| |
| |
| |
algemeen-nederlands archief
studies en documenten van het algemeen-nederlands congres
| |
Conferentie ‘Werkloosheid en het sociaal-cultureel en educatief werk’
Algemeen-Nederlands Congres sector sociaal-cultureel werk
Neerpelt, Dommelhof, 29 en 30 september, 1 oktober 1983
Met medewerking van het Belgisch-Nederlands cultureel akkoord, van de landelijke stuurgroep sociaalkulturele aktiviteiten voor werklozen en van het Nederlands centrum voor werkloosheidsvraagstukken.
Programma
|
29 september 1983 |
|
9.30 uur |
Aankomst - Inschrijving. |
10.00 uur |
Verwelkoming door de heren J. DAS en H. VAN HOUTE, voorzitters van de sector. |
10.30 uur |
‘De sociaal-economische situatie in de provincies Limburg’ |
|
Referaathouder: de heer H. KEERIS. |
11.00 uur |
Koffiepauze. |
11.15 uur |
Vraagbaak |
11.45 uur |
‘Een referentiekader voor de bevraging van initiatieven voor werklozenwerking’. |
|
Referaathouder: de heer W. LEIRMAN. |
12.30 uur |
Middagmaal. |
14.00 uur |
Voorstellingsronde van de 6 Vlaamse initiatieven. Moderator: dhr. G. PLEVOETS |
15.00 uur |
Koffiepauze. |
15.30 uur |
Bevragingsronde per initiatief. |
18.00 uur |
Avondmaal. |
20.00 uur |
‘Het werkt niet meer’. Voorstelling door Theatergroep ‘KWIBUS’ uit Eindhoven. |
30 september 1983 |
|
8.30 uur |
Ontbijt. |
9.30 uur |
Voorstellingsronde van de 6 Nederlandse initiatieven. |
|
Moderator: T. MANS. |
10.30 uur |
Koffiepauze. |
10.45 uur |
Bevragingsronde per initiatief (de deelnemers maken een keuze uit één van de oorgestelde initiatieven). |
13.00 uur |
Middagmaal. |
14.30 uur |
‘Inventaristie van de werklozenwerking in Vlaanderen vanuit het sociaal-cultureel werk’. - Referaathouders: |
|
de heer H. COSSEY |
|
de heer B. RAES. |
15.00 uur |
Vraagbaak. |
15.30 uur |
Koffiepauze. |
15.45 uur |
‘Bestaande en alternatieve arbeidsconcepten en hun implicaties voor tewerkstelling’. |
|
- Werktijdverkorting en herverdeling van arbeid en inkomen. |
|
Referaathouder: de heer V. PEETERS. |
|
- Huishoudelijke arbeid en informele economie. - Referaathouder: mevrouw C. PRESVELOU. |
|
- Kleine- en grootschalige coöperatieven. |
|
Referaathouder: de heer E. VAN DEN ABBEELE. |
|
- Creatief verlof. - Referaathouder: de heer H.G.M. DAETER. |
|
Commentatoren: de heer R. JANSSEN en de heer E. MANGE. |
18.00 uur |
Avondmaal. |
| |
| |
19.30 uur |
Discussie: de deelnemers maken een keuze uit één van de vier concepten. |
1 oktober 1983 |
|
8.30 uur |
Ontbijt. |
9.30 uur |
‘De werkloosheid en de beleidsaktoren’. |
|
Referaathouder: de heer L. EMMERIJ. |
|
‘Sociaal-cultureel en educatief overheidsbeleid: analyse en toekomst’. |
|
Referaathouder: mevrouw M.M. BAKKER. de heer A. STORME. |
11.00 uur |
Koffiepauze. |
11.15 uur |
Plenum: Suggesties voor het werkveld en het beleid. |
12.00 uur |
Slotzitting: Conclusies naar aanleiding van de conferentie. |
|
Sprekers: de heer J. DAS. de heer H. VAN HOUTE. |
13.00 uur |
Middagmaal. |
14.00 uur |
Persconferentie. |
| |
Medewerkers
H. Keeris; W. Leirman; G. Plevoets; T. Mans; H. Cossey; V. Peeters; L. Emmerij; C. Presvelou; E. Mange; R. Janssen; MM. Bakker; A. Storme; J. Das; H. Van Houte; H.G.M. Daeter; E. Van Den Abbeele.
| |
Initiatieven
- | Dopahuis C.V.A. (Hasselt); |
- | A.C.V. Werkzoekendenwerking (Limburg); |
- | Experimentele fietsenwerkplaats (Limburg); |
- | Ateliers voor overdag (Peer); |
- | Beroepsopleiding niet direct gericht op arbeidsplaats (Limburg); |
- | K.A.J. (Limburg); |
- | Collectief rampenplan (Sittard); |
- | Opfriscursussen (Heerlen); |
- | Homed simulatiebedrijf (Heerlen); |
- | Werkervaringsprojecten (Heerlen); |
- | Werkplaatsen (Maastricht); |
- | Vrijwilligerswerk (Maastricht); |
- | De Hoepel (Venlo). |
| |
Werkgroep A.N.C.
J. Das (voorzitter); H. Van Houte (voorzitter); M. Cantrijn; F. Delmartino; R. Hajer; A. Hildebrandt; H. Hinnekint; W. Leirman; J. De Lodder; C. Stapel; R. Roels; M. Lemonnier; C. Magnus; J. Boey; R. Carmen; M. Knaepkens (secretariaat).
| |
Adviescommissie
W. Leirman (voorzitter); J. Boey; J. De Lodder; B. Raes; H. Maelstaf; J. Barnard; R. Hijmans; G. Plevoets; H. Cossey; J. Klumper; T. Mans; A. Storme; A. Vermandel; M. Knaepkens (secretariaat).
| |
De conferentie richt zich tot
- | Beleidsverantwoordelijken; |
- | Sociaal-culturele veld; |
- | Werklozenveld; |
- | Werklozenwerkingen |
- | Koepelorganisaties; |
- | Onderzoeks- en studiecentra. |
| |
Werkloosheid en het sociaal-cultureel en educatief werk
Basisnotas
Begin oktober 1981 hield het Algemeen-Nederlands Congres zijn 38ste congres op de campus van de Vrije Universiteit te Brussel. Het hoofdaccent lag daarbij op het werken in thematische sectiebijeenkomsten die stelselmatig voorbereid werden door Vlaams-Nederlandse sectorgroepen.
