg op te lossen dan door stakingen af te dwingen. Hoewel de top van het CNV in de laatste weken van het konflikt zwaar gebelgd was over de methode van het kabinet alles bij diktaat te regelen.
Deze ontwikkelingen leidden tot enige mate van voorzichtigheid aan de top van de vakbeweging. Verdeeldheid tussen vakbonden binnen dezelfde federatie dreigde ernstige vormen aan te nemen. Het zou een faillissement van de vakbeweging kunnen betekenen. De ongelijke beoordelingen van presidenten van rechtbanken, die uitspraak moesten doen in aangebonden korte gedingen over het wel of niet geoorloofd zijn van stakingen, maakten de situatie nog meer ingewikkeld. Bovenal verkeek de leiding van de vakbeweging zich op de reakties van het grote publiek. Bergen huisvuil op de straten, het uitvallen van trein- en busdiensten, het volgens het boekje werken van politie- en douanepersoneel, het uitblijven van postbestellingen en de achterstand in het betalingsverkeer met kwalijke gevolgen voor bedrijven, en dùs voor de werkgelegenheid, maakten de staking allesbehalve populair bij de bevolking. Ofschoon menigeen zich de inzet van de akties kon voorstellen. Kortom het publiek begon te morren. Achteraf bleek dat de stakingen materieel en immaterieel grote schade hadden aangericht, die meer afbreuk veroorzaakten dan de werknemers hadden verwacht. Het bedrijfsleven leed verliezen door storingen in de kommunikatie, evenals in het transport- en het grensverkeer. De stakingen en stiptheidsakties bij de post en de Nederlandse Spoorwegen betekenden voor ondernemingen verlies van klanten. Want de bedrijven bleken vindingrijk in het zich behelpen of schakelden op ander dienstbetoon over. Immaterieel openbaarde de schade zich in de gestoorde relaties tussen het publiek en de ambtenaren en tussen de laatsten en de partikuliere werknemers. Toch was de staking voor de vakbeweging niet een geheel verloren zaak. Want in eigen huis werd de eenheid bewaard. Maar tegen het kabinet en het parlement verloor de vakbeweging in de strijd om het inleveren van 3% brutoloon de slag. Het sierde de vakbeweging dat zij zich daarbij wist neer te leggen. Zo behoort het in een demokratie.
Inmiddels is het overleg van het kabinet met de organisaties van de werkgevers en van de werknemers hervat. Het gaat nu over de sociale zekerheid en het beleid op de lange termijn. Men zal het centraal overleg van kabinet en sociale partners dienen voort te zetten. In de gezamenlijke gesprekken moeten ook de onderhandelingen over de kollektieve arbeidsovereenkomsten voor 1985 worden opgenomen. Maar of het zal gebeuren, is nog een vraag. De tegenstellingen mogen minder scherp zijn, ze bestaan echter wel. Gunstig is dat het kabinet niet meer zo halsstarrig vast wil houden aan het regeerakkoord en het verlagen van het financieringstekort minder dogmatisch wenst te beschouwen dan voorheen. Belangrijk is, dat men met elkaar in gesprek blijft. Met stakingen is niemand gediend. Men lost er de werkloosheid niet mee op, noch het gemeenschappelijk probleem. Misschien is de ‘hete herfst’ van 1983 toch voor alle partijen een les geweest, om wat meer naar elkaar te luisteren en daarnaar te handelen.
GEERT GROOTHOFF