westen die de rechtstreekse erfgenamen zijn van de historische zeventien provinciën.
De gewesten Vlaanderen, Brabant en Limburg overschrijden de staatsgrens, die voor hen een binnengrens is. Precies rond die binnengrens leeft het sterkst de behoefte aan een onbelemmerd grensverkeer, aan gezamenlijke oplossingen voor gemeenschappelijke kleine en grote problemen, van huisvuil en brandweer tot ruimtelijke ordening en milieuzorg.
Een dubbel staatsbestel heeft zonder twijfel een duidelijk voelbare grens getrokken. Maar die grens is geen Chinese muur en beide staten zijn in toenemende mate op mekaar aangewezen voor de oplossing van hun problemen en hun representativiteit in Europa en de wereld.
De verscheidenheid binnen ons cultuurgebied beperkt zich niet tot gewestelijke schakeringen. Ook hier is een tweedeling tussen het zgn. protestantse Noorden en het katholieke Zuiden volkomen achterhaald. Politieke, ideologische en religieuze verschillen en spanningen lopen over de grenzen heen en maken het Nederlandse cultuurlandschap tot een veelkleurig mozaïek.
Binnen die eenheid in verscheidenheid moeten we leren leven en bouwen aan een gemeenschappelijke geestelijke ruimte:
- | met erkennig van de ingewikkelde historische en culturele werkelijkheid; |
- | bewust van onze eigenwaarde en open voor de ganse wereld, te beginnen met onze buren. |
Wat kunnen we zeggen over onze ingekankerde zin voor particularisme? ‘Small is beautiful’.
Een huisje met een tuintje is het meest verspreide algemeen-Nederlandse ideaal.
Laat andere volkeren zingen: ‘Lieb Vaterland musz gröszer sein’. Wij dichten: ‘O landeken, o zijt maar kleen, niet groter zou ‘k u geren’.
Vlaanderen is eigenlijk al een beetje te groot voor veler onverwoestbaar kleinheidsideaal.
West-Vlaanderen mijn, Limburg allein of HET stad reiken voor sommigen tot aan de uiterste grenzen van hun gezichtseinder. Dit particularisme is ons in het verleden vaak duur te staan gekomen. Indien we het niet overwinnen zal het ook onze toekomst afgrendelen. Een andere hinderpaal vormen de stereotype en dus valse beelden van mekaar.
Hun voedingsbodem is een mengeling van burengerucht, oppervlakkige waarneming en overgeleverde vooroordelen, opgeblazen tot veralgemenizeerde karikaturen.
Deze karikaturen bepalen een groot deel van onze visie op de wereld, maar vooral op onze naaste omgeving. Op deze bodem bloeien de distels van onze burenmoppen.
De Parijzenaars vertellen er over les gens du Nord (die zijn dom) en les gens du Midi (bluffers en leugenaars); de Engelsen over de Schotten (die zijn gierig), leren (die zijn dom), de Friezen over de Groningers, de Ollanders over de Belgen en omgekeerd.
De Ollanders zijn dominees of makelaars in koffie. Daarom zijn zij eigengereid, bedilzuchtig, arrogant en onverdraagzaam, en natuurlijk schraperig en gierig, wat ze zich willen doen vergeven door een ostentatieve gelegenheidsvrijgevigheid voor de goede zaak. Aan Vlaanderen en zijn strijd gaan zij onverschillig en hooghartig voorbij.
De Vlamingen heten Pallieter of Lamme Goedzak. Zij zijn leuk, oppervlakkig, achterlijk, slordig en dom. Bij toenadering en samenwerking met Nederland zijn zij onbetrouwbaar, opdringerig en aanhalig.
Het heeft geen zin deze karikaturen frontaal te lijf te gaan. Alleen juiste en volledige informatie en veelvuldige open contacten kunnen deze simpele, schimmige schaduwbeelden geleidelijk vervangen door een realistische kijk op een geschakeerde en veelvormige werkelijkheid die boeit en verrijkt door haar éénder en tegelijk ànders zijn.
We mogen niet voorbijgaan aan de belangrijke hinderpaal die gevormd wordt door verkeerde of overdreven verwachtingen. Vele menselijke relaties lopen daarop stuk.
De flaminganten hebben steeds van hun ‘Noorderbroeders’ actieve belangstelling en openlijke steun voor hun strijd verwacht.
In het Noorden heeft men steeds huiverig gestaan tegenover zulke inmenging in de binnenlandse aangelegenheden van een bevriende staat. Voor deze vrees, nochtans diep geworteld in de staatkundige traditie van de republiek der zeven provinciën, heeft men in het eerder anti-staatsgezinde zuiden nooit begrip kunnen opbrengen. Zij werd aangevoeld als een uiting van hooghartigheid en onverschilligheid vanwege het Noorden.
Veel meer dan schakeringen in volksaard en cultuurpatroon heeft dit diepe misverstand honderdvijftig jaar lang de integratie in de weg gestaan.
(vervolg in volgend nummer)
R. PIRYNS