Op het vlak van het vormings- en ontwikkelingswerk had men geopteerd voor een grondige analyse van de ontwikkelingen in praktijk en overheidsbeleid sedert 1945, gekoppeld aan een prioriteitenprogramma voor de komende vijf jaar. Dit alles werd neergelegd in een brochure getiteld ‘Vormings- en ontwikkelingswerk’.
Na het congres zette de sectorgroep - als één van de weinige nog bemande Vlaams-Nederlandse samenwerkingsverbanden op dit vlak - zich aan het werk om tot een concretisering van de gekozen opties te komen. Als één van de centrale ‘harde’ maatschappelijke problemen van de 80'er jaren werd het thema ‘werkloosheid en werklozenwerking’ gekozen.
De groep opteerde voor het opzetten van een meerdaagse conferentie waarin:
1. | een overzicht zou geboden worden van de praktijk inzake begeleiding van werkzoekenden en werklozen; |
2. | een ervaringsuitwisseling zou kunnen worden gerealiseerd tussen verantwoordelijken van diverse praktijkvelden in Noord en Zuid; |
| |
| |
3. | een reflectie en discussie tot stand zou komen omtrent achtergrondsvragen i.v.m. arbeid en tewerkstelling; |
4. | naar het overheidsbeleid toe zowel een evaluatie als een reeks van aanbevelingen zou geformuleerd worden. |
Als geografisch gebied waarbinnen zowel de te bevragen praktijk als de conferentie zelf diende gesitueerd te worden, koos de groep voor de ‘beide Limburgen’. Enerzijds was (en is) het probleem van de werkloosheid daar zeer nijpend, en anderzijds werden daar heel wat initiatieven vanuit sociaal-culturele en educatieve hoek ontwikkeld.
Als trefpunt opteerden we voor het provinciaal Centrum Dommelhof, gelegen in de grensgemeente Neerpelt.
Ter voorbereiding van deze omvangrijke opzet richtten wij een ‘gemengde Nederlands-VIaamse werkgroep’ op, die in de periode mei '82 - mei '83, in samenspraak met praktijkinstellingen, met overheidsinstanties en met de sectorgroep stapsgewijs tot dit opzet kwam.
De hele opzet werd tevens mogelijk gemaakt dank zij de steun van het Nederlands Centrum voor Werkloosheidsvraagstukken (Bunnik), het Vlaams Ministerie van Begroting en Financiën, de Raad van het Jeugdbeleid van Nederlands Limburg, de Vrije Cursussen voor Werkloze jongeren (Hasselt) en diverse universitaire onderzoekscentra in Vlaanderen.
| |
Uitgangspunten
De uiteindelijke doeleinden van de conferentie stemmen in grote mate overeen met de aanvankelijke doelkeuzes.
Op de folder staan de doeleinden chronologisch gerangschikt, i.v.m. het geplande conferentieverloop.
Laat ons echter eerst enige toelichting geven bij de uitgangspunten waarvan vertrokken wordt.
We kunnen vooreerst een aantal vaststellingen maken, waar vele betrokkenen in de voorbije jaren al toe gekomen zijn:
1. | In de westerse wereld neemt de werkloosheid in stijgende lijn toe, en evolueert naar een gemiddeld volume van ‘officieel’ ca. 12% en ‘reëel’ ca. 16 à 18% van de beroepsbevolking. Deze werkloosheid is van structurele aard, zij is te wijten aan een complex van internationale en nationale factoren en zij tast de grondslagen van de ‘verzorgingsstaat’ zelve aan. |
2. | Werkloosheid, en vooral de meer langdurige werkloosheid, treft in ongelijke mate diverse bevolkingsgroepen. Vooral jongeren, vrouwen, migranten, laaggeschoolden, inwoners van economische randgebieden en zij die werken in weinig geëvolueerde sectoren worden het meest getroffen. Wie meerdere van deze kenmerken kombineert heeft een erg hoge kans op langdurige werkloosheid. |
3. | In elke sector en op elk niveau van beleid verkeren de beleidsactoren in een toestand van tastende verlegenheid.
Enerzijds worden remediërende of corrigerende maatregelen genomen (de diverse bijzondere stelsels of tijdelijke stimuleringsprogramma's), en anderzijds verwacht men het heil van ‘nieuwe technologieën’ van educatieve experimenten in de lijn van participatie - resp. tweedekansonderwijs of van her-, om- en bijscholing. |
|
4. | Werkloosheid heeft niet alleen nare gevolgen op financieel en maatschappelijk gebied, maar blijkt ook pijnlijke psycho-sociale gevolgen te hebben. Het wegvallen van een gestructureerd en afwisselend leven, het verminderen van sociale contacten, het verlies van een maatschappelijke positie en identiteit leidt soms tot isolement, verveling, twijfel aan zichzelf, aggressie resp. apathie. Tegenover deze negatieve gevolgen vormen elementen als ‘het hebben van veel vrije tijd’ of ‘het verlost zijn van de stress door het werk’ meestal slechts een pover tegenwicht. |
5. | Vanuit de socio-culturele instellingen resp. vanuit de educatieve (deel)sectoren die rechtstreeks op de problematiek van werkloosheid resp. het proces van werk-zoeken geörienteerd zijn, is slechts sedert het einde van de 70'er jaren op stelselmatige wijze op deze probleemsituatie gereageerd. Het aanbod is thans terzake vrij groot - en wel groter in Nederland dan in Vlaanderen - maar de participatie van werklozen/werkzoekenden is relatief gering.
