Kulturele integratie Vlaanderen-Nederland: geen anachronisme
1. Wie over buitenlands beleid spreekt bedoelt bijna altijd politiek beleid (b.v. Verenigde Naties, andere internationale organisaties en forums, veiligheidsvraagstukken als defensie en ontwapening) dan wel ekonomisch beleid (export, wereldeconomie, werkloosheid, migratie, ontwikkelingssamenwerking).
Op afstand volgt het kultuurbeleid (verdragen, diplomatieke aktiviteiten, herdenkingen, presentaties, uitwisselingen, internationaal beleid).
2. In het internationale verkeer treedt de staat als zodanig in kontakt met andere staten: hij is subjekt van volkenrecht. Het maken van het buitenland beleid gaat de staat aan. Het is een voorrecht van de regering, bij ons gekontroleerd door een volksvertegenwoordiging. In die zin kan men echter de Nederlandse regering en de Vlaamse deelregering niet in dezelfde rij plaatsen.
Nederland maakt als lid-staat deel uit van de Verenigde Naties, van de Europese Gemeenschap, van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie, van de Raad van Europa, enzovoorts. Vlaanderen daarentegen niet. Nog niet, hoor ik enkelen zeggen. Dus nù niet. Dat legt beperkingen op als het gaat om buitenlands beleid.
Het Vlaamse buitenlands beleid wordt, voor zoveel het van doen heeft met de Staat-tot-Staat-relatie, altijd ingekaderd, ingeklemd en bepaald door het Belgische buitenlandse beleid. De Belgische minister van Buitenlandse Zaken blijft de sleutelfiguur.
Momenteel bestaat daaromtrent echter wel een controverse tussen de centrale regering en de gewesten gemeenschapsregeringen, ingevolge het feit dat de grondwetswijziging van 1970-71 de verantwoordelijkheid voor het cultuurbeleid, met inbegrip van de internationale culturele samenwerking heeft overgedragen aan de Gemeenschappen, de Vlaamse en de Franstalige. De beide Gemeenschappen stellen dat zij beschikken over ‘internationale rechtspersoonlijkheid’ en dat zij derhalve bevoegd zijn om in de toekomst zelf culturele akkoorden te sluiten en te ondertekenen. De centrale regering blijft echter deze bevoegdheid nog altijd voor zich opeisen. Zij hoopt daaromtrent zo spoedig mogelijk een vergelijk te kunnen vinden met de deelregeringen. Ondertussen is het Commissariaat-Generaal voor de Internationale Culturele Samenwerking van de Vlaamse Gemeenschap, opgericht bij decreet van 8 juli 1980, op 1 juli 1982 eindelijk operationeel geworden. Wij staan hier dus nog aan het begin van een ontwikkeling.
3. De ontwikkeling van de gemeenschappelijke Nederlandse kultuur kent drie oriënteringen:
- | een mondiale; |
- | een Europese; |
- | een interne. |
Over het mondiale wil ik slechts kort spreken. De ontwikkeling van de Nederlandse kultuur dient te geschieden in samenwerking en wisselwerking met andere kulturen naar de beginselen neergelegd in de UNESCO-verklaring van november 1966 en aanvaard door de Algemene Vergadering. Ze gaat ervan uit dat elke kultuur recht heeft op respekt en behoud van eigen waarde en samen met de andere kulturen deel uitmaakt van het gemeenschappelijk erfdeel van de mensheid.
Over het Europese kunnen we spreken aan de hand van de Slotakte van de Konferentie over Veiligheid en Samenwerking in Europa van 1 mei 1975.
Deze handelde in het vijfde van de zes hoofdstukken over samenwerking op humanitair en ander gebied, en daarin over kontakten tussen mens, informatie, samenwerking en uitwisseling op het gebied van de kultuur en het onderwijs.
Ik vraag me af of met name hier niet een takenpakket ligt (ik denk aan het derde punt over de kultuur) dat Vlaanderen en Nederland tot een gezamenlijke afstemming oproept. Ik ben er nagenoeg zeker van dat daar nog niet aan werd gewerkt.
Het gaat om de uitbreiding van de betrekkingen, de bevordering van wederzijdse kennis, de verbetering van uitwisseling en verspreiding, de bevordering van de toegang, de bijdrage tot kontakten en samenwerking, het zoeken naar nieuwe gebieden en vormen van samenwerking en de positie van nationale minderheden of regionale kulturen.
Intern is het Nederlandse Taalunieverdrag van 9 september 1980, drager van gemeenschappelijke verantwoordelijkheid voor de eenheid en de ontwikkeling van de taal.
Het is het eerste internationale verdrag dat de Vlaamse Gemeenschap zelfstandig heeft afgesloten. Het is een internationale primeur: voor het eerst wordt het begrip ‘taalgemeenschap’ in een internationaal verdrag vastgelegd. U begrijpt dat ik het wat moeilijk heb met de zwakke parlementaire onderbouwing door een Interparlementaire Commissie die de minieme bevoegdheid heeft te beraadslagen en zich tot het Comité van Ministers te richten. Er is geen gemeenschappelijk parlementair orgaan. Dat roept de vraag op: hoe bureaukratisch wordt de Taalunie, hoe demo-