Overheidsstructuren
Heibel over de bevoegdheid voor het afsluiten van internationale verdragen
Vrijdag 6 mei keurde de nationale kabinetsraad de nota over de bevoegdheid van gewesten en gemeenschappen op het vlak van de internationale betrekkingen goed. In dit document - de zgn. nota-Tindemans (minister van Buitenlandse Betrekkingen) - wordt gesteld dat het enkel de bevoegdheid is van de koning onder verantwoordelijkheid van de minister van Buitenlandse Betrekkingen internationale verdragen af te sluiten.
In deze nota staat o.m. ook dat de gemeenschappen ‘betrokken’ moeten worden bij het sluiten van verdragen. Deze betrokkenheid uit zich op twee vlakken: bij de onderhandelingen en bij de instemming door de raden.
Kort samengevat komt de nota op het volgende neer.
De gemeenschappen en gewesten kunnen volgens min. Tindemans alle contacten hebben overal ter wereld en zelfs onderhandelen, onderzoeken onder welke voorwaarden zij een verdrag kunnen sluiten. Maar, zo stelt de nota, het sluiten van het verdrag zelf is de bevoegdheid van de Koning (art. 68 G.W.). De vorst ondertekent het verdrag, dat mede moet worden ondertekend door de bevoegde nationale minister. Indien zoals nu het geval is, een nationaal minister ondertekent moet hij gecontroleerd worden en dit kan enkel door het nationale parlement. De akkoorden en afspraken met het buitenland, gesloten door de gemeenschappen, krijgen nooit de strenge juridische basis die akkoorden tussen staten bezitten.
De Vlaamse regering van haar kant is het niet eens met deze visie. Volgens de Vlaamse regering is zij wel degelijk bevoegd - en dit sinds de wetten op de staatshervorming van 8 en 9 augustus 1980 - om voor culturele en persoonsgebonden materies verdragen af te sluiten.
De Vlaamse regering huldigt de stelling dat de nationale ministers geen bevoegdheid meer bezitten voor aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de gemeenschappen behoren.
Gemeenschapsminister van Financiën en Begroting Schiltz beschreef de nota-Tindemans als een krampachtige poging om de juridische realiteit die sinds de wetten op de staatshervorming in ons land bestaat te negeren.