Bovendien valt een gebrek op aan coördinatie, om van onderlinge samenwerking nog te zwijgen. |
De meer ‘traditionele’ organisaties en werksoorten uit de sector vormings- en ontwikkelingswerk houden zich door de band eerder afzijdig van de werkloosheidsproblematiek (uitzonderingen als
|
|
| |
| |
|
KAJ of VJV bevestigen de regel). |
In het licht van de zojuist geformuleerde vaststellingen kunnen wij, vanuit de sociaal-culturele sector onszelf noch hoge pretenties aanmeten, noch aan struisvogelpolitiek doen. Begeleiding in zijn vele vormen van om- en bijscholing tot algemene vorming, van informatie tot hulpverlening, van animatie tot ondersteuning - in de aktie speelt niet (of niet langer?) de rol van rechtstreekse werkbemiddelaar. Wanneer men echter, met de culturele Raad van Europa, een opvatting van ‘permanente educatie’ huldigt die gericht is op de bevordering van kansen op persoonlijke en maatschappelijke ontplooiing (‘egalisatie’) op zelfbeschikking en deelname aan besluitvorming (‘participatie’) en op de verwerking van directe ervaringen van de eigen woon-, werk- en leefwereld (‘globalisatie’), dan kan men onmogelijk weigeren om aan werkloze mensen een handreiking te doen die hen toelaat meer ‘zicht en greep te krijgen’ op hun eigen situatie - wat dit in concreto dan ook moge betekenen. |
|
| |
Doel en inhoud van de conferentie
De stap zetten van de uitgangspunten die door de leden van de ANC-werkgroep in ruime mate gedeeld worden naar doel en inhoud van een conferentie is op papier allicht niet zo moeilijk, maar in de praktijk kostte het ons veel zorgen en moeite.
We bevinden ons allereerst op een terrein waar zowel in eigen socio-culturele kring als daarbuiten nog geen sprake is van systematische en diepgaande kennis en kundigheid. Een in ons taalgebied bekend economist drukte het onlangs als volgt uit: ‘de werkloosheid is als een groot beest in de avondschemering, waar wij omheen sluipen zonder ooit goed te weten waar zich de kop en waar zich de staart bevindt’.
Dergelijke uitspraak ontslaat ons echter niet van de opdracht op minstens een verantwoorde sociaal-economische analyse te maken van de situatie in het Limburgse gebied, dat deel uitmaakt van de zgn. Euregio.
Op de conferentie zullen we ons dan ook allereerst buigen over de grote krachtlijnen van de sociaal-economische ontwikkeling in de Limburgse regio: de evolutie van vraag en aanbod in de grote sectoren en de verhouding tussen deze sectoren, de industriële structuur, de rol van de nationale en regionale overheden, en... de evolutie in tewerkstelling en werkloosheid.
Tegen deze achtergrond kunnen dan diverse types van initiatieven voor werklozen en werkzoekenden bekeken worden. Daartoe wordt echter eerst een referentiekader geschetst, waarin de aandacht gaat naar wezenlijke componenten: ontstaansgeschiedenis in hoofdlijnen, doeleinden, reële functies, de doelgroep en zijn kenmerken (leeftijd, geslacht, beroepsstatuut, opleidingsniveau, nationaliteit, werkloosheidsduur...), de aard van de programma's, de gehanteerde methoden, de begeleiding, de effecten, de organisatorische en financiële structuur, de relatie tot het overheidsbeleid.
We interesseren ons in het bijzonder voor de functies, d.i. de inhouden waaraan in de praktijk zelf gewerkt wordt. We onderscheiden zeven hoofdfuncties: werken aan tewerkstelling (in traditionele of alternatieve arbeidscircuits), her-, om- en bijscholing (met specifieke of met algemene beroepsgerichtheid), algemene vorming (persoons- en groepsgericht resp. maatschappijgericht), werken aan informatie en voorlichting, werken aan opvang, hulpverlening en individuele dienstverlening, animatie en recreatie en last but not least, werken aan collectieve belangenbekostiging en sociale politieke actie.
De daaropvolgende presentatie van initiatieven beoogt een zicht te bieden op de brede waaier van initiatieven, vertrekkende van de diverse zojuist genoemde functies en de oriëntatie op specifieke doelgroepen (vooral: jeugdigen, laaggeschoolden, vrouwen, migranten). Daarbij is ook gezocht naar een zo groot mogelijke vergelijkbaarheid tussen Nederland en Vlaanderen. Voor Nederland kozen we uit de volgende sectoren: alternatieve/kleinschalige werkgelegenheid (collectief rampenplan Sittard -), educatie en werkervaring (opfriscursussen resp. simulatiebedrijf Homed, in Heerlen, werkervaringsprojecten in de streek van Heerlen), werkplaatsen, resp. vrijwilligerswerk in Maastricht en het multifunctioneel Centrum voor ‘mensen zonder werk’, De Hoepel te Venlo.
In Belgisch Limburg viel de keuze op het basisproject Doppahuis (werkplaatsen en cursuswerk kleinschalig ondernemen) te Hasselt, de vakbondswerking voor werkzoekenden van ACV-Limburg, de oriëntatie van jonge werklozen op de arbeidsmarkt in het Centrum van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA) te Peer, de experimentele fietsenwerkplaats Zuid-Limburg in Tongeren, de door de provincie ingerichte (re)creatieve ‘ateliers voor overdag’ te Peer, het experiment van de RVA m.b.t. ‘beroepsopleiding’ niet direcht gericht op de arbeidsplaats te Maaseik, het vormingswerk voor werkende en werkloze jongeren
| |
| |
van de KAJ-Limburg, en (onder voorbehoud) de werking met gastarbeidersjongeren te Genk.
Methodisch gezien zal de presentatie en bevraging als volgt gebeuren: in een globale voorstellingsronde presenteert elk deelnemend initiatief zichzelf gedurende 5 à 10 minuten, en daarna wordt per initiatief een nadere voorstelling en een bevraging door de conferentiedeelnemers gehouden.
