Neerlandia. Jaargang 87
(1983)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 88]
| |||||||||
Vragen over culturele verdragenDe invoering van de culturele autonomie was om vele redenen een mijlpaal in de geschiedenis van onze instellingen en van de Nederlandse cultuur in Vlaanderen. Over de politieke en institutionele betekenis van de oprichting van cultuurraden is er voor en na 1970 zowat permanent discussie geweest en er bestaat al een vrij omvangrijke literatuur over. Hierbij ging de controverse meestal over de ruimte of de beperktheid van de autonomie, het functioneren van de nieuwe instellingen enz. In een tijdperk van feitelijk voortdurende hervorming van de staat was dat wel onvermijdelijk. Te veel wordt daarbij wellicht een ander aspect uit het oog verloren, het historisch gegeven namelijk dat de culturele autonomie tot stand is gekomen op een moment dat het cultureel werk veel meer dan ooit tevoren behoefte had aan middelen waarin het particulier initiatief niet kan voorzien. Door de oprichting van de cultuurraden ging men de cultuurpolitiek aan de orde stellen op een voordien ondenkbaar niveau: van marginaal werd die ineens voorwerp van een permanent gesprek tussen de regering en de volksvertegenwoordigers. Waar subsidieregelingen tot dan toe bij koninklijk besluit tot stand kwamen werden ze nu de inzet van moeizaam wetgevend werk. Aldus kwam er in de jaren zeventig een reeks opmerkelijke decreten uit de bus die een meer democratisch beleid creëerden inzake de permanente vorming, de media, het toneel, de jeugdzorg en het cultureel patrimonium. In schriftelijke en mondelinge vragen, in interpellaties, in begrotingsdebatten en bij de bespreking van de ontwerpen van decreet zelf werd sector na sector doorgelicht zodat nog maar weinig aspecten van de cultuurpolitiek in het duister zijn gebleven.
Ik wil mij hier niet wagen aan een evaluatie van het gevoerde beleid. Ik wil liever een aantal bedenkingen kwijt van een ‘Grootnederlands cultuurconsument’ die gegevens in verband met internationale culturele samenwerking heeft proberen te vinden. Want er is niet veel meer dan enkele teksten, een weinig overzichtelijke reeks cijfers en een hoop interventieverklaringen. In die zin kan men nauwelijks van een beleid spreken. Ik bedoel dit niet helemaal als een verwijt. Ik stel gewoon vast dat in Vlaanderen de internationale culturele samenwerking voorlopig nog een sector is waar de activiteiten eerder opgezet worden in de discrete sfeer van diplomatieke kringen dan in het blikveld van de consument. Aan Franstalige kant is dat niet wezenlijk anders. Het heeft ons toch met enige verbazing vervuld dat een auteur als Serge GOVAERT onlangs een vrij geflatteerd beeld van ons buitenlands cultuurbeleid heeft gepubliceerdGa naar voetnoot(1). De belangstelling voor dit colloquium wijst op een dringende behoefte aan opening van zaken. In 1974 heeft de Cultuurraad een Nota ter inleiding van het debat over het beleid inzake culturele samenwerking van Minister Van Elslande besprokenGa naar voetnoot(2). Dat was veeleer een theoretische beschrijving van beleidsaspecten en structuren dan een beleidsverklaring. Bij herlezing negen jaar later valt het op hoezeer dit document de klemtoon legt op de allesoverheersende centrale rol van het departement van buitenlandse zaken. En hiermee zitten wij volop in de discussie die vandaag wordt gevoerd over de bevoegdheden inzake internationale culturele samenwerking. Volgens het boekje, en koninklijke woorden hebben er voor een paar weken nog eens aan herinnerd, worden verdragen met andere staten gesloten door de centrale regering. De Vlaamse Raad betuigt bij decreet zijn instemming met de gesloten