Vlaamse Raad. Niet in de Algemeen-Nederlandse Congressen. Niet door het departement van Cultuur. Zelfs niet in... een van de publikaties van de Stichting - Ons Erfdeel.
En dan waren er de sprekers. Genadig geef je toe dat een paar van hen zowaar ‘aan de boom van het immobilisme hebben geschud’. De anderen hebben blijkbaar niet eens ‘golfjes’ in beweging gebracht. Je hebt je zitten ergeren aan het nieuwe jargon omtrent de Vlaamse Natie (die laatste hoofdletter ontleen ik aan jouw stuk!).
Ik heb in mijn toespraakje inderdaad deze uitdrukking gebruikt. Ik heb ze van de gezaghebbende politiek hoofdredakteur van de krant waarin je verhaal staat, auteur van een veelgelezen boek over ‘een natie in wording’ en medewerker van Ons Erfdeel. Ik heb de uitdrukking gebruikt - wat mij betreft, kies jij er maar een betere - in verband met een bepaald aspect van ons buitenlands cultuurbeleid. Ik heb het namelijk gehad over de inhoud van onze 47 (inderdaad, zevenenveertig) culturele verdragen. Ik heb vastgesteld dat in vele van die verdragen ons land afspraken maakt in verband met het imago dat in het onderwijs en in de schoolboeken van het partnerland wordt gebracht.
Een aantal landen, vooral jonge naties, maken daar een punt van. Mij lijkt het nogal wiedes dat ook wij daar werk van maken, dat wij erop letten dat er in die schoolboekjes eindelijk eens wordt vermeld dat onze taal het Nederlands is en onze geschiedenis, die van ‘een volk in beweging’, er enigszins anders uitziet dan Henri Pirenne ze indertijd voorstelde.
In je stuk heet dat ‘al dat fraais, waar ik niet ongevoelig voor ben’. En dan maar doordraven over de Vlamingen die zich, om te overleven, aan een groots verleden hebben opgetrokken. Ach kom, laat dat soort praatjes aan Hugo Claus die bij de publiciteit omtrent ‘Het Verdriet van België’ voor de jongens van Vrij Nederland nog maar wat lekkere verhaaltjes verzint.
De flaminganten van onze generatie hebben zich opgetrokken aan de zakelijke analyses van Maurits Vanhaegendoren, Leo Picard, Alois Gerlo, Raymond Derine, Johan Fleerackers, Hugo Schiltz... en Jozef Deleu. Hoe grotesk ter intentie ‘van de Vlamingen die daar nog behoefte aan hebben’ met vermanende vinger te gaan proclameren dat het ‘ook een kwestie van more brains’ is! Alsof de sprekers en de organisatoren van het Antwerpse colloquium daarvan moeten worden overtuigd. Mijns inziens ontbreekt het bepaald niet aan die brains. Mijns inziens komt het er op aan ‘op dit uur van de internationale dimensie van de Vlaamse Beweging’ - jongens, wie debiteert er eigenlijk al dat fraais? - de brains te organiseren.
De waarheid is dat de verschillende sprekers van het colloquium, ieder volgens eigen temperament en in een eigen stijl, een groot aantal aspecten van de internationale culturele samenwerking aan de orde hebben gesteld waarover er in Vlaanderen tot hiertoe nooit of nauwelijks een debat is geweest. Waar sinds 1970, gezegend beginjaar van de culturele autonomie, ongeveer alle andere sectoren van het cultuurbeleid het voorwerp zijn geweest van studie, debat, decreten, interpellaties en beleidsbeslissingen, blijft in de Vlaamse Gemeenschap de hele wereld van het buitenlands cultuurbeleid onontgonnen terrein. Er is niet veel meer dan een hoop intentieverklaringen, een paar wetteksten en een nieuwe ambtenarij (het Commissariaat-generaal voor de Internationale Culturele Samenwerking). Niemand heeft algemene doelstellingen voor een Vlaams beleid van internationale culturele samenwerking vastgesteld. Er is bij mijn weten tot nog toe geen enkel serieus marktonderzoek van de mogelijkheden ter zake gebeurd. Niemand heeft zich afgevraagd waar wij heen moeten met de 47 culturele verdragen die de unitaire staat ons heeft nagelaten.
Moeten wij die alle 47 honoreren, en zo ja, hoe zullen wij de beschikbare kredieten (110 miljoen in 1983) over die 47 verdelen?
In haar eerste jaarverslag schrijft de Vlaamse Executieve niet zonder trots dat de Vlaamse Raad in 1982 zes nieuwe culturele verdragen heeft geratificeerd. Dit wordt dan als een realisatie van onze bevoegdheid inzake buitenlands cultuurbeleid voorgesteld. Maar wie die verdragen leest ontdekt dat ze ondertekend werden nog voor de Executieve tot stand kwam, en dat er in die verdragen geen sprake is van een ‘erkenbare en herkenbare entiteit’, zoals dat in de beleidsverklaring van de Executieve zo mooi heet.
De Nederlandse tekst van het verdrag met Syrië van 1980 werd opgesteld door iemand die blijkbaar niet weet dat in onze taal de hoofdstad van dat land niet, zoals in het Frans of Middelnederlands, Damas maar Damascus heet. Deze teksten zijn gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad en besproken in het Vlaamse parlement. Maar niemand heeft er zich vragen over gesteld: de politici niet, maar evenmin de opiniemakers, de cultuurverenigingen of... de redaktie van Ons Erfdeel. Dit is geen verwijt, alleen een uitnodiging om niet op de pianist te schieten, zelfs als die snaren betokkelt ‘in vaagheid en wereldvreemdheid’.