Er is uitdrukkelijk gevraagd dat aan deze voorstelling niet alleen verantwoordelijken, maar ook één of enkele deelnemers aan het initiatief en zo mogelijk een vertegenwoordiger van een betrokken overheidsbeleids(dienst) zouden deelnemen. Deze initiatieven worden voorgesteld door bemiddeling van 2 provinciale coördinatoren. Wanneer deze hoofdnoot van de conferentie afgewerkt is, gaan we de toer op van onderzoek, reflectie en discussie.
Vooreerst worden de resultaten gepresenteerd van een inventarisatiestudie omtrent werklozen- en werkzoekendenwerking in Vlaanderen, die is opgezet onder de auspiciën van de Vlaamse Gemeenschapsregering. De aandacht zal hierbij vooral gaan naar stelselmatige begeleidingsinitiatieven met een socio-cultureel en educatief karakter. Het is overigens de bedoeling om tegen de conferentie zelf deze inventaris, zeker m.b.t. de voornoemde sectoren en initiatieven, aan de deelnemers te presenteren, zodat een handzaam informatie-instrument voor praktijk en beleid ter beschikking komt.
De volgende stap in de reflectie betreft een analyse en discussie van bestaande en alternatieve arbeidsconcepten en hun implicatie voor tewerkstelling.
Net als in de crisistijd van de 30'er jaren worden thans ter oplossing van de sociaal-economische crisis, diverse denkbeelden ontworpen en experimenten ondernomen. In de 30'er jaren kreeg vooral de Keynesiaanse beleidsaanpak veel aandacht, maar dit beleid dat vooral steunde op sterke overheidsinterventie ter stimulering van koopkracht en consumptie lijkt het in de huidige situatie niet meer te doen.
Omtrent de oorzaken van deze crisis en de daarbij aansluitende oplossingen zijn de meningen in West-Europa duidelijk verdeeld. Het spectrum gaat van de traditionele liberale opvatting van het vrije ondernemen, over Keynesiaanse opvattingen en ideeën over loonmatiging en inlevering tot concepten van intensivering van productie gekoppeld aan werktijdverkorting (Palasthy), van volledige werkgelegenheid door creatief verlof en tenslotte naar diverse neo-marxistische concepten in reformatorische zin (De Batselier, Polekar) of in radicaal-collectivistische zin (Bossier en Mommens). Daartussenin situeren zich nog meer beperkte deeloplossingen zoals de ideeën en experimenten m.b.t. basisinkomen, vrijwilligerswerk, kleinschalig ondernemen in zelfbeheer of humanisering van de arbeid.
Uit dit spectrum kozen wij een viertal concepten die telkens gepresenteerd worden door personen die zowel deskundigheid als een positieve vertrouwdheid hiermee vertonen en tevens bereid zijn om het concept in een breder dan een louter economisch perspectief te bekijken.
Deze concepten zijn:
- | werktijdverkorting en herverdeling van arbeid en inkomen |
- | huishoudelijke arbeid en informele economie |
- | klein- en grootschalige coöperatieven |
- | creatief verlof. |
Voor elk ‘concept’ en zijn eventuele realisaties wensen wij de volgende vragen aan de orde te stellen:
1. | welke is de hierin aanwezige basisopvatting over economie (b.v. betekenis van arbeid, relatie productie en consumptie, productieverhoudingen, productiemiddelen, marktsystemen)? |
2. | welke opvatting over mens en maatschappij ligt hier ten grondslag (eventueel kan deze vraag onder 1. ressorteren)? |
3. | welke rol spelen overheid en/of de zogenaamde sociale partners hierin? |
4. | welke implicaties zijn er m.b.t. een mogelijke oplossing van de huidige crisis? (ook rekening houdend met nieuwe ontwikkelingen? b.v. op technologisch vlak). |
5. | welke plaats krijgen educatie (onderwijs, scholing, vorming) resp. het sociaal-cultureel werk hierbinnen? |
6. | welke (deel)ervaringen zijn hiermee opgedaan en hoe kunnen die worden geëvalueerd? |
Na de voorstelling van elk concept is een kritisch commentaar voorzien door mensen die vanuit praktijk en studie op het eerder genoemde spectrum een zicht hebben en ook naar de haalbaarheid van één en ander en naar de relevantie voor de praktijk willen kijken.
| |
| |
De deelnemers aan de conferentie krijgen eveneens de kans om één bepaald concept nader onder de loep te nemen en eigen ervaringen, ideeën en suggesties aan te brengen.
Tijdens de laatste conferentiedag wordt de blik vooral gericht op het overheidsbeleid in de beide landen.
Eerst volgt een analyse van het handelen van de beleidsactoren (diverse overheden, werkgevers, vakbonden, partijen) t.a.v. het werkloosheidsvraagstuk.
De vraag kan immers gesteld worden of hierin bepaalde patronen herkenbaar zijn, en wat de conseqenties zijn van het al of niet nemen van bepaalde maatregelen.
Deze conferentie heeft evenwel niet de pretentie om blauwdrukken aan te reiken voor een beleidsaanpak m.b.t. de oplossing van de werkloosheidsproblematiek.
De organisatoren en de meeste deelnemers zijn echter wel vertrouwd met (grote delen) van het socio-cultureel en educatief overheidsbeleid terzake.
Daarom wordt de beleidsanalyse toegespitst op de vraag: wat doet de overheid vanuit het oogpunt van educatie en socio-culturele begeleiding m.b.t. de grote groep van werklozen/werkzoekenden en wat lijken ons terzake wenselijke ontwikkelingen te zijn?
Tenslotte zullen we de inbreng van zowel inleiders, als deelnemers, als mensen uit de initiatieven-aan-debasis proberen te bundelen in een aantal conclusies naar beleid en praktijk toe. De organisatoren hebben de verwachting dat hierin ook aanzetten zullen zitten tot een concrete doorwerking nadat we Dommelhof en zijn groene omgeving hebben verlaten.
Aan deelnemers en inleiders hartelijk welkom!
