Neerlandia. Jaargang 87
(1983)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 148]
| |||||||||
De structuur van het voortgezet onderwijs in Belgie en NederlandStructuur en terminologie van het middelbaar onderwijs in BelgieGa naar voetnoot(*)De Belgische onderwijssituatie is er gedurende de laatste jaren niet doorzichtiger op geworden. We beschikken niet enkel over verschillende inrichtende machten: rijk, gemeenten, provincies en het privé-initiatief maar bovendien over twee totaal verschillende systemen: het traditioneel onderwijs of onderwijs van type II en het V.S.O. (Vernieuwd Secundair Onderwijs) of onderwijs van type I. Tot voor een paar jaar stond het vast dat het eerste in alle netten zou vervangen worden door het laatste. Op dit ogenblik is dit niet meer zo zeker.
Het middelbaar onderwijs van type II kan worden opgedeeld in een lager en een hoger dat elk drie jaar omvat. Na de eerste drie jaar wordt een getuigschrift afgeleverd. Men zou kunnen stellen dat dan een periode wordt afgesloten. In het VSO is men meer beginnen werken met periodes van twee jaar die grosso modo overeenstemmen met de eerste, tweede en derde graad van het traditioneel onderwijs; men noemt ze van laag naar hoog observatiegraad, oriënteringsgraad en determinatiegraad.
Een leerling die de basisschool verlaat kan in het traditioneel systeem opteren voor ofwel, de humaniora, onderwijs dat erop gericht is dat de leerling na zijn middelbaar nog verdere studies of vervolmaking aanvat of voor technisch onderwijs of voor een specifiek beroepsgerichte afdeling.
In het VSO heeft men vooral getracht de keuze van een bepaalde richting uit te stellen en een omnivalente observatiegraad samen te stellen.
Scholen voor middelbaar onderwijs dragen in Vlaanderen benamingen als atheneum (rijksscholen met vooral een doorstroming - in het Rijk is nog enkel VSO aanwezig) of college (vooral in het vrij onderwijs, meestal ingericht door de katholieke zuil) of instituut; in het technisch onderwijs spreekt men meer van technisch atheneum of instituut terwijl het beroepsonderwijs volgens de omgangstaal in de beroepsschool wordt gegeven. Een benaming die in het rijksonderwijs niet als dusdanig voorkomt.
Bij de benaming kwalificatierichting uit het VSO past zeker ook een woordje uitleg. De kwalificatieafdeling bereidt de leerlingen voor op hun intrede in de maatschappij. Men kan op twee niveaus een kwalificatiegetuigschrift bekomen, dat de houder geschikt verklaart om een meer gespecialiseerde funktie uit te oefenen. Er zijn namelijk twee richtingen, een ‘korte’ en een ‘lange’. Het eerste getuigschrift kan worden behaald op het einde van het 4de leerjaar. Het tweede wordt uitgereikt op het einde van de zesjarige cyclus. Wie na het 4de leerjaar toch nog naar de determinatiegraad en dus de lange kwalificatie wil doorstromen volgt eerst een heroriënteringsjaar.
Wie geeft nu les aan wie en welke opleiding moeten de leerkrachten volgen? In het lager middelbaar, de observatiegraad en in de oriëntering van de korte kwalificatie en het hele beroeps zijn de lesgevers overwegend geaggregeerden voor het lager secundair onderwijs, in de omgangstaal regenten genoemd. Zij volgden na hun middelbaar een pedagogische en vakdidactische opleiding in het pedagogisch hoger onderwijs van het korte type. Die opleiding duurt twee jaar. In de hogere afdelingen van het middelbaar zijn de lesgevers geaggregeerden voor het hoger secundair onderwijs. Zij zijn universitair afgestudeerden (licentiaten) die een bijkomend diploma behaalden. Dat bijkomend diploma wordt normaal behaald na één jaar studie (al dan niet gecombineerd met het laatste jaar van hun wetenschappelijke vorming). Uiteraard zijn er op al dit voorgaande vele uitzonderingen welke terug te voeren zijn tot zogenaamde ‘verworven rechten’. | |||||||||
De structuur van het voortgezet onderwijs in NederlandIn het voortgezet onderwijs kunnen de volgende vormen onderscheiden worden:
| |||||||||
[pagina 149]
| |||||||||
Figuur 1
| |||||||||
[pagina 150]
| |||||||||
Figuur 2
| |||||||||
[pagina 151]
| |||||||||
ad 1 en 2 (zie fig. 1)
De vormen 1 en 2 zijn samen algemeen vormend onderwijs. De v.w.o.-opleiding duur 6 jaar en het met goed gevolg afgelegd eindexamen in 7 vakken (waaronder in ieder geval Nederlands en één moderne taal) geeft recht op toelating tot universitaire examens. De havo-opleiding duurt 5 jaar, het eindexamen omvat 6 vakken (waaronder in ieder geval Nederlands en een moderne vreemde taal) en geeft recht op toelating tot HBO-examens.