akkoorden. In de praktijk is het zo dat de Vlaamse Executieve wordt betrokken bij de onderhandelingen over het akkoord en vooral bij de uitvoering ervan. Vanuit het oogpunt van de democratie is de staatshervorming ongetwijfeld een stap vooruit. Vóór 1980 werden culturele verdragen nooit aan de instemming van het parlement onderworpen. Het debat over de afbakening van de bevoegdheden is nog volop aan de gang. En ik onderschat de betekenis van dat debat bepaald niet. In de fase van natievorming waar Vlaanderen aan toe is, kunnen wij die discussie niet uit de weg gaan. Maar in afwachting van de beslechting van dit geschil belet niets de Vlaamse Gemeenschap de problemen pragmatisch aan te pakken en een visie op het beleid te ontwikkelen. De heftigheid waarmee men praat over de ontoereikendheid van de instellingen lijkt wel eens een alibi voor het ontbreken van een kijk op de inhoud van het beleid. Laat men niet vergeten dat het Taalunieverdrag, zeker een mijlpaal in de cultuurgeschiedenis van de Nederlanden, toch maar tot stand is gekomen binnen het raderwerk van een nog meer unitaire staat, dank zij de verbeelding en het doorzettingsvermogen van een kleine club van doelbewuste ambtenaren en bewindslieden. In Vlaanderen hebben wij ook op dit terrein een flinke achterstand op onze Nederlandse vrienden. Tweemaal al is in de Staten-generaal een beleidsnota | |||||||||
[pagina 89]
| |||||||||
internationale culturele betrekkingen aan de orde geweestGa naar voetnoot(3). Daarbij werd tijdens hoorzittingen ook de mening van de betrokkenen, auteurs, kunstenaars, hoogleraren, boekhandelaars, uitgevers, neerlandici, sportlui, beluisterd. Voor de Vlaamse toehoorder is het allicht nuttig even te signaleren wat voor de Nederlandse regering in 1978 de vier doelstellingen waren van een beleid op het gebied van de internationale culturele betrekkingen:
Het is gebleken dat lang niet iedereen het eens is met de aldus geformuleerde doelstellingen. Verzet lokte onder meer de derde stelling uit, de gedachte dat internationale culturele betrekkingen dienen om de algemene positie van een land in de wereld te ondersteunen. Sommigen noemden dit niet een doelstelling in zichzelf, maar een middel ten dienste van het bedrijfsleven. Maar uitgerekend dat wordt in het eerste jaarverslag van de Vlaamse Executieve als vanzelfsprekende bedoeling beschouwd. Het gaat hier om een fundamentele discussie waaraan ook de Vlaamse Gemeenschap niet kan ontsnappen. De problematiek duikt trouwens ook op in elk debat over ontwikkelingssamenwerkingGa naar voetnoot(4). Aan een serieus antwoord op de vraag in hoever zij het eens is met de stellingen voorgesteld door de werkgroep De Nederlanden in de Wereld is de Vlaamse Gemeenschap nog lang niet toe. Er is op dit ogenblik in de eerste plaats behoefte aan een grondige doorlichting van de erfenis die de unitaire staat aan de Vlaamse Gemeenschap heeft overgelaten, van de kansen en de mogelijkheden die daarin aanwezig zijn, een doorlichting ook van eventuele bureaucratische praktijken die een hypotheek voor het beleid zijn, van de beschikbare middelen, van de wijze waarop die middelen tot nog toe werden verdeeld. Over dit alles zijn er bitter weinig cijfers en feiten bekend, de beschikbare rapporten zijn opvallend vaag en de Belgische parlementaire stukken en handelingen tonen aan dat er voor die marginale materie weinig belangstelling is geweest. De doelstelling van de Vlaamse Executieve inzake buitenlandse politiek werd beknopt geformuleerd in die ene stilaan beroemd geworden zin uit de beleidsverklaring: ‘De Vlaamse identiteit moet een tot ver buiten de grenzen reikende realiteit worden, herkenbaar en erkenbaar door de