15-6-1983
Namens de adviesgroep,
Walter LEIRMAN
| |
Werkloosheid, sociaal-cultureel en educatief beleid in Vlaanderen
Afgezien van de beroepsopleidingen van de RVA die vanaf hun ontstaan (1963) een specifieke arbeidsregulerende funktie bezaten en dus beschouwd kunnen worden als beleidsinstrument inzake werkloosheidsbestrijding, kunnen we stellen dat het beleid pas in de laatste drie jaar is gealarmeerd.
Zo stonden de jaren 70 voor het vormings- en ontwikkelingswerk zeker niet in het teken van de werkloosheidsbestrijding. Het was eerder een periode van strukturering van de sektor (via dekreten).
De werkloosheid, die tussen 1973-1977 van 100.000 naar ± 300.000 eenheden steeg en zich tot 1979 rond dat getal stabilizeerde, kwam als belangrijke maatschappelijke problematiek nog niet op de voorgrond.
*
Vanaf 1980 zijn een aantal belangrijke beleidsintenties, nota's, rapporten en ontwerpen van dekreten verschenen die allen direkt of indirekt op preventie en opgevang van werkloosheid betrekking hebben.
O.a.
- | beleidsnota De Backer (RVA-beroepsopleidingen) juli 1981; |
- | beleidsverklaring Vlaamse Executieve, jan. 1982; |
- | nota Poma ‘Koördinatie en optimalizatie van de volwassenenvorming’, juli 1982; |
- | nota Geens - tewerkstellingsprogramma van de Vlaamse Gemeenschap; |
- | advies betreffende het opzetten van een proefprojekt niet-direkt arbeidsgerichte beroepsopleiding waarbij grensoverschrijdend kan samengewerkt worden met andere vormingsinstellingen, december 1982; |
- | J. Lenssens, proefprojekt voor laaggeschoolde jongeren in het kader van de indirekt arbeidsgerichte beroepsopleiding, 1983. |
- | het ontwerp van dekreet rond organizaties en projekten voor ontwikkelingswerk en het sociaal-kultureel vormingswerk voor biezondere doelgroepen en problematieken. |
- | G. Clerfayt: wetsvoorstel tot organizatie van de permanente vorming ten behoeve van werklozen, juni 1980; |
- | W. Demeester - Demeyer: wetsvoorstel tot instelling van het kreatief verlof. |
- | wetsontwerp onderwijsminister Coens ter verlenging van de leerplicht tot 18 jaar. |
*
Enkele elementen die voor de huidige aandacht een verklaring geven zijn o.m.:
- | de werkloosheidscijfers gaan vanaf ± 1980 opnieuw steil de hoogte in (450.000 in februari 1982 - 510.000 in februari 1983). De perspektieven zijn allesbehalve bemoedigend; |
| |
| |
- | de toenemende bezuinigingen dwingen tot keuzes en tot grotere rendabiliteit en efficientie van de middelen; |
- | de druk vanuit het werkveld (o.m. werklozenbegeleidingsprojekten, adviezen, enz.); |
- | de staatshervorming van 1980 en de installatie van de Vlaamse regering stellen ministers theoretisch in staat een globale visie te ontwikkelen voor de ganse sektor van de permanente vorming. De ‘deelsektoren’ beïnvloeden mekaar. |
*
Globaal genomen kan gesproken worden van een reaktief beleid dat inspeelt op een gegeven toestand en deze ook als een voldongen feit aanvaardt. Aldus is er het gevaar dat het sociaal-kultureel en edukatief beleid mobiliseert voor het leveren van een bijdrage tot de huidige tendens tot institutionaliseren van de werkloosheid in de samenleving. Tegen de werkloosheid als proces van (selektieve) maatschappelijke uitstoting en individuele isolering wordt weinig ondernomen.
*
Voor wat een toekomstig beleid betreft moet gedacht worden aan een kombinatie van beroepsgerichte edukatie enerzijds (waarin meteen ook vernieuwingsgerichte of emancipatorische vorming vervat ligt met het oog op veranderingen binnen de arbeidssituatie en de arbeidsverhoudingen), vorming die betrekking heeft op de woon- en leefsituatie anderzijds.
Dit zou zich kunnen vertalen in wat de Fransen noemen: actions collectives de formation (B. Schwartz) en de Engelsen: community education.
Alleen dan lijkt het mij mogelijk, ook preventief iets tegen de werkloosheid te ondernemen: via vormingswerk ondersteuning geven aan de strijd tegen werkloosheid.
Alain STORME
| |
Werkloosheid, sociaal-cultureel en educatief beleid in Nederland
De (jeugd)werkloosheid in Nederland is de laatste twee jaar explosief gegroeid. In de provincie Limburg was deze altijd al hoger dan in de rest van het land en in deze situatie is nauwelijks verandering gekomen. In Nederlands Limburg bestaat al een jarenlange ervaring met sociaal-kultureel werk voor mensen zonder werk. De waarde daarvan wordt onderkend in het overheidsbeleid en in het beleid van steeds meer uitvoerende sociaal-kulturele instellingen. Tegelijkertijd moet gekonstateerd worden, dat het sociaal-kultureel werk slechts beperkte mogelijkheden heeft om een antwoord te geven op de vraag van veel werklozen naar betaald werk of naar mogelijkheden om de terugkeer naar een baan te vergemakkelijken.
Zeker, er kunnen vanuit deze werksoort aanzetten gegeven worden, maar het is toch zo dat veel initiatieven op sociaal-ekonomisch terrein genomen worden buiten het sociaal-kultureel werk om. Het gaat hierbij onder meer om initiatieven van mensen zonder werk zelf, van vakbonden en werkgeversorganisaties en van de overheid.
Zonder volledigheid na te streven wordt in het kort een beeld geschetst van de aktiviteiten, voorzieningen en maatregelen ten behoeve van mensen zonder werk. Hierbij wordt de volgende vierdeling gehanteerd:
1. Bevordering betaalde werkgelegenheid.
In dit verband wordt onder meer aandacht besteed aan het overheidsbeleid ten aanzien van het starten van een eigen onderneming en aan initiatieven van werklozen om kleinschalige bedrijfjes op te zetten (bijvoorbeeld Kollektief Rampenplan).
