In de 16de eeuw was Duitsland het doel van velen om hun reformatorisch geloof in de Nederlanden vervolgden, die daar een toevluchtsoord zochten en vonden. Ze verspreidden er hun ideeën die daar veel aanhangers maakten en mede de bouwstenen leverden voor het opkomende humanisme. De bestudering van de klassieke oudheid was één der belangrijkste doelstellingen van deze stroming, die, in moderne termen gesproken, zeer internationaal georiënteerd was. Een van zijn belangrijkste vertegenwoordigers was de uit Rotterdam geboortige Desiderius Erasmus (1469-1536). De ‘eerste Europeaan’ zoals een vererende titel luidt, heeft o.a. als professor in Bazel op het geestelijke leven van heel Europa zijn stempel gedrukt. De in de 17de eeuw ontstane renaissance streefde het antieke schoonheidsideaal na, dat men in alle vormen van kunst trachtte te verwezenlijken.
Ook deze stroming verspreidde zich over het christelijke Europa, waarin regionale en zelfs nationale elementen allengs aan invloed wonnen. In Duitsland woedde in de eerste helft van die eeuw de dertigjarige oorlog, waarvan de verwoestende gevolgen nog tientallen jaren na de Münsterse vrede van 1648 zich deden gevoelen. Op kultureel terrein richtten de Duitse intellectuelen hun blik op het anderstalige westen en zuiden. Ook de Nederlanden waren het doel van leergierige Duitsers, die hun gezichtsveld wilden verruimen in een vreedzamer omgeving. Leiden was als internationaal erkend centrum van literatuur- en taalwetenschap zeer in trek. De daar docerende Daniel Heinsius trok bewonderaars uit geheel Europa. Daarnaast waren er ook nog anderen, zoals b.v. De Groot, Huygens, Hooft en Vondel, die op kultureel gebied daar de toon aangaven. Van hen leerden de uit Duitsland afkomstige letterkundigen, die de nieuwe kennis in woord en geschrift, zowel in theoretische werken als in de praktische uitvoering daarvan uitdroegen.
Als eerste herinneren we aan de bekende Nederduitse satiricus Johann Lauremberg (1590-1658), bekend door zijn vele reizen, o.a. naar Nederland. In Rostock doceerde hij het vak poëzie, dat veel beoefenaren ervan naar Leiden, de bakermat van deze discipline, lokte.
Hij geniet bekendheid door zijn ‘Veer scherzgedichte in nedderdütsch gerimet’, waarin hij het gebruik van met name Franse woorden door Duitse schrijvers scherp hekelt. Als een geestdriftige aanhanger van Daniël Heinsius - hij studeerde ook in Leiden - wordt in de literatuurgeschiedenis de Sileziër Martin Opitz (1597-1639) genoemd. Naar het voorbeeld van o.a. de reeds eerder genoemde Heinsius vervaardigde hij zijn ‘Buch von der deutschen Poeterey’ (1624), een leerboek der poëzie. Hierin heeft hij een letterlijke vertaling van een gedicht van Heinsius opgenomen.
Zijn werk ‘Von der Wahrheit des christlichen Glaubens’ is een vertaling van de Groot's gelijknamige verhandeling. Van Heinsius vertaalde hij ook nog diens ‘Lofsanck van Jesus Christus’ in 1619. Na zijn promotie in Leiden stierf in hetzelfde jaar de dichter Paul Fleming, bekend door veel geestelijke poëzie en zijn in 1642 posthuum verschenen ‘Poemata’. De op 31-jarige leeftijd overleden dichter stond sterk onder de invloed van Opitz, wiens sporen duidelijk in het werk zijn aan te tonen. Andreas Greif, alias Andreas Gryphius (1616-1664) studeerde en doceerde van 1638-1643 aan de Leidse Alma Mater, waar hij in nauw kontakt kwam met het Nederlandse drama en zijn beoefenaren. Deze belangrijkste toneeldichter van de Duitse barok schoolde zijn talent o.a. aan drama's van Vondel en Hooft. Van de eerste vertaalde hij ‘De
Erasmus van Rotterdam (schilderij van Hans Holbein)