wereld’. Bij dergelijk aforisme verwacht men algemeen applaus. Maar 12 maanden later publiceert die Executieve een rapport waarin het als een realisatie wordt voorgesteld dat de Vlaamse Raad in 1982 zes nieuwe culturele verdragen heeft goedgekeurd. Hier klopt iets niet. Er werd over die verdragen onderhandeld alvorens de Vlaamse Executieve tot stand kwam. Bovendien vermelden deze teksten niet eens het bestaan van een Vlaamse Executieve. Er komt helemaal geen erkende en herkenbare Vlaamse Gemeenschap uit te voorschijn. De Nederlandse tekst van het akkoord met Syrië is trouwens blijkbaar het werk van iemand die niet weet dat in onze taal de hoofdstad van dat land niet Damas heet, zoals in het Middelnederlands of in het Frans, maar DamascusGa naar voetnoot(5). De lezer van de Handelingen wrijft zich de ogen uit bij de lectuur van de passages over de aanneming van die zes verdragenGa naar voetnoot(6). Vrij onverwacht vroeg de Gemeenschapsminister van Cultuur, op 29 juni 1982, de spoedbehandeling van deze ontwerpen. En een dag later was het voor mekaar. Het was de eerste maal dat de Raad gebruik maakte van zijn bevoegdheid ter zake. Het was de eerste maal dat een parlementaire assemblée in België zich over culturele verdragen uitsprak. Maar niemand had er behoefte aan op het historische karakter van de gebeurtenissen te wijzen. Er was geen verslag. Er waren geen vragen, geen opwerpingen, geen oppositie. Niemand informeerde waarom een spoedbehandeling nodig was. Niemand wilde weten waarom wij zo nodig een cultureel akkoord moesten hebben met Zuid-Korea of met Syrië. Niemand vroeg welke budgettaire gevolgen die zes akkoorden impliceerden. Niemand stelde vragen over het globaal | |||||||||
[pagina 90]
| |||||||||
beleid waarin de akkoorden kaderen. Er zijn ongetwijfeld excuses. De spoedbehandeling vond plaats op het eind van de zitting, op een moment dat de parlemensleden een overvolle agenda hadden af te werken. Er is bovendien in België geen traditie van indringende behandeling van dergelijke ontwerpen. Ook in de Franstalige Conseil werden de akkoorden zonder verslag en zonder openbare bespreking aangenomen. Ondertussen zit de Vlaamse Gemeenschap met de erfenis van 47 door het koninkrijk België gesloten culturele verdragen. Moet Vlaanderen die 47 verdragen allemaal continueren? Voor de uitvoering ervan werd in 1983 op de begroting 83 miljoen uitgetrokken. Over de verdeling van die 83 miljoen is weinig bekend. Uit het verslag over die begroting blijkt dat bijna de helft naar studiebeurzen gaat, de rest naar onderwijsuitwisseling, wetenschappelijk onderzoek, tentoonstellingen en andere culturele aangelegenheden. Het is al van 1978 geleden dat in een verslag bij de begroting een overzicht werd opgenomen van de uitgaven per akkoord. Bij lectuur van dat overzicht hapt men even naar adem als men ziet dat bij de uitvoering van sommige akkoorden de werkingskosten tot 46% bedragenGa naar voetnoot(7). De lezer blijft met de vraag zitten: hoe geschiedt de besluitvorming over de verdeling van die kredieten? Welke criteria worden daarbij gehanteerd? Wie maakt uit welke de behoeften zijn? Een meer fundamentele vraag is, of er überhaupt behoefte is aan culturele akkoorden. Culturele akkoorden zijn tenslotte een werkmethode op het terrein van de internationale culturele samenwerking. De methode dateert al van voor 1914, ze werd verder uitgewerkt in de periode tussen de twee wereldoorlogen. België en Nederland hebben het in 1927 voor het eerst geprobeerd, maar zijn er pas na WO II werkelijk mee begonnen. Een federale staat als Zwitserland heeft geen culturele akkoorden. Maar dat belet niet dat Zwitsers als Dürrenmat, Tingely en Max Bill over de hele