2. Werken met behoud van de uitkering.
Aktueel is vooral het Gemeenschapstakenplan en het beleid van de overheid ten aanzien van het werken met behoud van de uitkering.
3. Verbetering van de arbeidsmarktpositie.
Het gaat hierbij om projekten die er op gericht zijn mensen zonder werk langs een omweg weer terug op de arbeidsmarkt te brengen, zoals werkervaringsen scholingsprojekten, zowel in de profit sektor (bijvoorbeeld RAMA) als in de non-profit sektor.
4. Sociaal-kultureel werk.
Het sociaal-kultureel werk is vooral gericht op de opvang van de negatieve sociaal-psychische gevolgen van de werkloosheid.
Een en ander zal zoveel mogelijk worden toegelicht aan de hand van praktijkvoorbeelden. Tevens zal ten aanzien van de vier onderscheiden werkterreinen kort worden ingegaan op de knelpunten, die zich voordoen en de wijze waarop deze kunnen worden aangepakt.
In dit verband kan worden gedacht aan de smalle weg van de werkgelegenheidsprojekten en het gebrek aan zelforganisatie van mensen zonder werk.
5 juli 1983
Ton MANS
| |
| |
| |
De sociaal-economische situatie in de provincies Limburg
De twee provincies Limburg vertonen ontegenzeggelijk gemeenschappelijke kenmerken zowel geologisch en fysisch geografisch als socio-economisch. Om de huidige toestand op sociaal-economisch vlak beter te begrijpen is het wenselijk een terugblik te werpen op de ontwikkelingen die zich hebben afgetekend in het verleden.
Beide provincies vormen perifere gebieden in respectievelijk België en Nederland en werden in het verleden geplaagd door een verkeers-geografisch isolement: slechte verbindingen met het binnenland en de hinderende werking van de rijksgrenzen. Deze negatieve factoren zijn trouwens nog niet helemaal uitgeschakeld. In het verleden werd daardoor ongetwijfeld de industrialisatie afgeremd.
Tot de eeuwwisseling waren de beide Limburgen uitgesproken agrarische gebieden met een beperkt aantal kleine steden en slechts een middelgrote stad m.n. Maastricht. Handel en dienstverleningen waren daardoor weinig ontwikkeld. Tot de huidige dag is dit nog gedeeltelijk het geval, zoals bijvoorbeeld in Belgisch Noord-Limburg.
De industrialisatie tot aan de Tweede Wereldoorlog was eenzijdig ontwikkeld en werd gedomineerd door de steenkoolwinning, die vroeger startte in Nederlands dan in Belgisch Limburg. Daarbij voegden zich de papiernijverheid en de grondgebonden keramiek- en cementindustrie in Maastricht en omgeving en de ongezonde non-ferrometaal- en springstoffenfabrieken in Belgisch Noord-Limburg, om de meest typische grote bedrijven te vermelden.
In tegenstelling met de D.S. te Geleen werden in Belgisch Limburg geen nevenbedrijven opgericht bij de steenkoolmijnen. Een ander fenomeen is de sterke demografische groei die de beide Limburgen gekend hebben tot de aanvang van de jaren '60. Door de toenmalige hoge nataliteit bezitten ze een jonge bevolking en groeit de bevolking op beroepsactieve leeftijd nog steeds aan. De steenkoolmijnen zorgden tevens voor ten dele buitenlandse vestigingsoverschotten, waardoor in 't bijzonder in Nederlands Zuid-Limburg een sterke verstedelijking optrad.
De naoorlogse industrialisatie heeft de omschakeling van de steenkoolsector en het grote aanbod van jonge arbeidskrachten niet volledig kunnen opvangen.
De huidige toestand vertoont dan ook nog steeds zwakke plekken: ondanks de recente industriële ontwikkeling blijft de economische structuur zeer kwetsbaar. De gunstige geografische ligging in West-Europa wordt verkeerstechnisch onvoldoende gevaloriseerd. Wegens de leeftijdsopbouw van de bevolking treedt er een grote werkloosheid op bij de jongeren, terwijl tevens de vrouwelijke werkloosheid vooral in Belgisch Limburg abnormale verhoudingen aanneemt.
H. KEERIS
| |
Creatief verlof
Er heerst veel verwarring in de discussie over de noodzaak van groei, technologische ontwikkeling, het voortduren van structurele en conjuncturele werkloosheid, de mogelijkheid van volledige werkgelegenheid en internationale arbeidsverdeling enz. Centraal staat meer en meer de vraag of we wel kunnen blijven vasthouden aan het huidige begrip van volledige werkgelegenheid juist omdat de thans vaak voorkomende werkloosheid in de geïndustrialiseerde landen voor een groot deel structureel van aard is. De inkrimpende industriële basis ten gunste van de tertiaire sector, de technologische ontwikkelingen in bijna alle sectoren, het gemiddelde niveau van inkomens en de sociale voorzieningen zijn een paar van de factoren die daarbij meespelen.
Als we er van uit gaan dat de technologische ontwikkeling en de automatisering zullen voortgaan en er een rationelere internationale arbeidsverdeling tussen landen op verschillende ontwikkelingsniveaus tot stand kan komen en dat gastarbeiders alleen uit vrije wil vertrekken naar gelang er meer werkgelegenheid in hun eigen landen wordt gecreëerd en dat sociale voorzieningen niet meer teruggedraaid kunnen worden en dat er vele bedenkingen te plaatsen zijn bij het invoeren van arbeidsintensieve technieken, is tenminste acceptabel eens stil te staan bij ons nog steeds dictatoriale begrip van volledige werkgelegenheid. Dit begrip impliceert immers voor iedereen werk gedurende nagenoeg het gehele leven. Zolang we het begrip volledige werkgelegenheid statistisch bezien is er niet veel meer van te verwachten. Pogingen in de richting van deelarbeid, duo-banen houden toch nog vast aan dit dictatoriale concept van volledige werkgelegenheid.
