Het ‘Institut Neerlandais’ te Parijs
Vitrine van Nederland
Samenvatting van de inleiding door drs. J.C. van Praag, oud-directeur Institut Néerlandais te Parijs, nu secretaris-generaal Nederlands Nationale UNESCO commissie.
De heer Van Praag ziet zijn voormalige rol in Parijs als vertegenwoordiger van de Nederlandse cultuur in Frankrijk, waarbij het instituut een soort vitrine van Nederland genoemd zou kunnen worden.
Over het algemeen hebben veel, vooral jonge staten de neiging om de eigen cultuur te beschermen tegen ‘overrompeling’ van buiten. Men ziet sterke culturele aanwezigheid van buitenaf vaak als een bedreiging.
Bij voortschrijding van beschaving komt internationalisatie en groeiende belangstelling voor het andere. Kleinere cultuurgebieden blijven zich, in weerwil van soms oude en rijke tradities, kwetsbaar voelen.
De cultuurpolitiek van sommige grote landen wordt als agressief ervaren. Op de conferentie Mondiacult in Mexico, zomer 1982, kwamen zo Frankrijk en de Verenigde Staten nogal in botsing.
Zo'n krachtenveld betreedt de met het uitdragen van cultuur belaste vertegenwoordiger van een staat in het buitenland. Als hij daar goed van doordrongen is
Onder de genodigden: cultuurminister K. Poma.
zal hij steeds het wezenlijk belang van reciprociteit inzien.
Behoren de Lage Landen tot de ‘kleine cultuurgebieden’? (Wij gaan ervan uit dat de Lage Landen in bepaalde opzichten één cultuurgebied vormen zoals dat ook de grondslag was op het jongste Festival van Rijsel). Zij vormen wel een cultuurgebied dat door de eeuwen heen goed stand hield, al trad in zekere zin een soort schisma op met het staatkundig uiteengaan.
Evenwel geografisch, historisch en linguistisch is er onmiskenbaar sprake van een geheel.
Derhalve bieden literatuur, muziek en schilderkunst duidelijk mogelijkheden in het kader van onze besprekingen.
Het brede cultuurbegrip vraagt nadere beschouwing. Verscheidenheid in lotgevallen voert ook naar verschillen in identiteit. Begrip hiervoor opent evenwel vele mogelijkheden tot samenwerking.
De rol van directeur van een cultureel huis in het bestel van culturele vertegenwoordiging in één van 's werelds grootste cultuurmetropolen heb ik opgevat als het uitdragen van wat op cultureel gebied in Nederland gebeurde en nog gebeurt naar Frankrijk, met inbegrip van ‘overdraagbaarheid’ van de diverse elementen, d.w.z. inschatting van hoeveel kans een project maakt aan te zullen slaan in de Franse context.
Deze rol vloeit voort uit het feit dat het Institut Néerlandais behoort tot de ‘brengende’ culturele huizen. In de verzameling instituten die België en Nederland her en der in de wereld er op na houden kan men immers onderscheid maken tussen de halende en de brengende functie.
Opvallend is dat dikwijls de meest succesvolle culturele vertegenwoordigingen op een toevallige wijze ontstonden (en niet vanuit een zorgvuldig gepland overheidsbeleid). Zij begonnen ook nogal eens als particuliere organisaties. Dit zou de stelling kunnen onderbouwen dat de eenheid van optreden, de stroomlijningen die vaak in overheidsbeleid worden nagestreefd geen optimaal affect sorteren.
Als we ons hier bepalen tot de brengende functie dan staan we voor keuzen:
- | moet iedereen zijn kans krijgen en is zorgvuldige verdeling over alle schijven van de samenleving geboden? |