wereld vermaard zijn! Maar eenmaal de handhaving van de 47 akkoorden aangenomen blijft er veel te doen. Van belangrijke akkoorden zoals dat met Groot-Brittannië, de Verenigde Staten, Oostenrijk of Griekenland bestaat er niet eens een gelijkwaardig rechtsgeldige Nederlandse tekst. Hoe kun je een in de wereld herkenbare en erkenbare realiteit zijn als je geen punt maakt van je taal als eerste herkenningsteken? Overigens moet men hierbij noteren dat ook Nederland met veertien culturele verdragen zit waarvan er alleen in het Engels een tekst is, of in het Frans! En dat de Belgische akkoorden waarvan er wel een Nederlandse tekst voorhanden is voor de taalgevoelige lezer vaak een bron van irritatie zijn. Ook de inhoud van de culturele verdragen roept heel wat vragen op. Veelal beloven de verdragsluitende partijen bij voorbeeld dat zij erop zullen toezien dat in de schoolboeken en in het onderwijs de geschiedenis en de levenswijze van het andere volk zo objectief mogelijk worden voorgesteld. Jonge staten vooral hechten groot belang aan een correcte presentatie van hun cultuur en geschiedenis. In het verdrag van Syrië bij voorbeeld staat er uitdrukkelijk dat de partners samenwerking aanmoedigen op het gebied van arabistiek en de islamologie. Zou het van onze kant, vanwege de jonge Vlaamse natie, niet even zinvol zijn in verdragen een zin te schrijven over onze cultuur en onze taal, de taal die gesproken wordt in Vlaanderen en Nederland, en over onze geschiedenis, die er wel ietwat anders uitziet dan Henri Pirenne ze indertijd heeft voorgesteld? Het zou de moeite waard zijn na te gaan tot welke resultaten dergelijke akkoorden leiden. Is er al wetenschappelijk onderzoek gedaan naar het beeld dat onze culturele partners van ons hebben? Is er trouwens al, meer in het algemeen, wetenschappelijk onderzoek gedaan over ons imago in de wereld? Het is toch zo dat een buitenlands cultuurbeleid ondenkbaar is zonder een grondige voorstudie van het terrein? In het kader van het thema van deze dag, een gemeenschappelijk beleid van Noord en Zuid, ligt het voor de hand dat Nederland en Vlaanderen dit samen aanpakken. In de verdragen van België met Nederland, Frankrijk, Luxemburg, de Sovjet-Unie, Tsjecho-Slowakije en Pakistan verbinden de partners er zich toe met elkaar overleg te plegen voor de bescherming van hun gemeenschappelijke belangen in andere landen en in de internationale organisaties. Van die afspraak moesten Nederland en Vlaanderen meer dan in het verleden werk maken. Men zou zich bij voorbeeld kunnen indenken dat de regeringen aan de Gemengde Commissie voor het Belgisch-Nederlands verdrag opdracht geven ter zake een concreet en gedetailleerd werkstuk te ontwerpen. In de culturele verdragen die Nederland de jongste tijd heeft gesloten, b.v. met Israël, Suriname, Spanje, de D.D.R., Ierland en China nemen de partners zich voor samen wat te doen aan de natuurbescherming en de milieuhygiëne. Dat is tot nog toe niet het geval in de culturele verdragen die België heeft gesloten. Als je sommige vrachtwagens de grens over ziet rijden zou je wensen dat er ook zoiets in het Belgisch-Nederlands cul- | |||||||||
[pagina 91]
| |||||||||