Het concept ‘creatief verlof’ is een poging los te komen van dit dictatoriale concept en tevens een poging om de problemen van de onderwijspolitiek, arbeidsmarktpolitiek, sociaal-culturele politiek in hun geheel en de problemen van de derde leeftijd, tesamen met economisch financiële maatregelen in een samenhangend pakket te vatten - een pakket dat een progressief beleid combineert met het geven van een maximum aan initiatieven aan het individu. Het concept komt er op neer de starre opvolging van de perioden in ieder mensenleven: school-werk-pensioen, te doorbreken en om te vormen in een flexibeler stelsel waarbinnen het mogelijk is de perioden af te wisselen gedurende het gehele volwassen leven.
Het concept biedt vele mogelijkheden voor het individu en interessante implicaties voor het onderwijsstelsel, het arbeidsmarktbeleid en het sociaal economisch beleid.
drs. H.G.M. DAETER
| |
Werkloosheid en beleidsactoren
I. De huidige situatie en het huidige beleid
1. Heel snel zullen de contouren van het werkloosheidsprobleem aan de orde worden gesteld.
2. Idem voor wat betreft het huidige beleid. De vraag zal worden opgeworpen waarom in de meeste geïndustrialiseerde landen de huidige orthodoxie zich zo concentreert op zaken als het financieringstekort, de inflatie en de rente-niveaus. Ook zal worden ingegaan op de houding van werkgevers en werknemers met betrekking tot het huidige beleid.
| |
II. Alternatieve beleidsscenario's
1. Een groen scenario. Hier zal behandeld worden de stroming die zich in onze landen aftekent, die een hele andere economische weg wil bewandelen: meer kleinschaligheid, decentralisatie, milieuvriendelijkheid, arbeids-intensiviteit, enz. Een impliciet, zeer belangrijk kenmerk van dit scenario is, dat het onafhankelijkere regio's in de wereldeconomie wil vormen. Dat is zowel een sterkte als een zwakheid van deze denkrichting.
2. Een synthese scenario: hier zal het gaan over de noodzaak om elkaar beconcurrerende economische benaderingen (Keynes- | |
| |
ianisme, post-Keynesianisme, monetarisme, aanbod-economie, rationele verwachtingen, enz.) te integreren tot een samenhangend beleidspakket: een combinatie van korte en lange termijn, structurele en conjuncturele, zowel de vraag- als aanbodzijde bestrijkende maatregelen. Hier moet ook een component worden geïntroduceerd, die een expansief beleid voorstaat. Een lans zal worden gebroken om dat expansieve beleid via de ontwikkelingslanden te laten lopen.
In beide alternatieve scenario's zal de houding van de regering, werkgevers, werknemers en andere groeperingen in de maatschappij expliciet aan de orde komen.
| |
III. Economische groei en een ander arbeidsconcept
1. Hoe en waarom moeten wij weer terug naar een economische groei?
Wat voor limitatieve factoren moeten daarbij in ogenschouw worden genomen?
2. Naar een ander arbeidsconcept via betaald verlof. Hier zal worden nagegaan hoe de schotten tussen betaald werk, onbetaald werk en vrije tijd kunnen worden verwijderd. Verder zullen de noodzakelijke investeringen worden behandeld in ‘menselijk kapitaal’, die hand in hand moeten gaan met de veranderingen op economisch en technologisch gebied. Ook hier zullen de reacties van de voornaamste beleidsactoren in ogenschouw worden genomen.
29-6-1983
L.J. EMMERIJ
| |
Huishoudelijke arbeid en informele economie
Deze bijdrage is bedoeld om het verband te leggen tussen huishoudelijke arbeid en informele economie. Huishoudelijke arbeid maakt een deel van de informele economie uit. Daarom, om een beeld te krijgen van huishoudelijke arbeid zal eerst worden ingegaan op de vele activiteiten, die het dagelijks leven van een volwassene uitmaken. Vervolgens zal een analyse worden gegeven van het belang van huishoudelijke arbeid en de plaats die deze arbeid in de verzorging van de mens inneemt in vergelijking met de andere vormen van dagelijkse activiteiten (b.v. betaalde arbeid). In een derde punt zal aan de orde komen waarom en voor wie huishoudelijke arbeid tegenwoordig een maatschappelijk discussiepunt vormt. Daarna komt een verklaring over waarom huishoudelijk werk zo belangrijk blijkt te worden in de geïndustrialiseerde landen en hoe deze activiteiten zich vroeger onderscheidden van andere bezigheden. Tenslotte zal de informele economie en soorten daarvan bekeken worden en zullen overeenkomsten en verschillen tussen huishoudelijke arbeid en informele economie aan de orde komen.
Prof. Dr. C. PRESVELOU
| |
Werktijdverkorting en herverdeling van arbeid en inkomen
Uitgangspunten
- | Werkloosheid is een struktureel en maatschappelijk probleem. |
- | Werktijdverkorting is één van de formules om de beschikbare betaalde arbeid te herverdelen. |
- | Herverdelen van inkomen is een afgeleide problematiek. |
- | Het geheel stelt een politieke beleidskwestie aan de orde. |
| |
Tewerkstellingsbeleid
- | een zaak van de sociale partners en de overheid |
- | klassiek kader waarbinnen werktijdverkorting
1. | Industrieel beleid
|
2. | Dienstensektor |
3. | Maatregelen ter opslorping van werkloosheid (vanaf '77) |
4. | Beschikbare arbeid herverdelen
- | kumul |
- | zwart werk |
- | overuren |
- | vormingsverlof |
- | werktijdverkorting
en verschillende formules (per loopbaan, per jaar, per maand/week, per dag). |
|
|
5. | Alternatieve TW-kansen. |
6. | De recente pogingen om tot een 5-8-30 stelsel te komen. |
|
| |
Onderliggende uitdagingen en vragen
1. | Technologische vernieuwing, produktiviteitsstijging, afzetmarkt.
Arbeidsorganisatie, beroepskwalifikatie, arbeidsmotivatie. |
|
2. | Nep-statuten, arbeidsovereenkomst en arbeidsbeleving. |
3. | Inkomensbeleid via matiging en sociale vergoedingen. |
4. | Vrijetijd en vrijwilligerswerk. |
5. | Arbeidsetos; oude en nieuwe kijk op arbeid. |
| |
Slotsom
Wat valt hieruit af te leiden voor werklozenwerking en sociaal-kultureel werk?