De mavo-opleiding is vierjarig (de drie-jarige is in discrediet geraakt) en geeft recht op toelating tot MBO.
Naast de hierboven beschreven verticale doorstromingen kan na ieder eindexamen ook doorgestroomd worden naar een hogere vorm van algemeen vormend onderwijs: van mavo naar havo naar v.w.o.
Aan het begin van de schoolcarrière is in aansluiting op het lager onderwijs (voor 6 tot 11 à 12 jarigen) een zogenaamde brugperiode gepland. Deze brugperiode kan één, twee of zelfs drie jaar omvatten. Na het eerste c.q. tweede jaar kan gekozen worden voor het volgen van een mavo-, havo- dan wel v.w.o.-opleiding. Van een drie-jarige brugperiode is doorgaans alleen sprake bij scholen die een havo- en v.w.o.-opleiding onder één dak hebben. Men kiest dan na het derde jaar voor een van deze varianten. Na de eenjarige brugperiode kan ook doorgestroomd worden naar een van de vormen van het LBO. De brugperiode is dus algemeen. Zij moet op alle scholen gelijk zijn en heeft als bedoeling de keuze voor een bepaald schooltype niet reeds bij het verlaten van het lager onderwijs te doen plaatsvinden. Als het ‘voortgezet basisonderwijs’ (zie fig. 2) t.z.t. gerealiseerd wordt, komt deze keuze nog later te liggen.
ad 3.
Bij het beroepsonderwijs worden onderscheiden: lager-, middelbaar en hoger beroepsonderwijs.
Het lager beroepsonderwijs telt diverse varianten, o.a. lager technisch onderwijs, -landbouwonderwijs, -nautisch onderwijs, -huishoud- en nijverheidsonderwijs, -economisch en administratief onderwijs. Hier worden leerlingen opgeleid voor lagere functies in techniek, ambacht, huishouden, kantoor enz.
Het middelbaar beroepsonderwijs kan men i.h.a. slechts volgen als men in het bezit is van een diploma van de vierjarige mavo. Het kent dezelfde varianten als het lager beroepsonderwijs.
Het hoger beroepsonderwijs kent o.a.: de hogere agrarische scholen, de hogere technische scholen en het hoger economisch en administratief onderwijs. Ook de opleidingen voor onderwijzend personeel (pedagogische academie voor onderwijzers van het lager onderwijs, de ‘Nieuwe lerarenopleiding’ voor vakgericht onderwijs aan LBO, mavo en de drie eerste leerjaren van het havo) en de M.O.-acten-opleidingen (voor heel het voortgezet onderwijs) behoren eveneens tot het HBO.
ad 4.
Tot circa 18 jaar is men leerplichtig. Vanaf de leerplichtige leeftijd (6 jaar) moet men 9 jaar volledig dagonderwijs volgen. Daarna is, als men geen dagonderwijs meer volgt, men tot circa 18 jaar verplicht één dag per week onderwijs te volgen: het zg. participatie-onderwijs.
Bij fig. 2.
Thans is de herstructurering van het onderwijs in discussie. Zonder in te gaan op politieke en onderwijskundige achtergronden kan men globaal stellen:
|
|