tureel verdrag was ingeschreven. In onze jongste verdragen is er wel meer dan vroeger sprake van sport of televisieprogramma's, maar de milieuproblematiek is blijkbaar nog geen punt voor onze internationale culturele samenwerking. De lezer vindt in de verdragen met Engeland, Italië, Noorwegen en Egypte een artikel waarbij de regeringen de samenwerking tussen de geleerde genootschappen van hun landen aanmoedigen op het gebied van de ‘burgerlijke’ activiteit - action civique. Wat is dat voor iets, burgerlijke activiteit van geleerde genootschappen? Het is onmogelijk hier volledig te zijn. Het is wel de bedoeling de gedachte te poneren dat er overgrote behoefte is aan actualisering, aanpassing en vernieuwing van verdragen. Dit zal in veel gevallen de totstandkoming van een nieuwe tekst betekenen. Een ander aspect van het probleem is de samenstelling en de werking van de Vaste Gemengde Commissies die voor de uitvoering van dit akkoord worden opgericht. Het is in de huidige staatsstructuur niet helemaal duidelijk wie de leden van die commissies aanwijst. Is dit helemaal de bevoegdheid van de Gemeenschappen? Of wijst ook de centrale regering leden aan, bij voorbeeld in verband met onderwijs of wetenschapsbeleid? En moet er in de Belgische delegatie al dan niet pariteit zijn tussen het aantal Nederlandstalige en Franstalige leden? Welke criteria spelen voor de benoeming van de leden van die commissies? Is het moment niet gekomen om bij deze activiteiten in de eerste plaats personen te betrekken die er door hun publikaties en activiteiten blijk hebben van gegeven dat zij heel wat weten over het partnerland? Dan is er nog de vraag hoe de plenaire vergaderingen van deze commissies worden voorbereid: hoe wordt de geïnteresseerde burger, de cultuurconsument, erbij betrokken, hoe krijg je inspraak van de basis? En wat is hier de inbreng van de gemeenten en van het intermediaire niveau, de provincies? Men kijkt ook uit naar een evaluatie van het aandeel dat het onderwijs krijgt in de uitvoering van de akkoorden. Uit de stapel gedrukte en gestencilde rapporten blijkt dat sommige inspecteurs veelvuldig op reis waren. Je zou graag nagaan op welke wijze dat invloed heeft gehad op de vormgeving van ons onderwijs. Als men sommige verhalen over het VSO leest krijgt men toch niet de indruk dat men veel geleerd heeft uit buitenlandse ervaringen met de onderwijsvernieuwing. Meer algemeen is de vraag wat al die akkoorden opleveren voor ons vreemde-talenonderwijs. Hoe zit het in het bijzonder voor de lerarenopleiding? En in welke mate participeren de verschillende niveaus en onderwijsnetten aan de internationale culturele samenwerking? Ik moge mijn vrijmoedige bedenkingen besluiten met de wens dat het Commissariaat-generaal voor de Internationale Culturele Samenwerking heel binnenkort uitpakt met een publikatie met de teksten van de culturele verdragen, met de samenstelling van de gemengde commissies, en met inlichtingen over de wijze waarop particulieren, verenigingen en scholen gebruik kunnen maken van de culturele verdragen. Er is op dit gebied een grote vraag naar meer informatie. Een andere, meer fundamentele wens is dat de Executieve binnen afzienbare tijd voor de dag komt met een beleidsnota over onze internationale culturele betrekkingen. In juni 1982 heeft Minister Poma in de commissie voor buitenlands beleid van de Vlaamse Raad een nota aangekondigd die - ik citeer het verslag - ‘zowel inhoudelijk als administratief en financieel de beleidsmogelijkheden omschrijft’. Naar mijn mening zou zo'n nota ook de doelstellingen van de Vlaamse internationale culturele samenwerking moeten formuleren en de wijze waarop die doelstellingen kaderen in de totale buitenlandse politiek van de Vlaamse Gemeenschap. Want internationale culturele betrekkingen zijn niet los te denken van het totale beleid ten opzichte van de internationale samenleving. Ondertussen is ook de werkgroep Overheidsstructuren van het Algemeen-Nederlands Congres begonnen aan een project-onderzoek van de Vlaamse en de Nederlandse culturele verdragen. Belangstellende cultuurconsumenten worden uitgenodigd tot medewerking aan dit project.
Drs. J. DEDEURWAERDER Ambtenaar bij de Vlaamse Raad |
|