V. PEETERS
| |
Referentiekader voor de bevraging van initiatieven voor werklozenwerking
Dit referentiekader valt in hoge mate samen met de enquête die, in het kader van een kortlopend onderzoeksproject onder de auspiciën van de Vlaamse regering, in maart-juli 1983 werd gehouden door onderzoekers uit de 4 Vlaamse universiteiten.
Het betreft alle stelselmatige initiatieven tot opvang en begeleiding van werklozen/werkzoekenden in Vlaanderen. Dit omvat:
1. | De korte situering van ontstaan, achtergronden, evolutie van het ‘initiatief’. |
2. | De organisatie- en werkstructuur. |
3. | De doelstellingen, de programma's (inhouden én methoden). |
4. | De functies die het initiatief in de werkelijkheid vervult. |
We onderscheiden 7 globale functies, met een aantal specificaties:
4.1. | werken aan tewerkstelling in:
- | traditioneel |
- | alternatief circuit |
|
| |
| |
4.2. | werken aan her-, om- en bijscholing
- | met specifieke beroepsgerichtheid (lasser, dactylo) |
- | met algemene beroepsgerichtheid (bv. talen, informatica) |
|
4.3. | werken aan algemene vorming
- | hetzij meer persoons- en groepsgericht |
- | hetzij eerder maatschappij gericht |
|
4.4. | werken aan informatie en voorlichting (o.m. werkloosheidsreglementering, tijdbestedingsmogelijkheden) |
4.5. | werken aan opvang en hulpverlening (zowel in materiële als in psycho-sociale zin) |
4.6. | werken aan animatie en recreatie (ontspanning, sport en spel, enz.) |
4.7. | werken aan collectieve belangenbehartiging en sociaal-politieke actie |
We hebben terzake, m.b.t. de diverse soorten initiatiefnemers (overheid, vakbonden, werkgevers, onderwijs, sociaalkultureel werk, hulpverlening, basiswerk en samenwerkingsverbanden) hypothesen vooropgesteld m.b.t. het wel, het occasioneel en het niet-vervullen van al deze functies.
5. | De deelnemers (doelgroepen, persoonskenmerken, relatie deelnemers - totale werklozenpopulatie). |
6. | De medewerkers. |
7. | De vooruitzichten/plannen voor de toekomst. |
| |
Inhoudelijke omschrijving van de functies
1. Werken aan Tewerkstelling.
1.1. Tewerkstelling in het traditionele arbeidscircuit.
Activiteiten gericht op het bekomen van een arbeidsplaats, die hetzij geregeld wordt door een arbeids- of bediendencontract, zowel in de privé-sector als in de openbare sector: hetzij zelfstandig wordt uitgeoefend.
| |
1.2. Tewerkstelling in alternatieve arbeidscircuits.
Activiteiten gericht op het bekomen van een arbeidsplaats binnen de tewerkstellingsmaatregelen van de overheid, of het experimenteren met nieuwe arbeidsvormen; hetzij individueel, hetzij in groepsverband.
| |
2. Werken aan Her-, Om-, Bijscholing.
2.1. Met specifieke beroepsgerichtheid.
Activiteiten gericht op het vernieuwen of het veranderen van bekwaamheden; het gaat hier om een functiegerichte basisopleiding (opleiding naar specifieke, bestaande of nieuwe beroepen, bv. lasser, dactylo, copiiste,...)
| |
2.2. In algemene vaardigheden.
Activiteiten gericht op het vergroten of het aanpassen van bepaalde bekwaamheden; het gaat hier om vervolmakingscursussen om zich te bekwamen in één bepaalde vaardigheid en aldus een betere plaats te verwerven op de arbeidsmarkt (bv. talen, sociale wetgeving, houtbewerking...).
| |
3. Werken aan Algemene Vorming.
3.1. Persoons- en groepsgerichte vorming
3.2. Maatschappijgerichte vorming.
Activiteiten gericht op:
- | Het beter leren kennen van zichzelf en zijn levensomstandigheden. |
- | Het beter aanvoelen van noden tot verandering en mogelijkheden tot verbetering. |
- | Op het bekwamer worden om aan zichzelf en zijn omgeving daadwerkelijk iets te veranderen. |
| |
4. Werken aan Informatie en Voorlichting.
Activiteiten gericht op het aanbrengen van informatie voor grotere groepen over o.a.:
- | De werkloosheidsreglementering. |
- | De structurele oorzaken van werkloosheid. |
- | De mythevorming rond werklozen. |
- | Mogelijkheden voor een nuttige en zinvolle tijdsbesteding (her-, om-, en bijscholingsmogelijkheden, vrijwilligerswerk...) |
| |
5. Werken aan Opvang, Hulpverlening en Individuële Dienstverlening.
Activiteiten gericht op het individueel helpen van mensen die ten gevolge van hun werkloosheidssituatie in nood zijn. Hiertoe behoren zowel het geven van materiële hulp, als het individueel begeleiden van personen met psychische en relatieproblemen met eventuële doorverwijzing naar andere instanties (dus informatie, advies geven en tussenkomen bij persoonlijke moeilijkheden).
| |
6. Werken aan Animatie en Recreatie.
Activiteiten gericht op gezelligheid en ontspanning, waar er ruimte is voor persoonlijk contact en waar men plezierige dingen doet met elkaar. Tot de animerende en recreatieve activiteiten behoren o.a. feesten, instuiven, happenings, atelierwerking, sport en spel, natuurbeleving, techniek...
| |
7. Werken aan Collectieve Belangenbehartiging en Sociaal-Politieke Actie.
Activiteiten gericht op verdedigen van de belangen van de totale groep of van bepaalde deelgroepen werklozen. Het betreft hier sociale inzet om ten overstaan van het beleid bepaalde zaken af te dwingen ten voordele van de werklozen.
W. LEIRMAN
|
|