Colloquium gemeenschappelijk Nederlands-Vlaams internationaal cultuurbeleid
Op vrijdag 25 februari j.l. werd te Antwerpen, op initiatief van de ANV/ANC-werkgroep ‘De Nederlanden in de Wereld’ en met de medewerking van het Belgisch-Nederlands Cultureel Accoord, een colloquium georganiseerd over het thema: ‘Gemeenschappelijk Nederlands-Vlaams beleid voor Internationale Culturele Samenwerking’.
Het colloquium sloot aan bij de werkzaamheden van het 38ste Algemeen Nederlands Congres dat in oktober 1981 te Brussel werd gehouden, en meer bepaald bij deze van de werkgroep op dat Congres.
De werkgroep had nl. voor dat Congres een aantal werkdocumenten voorbereid die o.m. handelden over de sociaal-culturele begeleiding van onze landgenoten in den vreemde, het onderwijs van het Nederlands in het buitenland en aan anderstaligen, en het gebruik van het Nederlands in internationale instellingen, meer bepaald in de Europese Gemeenschap. Verder werden toen ook een paar werkstukken gewijd aan het internationaal cultuurbeleid van Nederland en Vlaanderen en werden in verband met deze nota's ook een aantal aanbevelingen geformuleerd.
Met het colloquium van 25 februari j.l. zou de werkgroep een stuk verder gaan. De groep wou nl. onderzoeken in welke mate door Nederland en door de Vlaamse Gemeenschap naar derde landen toe een gemeenschappelijk beleid voor internationale culturele samenwerking gevoerd kan worden via o.m. bepaalde instrumenten die nu reeds ter beschikking staan van onze regeringen, zoals bv. de culturele akkoorden en verdragen die reeds met andere landen gesloten werden of in de toekomst nog zouden kunnen gesloten worden, onze diplomatieke vertegenwoordigingen in het buitenland en meer bepaald de culturele attachés die aan sommige van onze ambassades verbonden zijn en tenslotte de Nederlandse en Vlaamse/Belgische wetenschappelijke instituten en culturele centra die werkzaam zijn in het buitenland. Tenslotte wou de werkgroep op dit colloquium een gedachtenwisseling uitlokken over de rol die particuliere organisaties kunnen of zouden moeten kunnen spelen bij het meebepalen van ons internationaal cultuurbeleid.
Van de aanwezige deelnemers werd op het colloquium een actieve participatie verwacht. Het kernstuk van de bijeenkomst was dan ook het debat dat in de namiddag gepland was rond een aantal stellingen over het congresthema, stellingen die vooraf aan de deelnemers waren toegestuurd samen met een aantal informatieve en documentaire nota's en fiches. De teksten van deze vóórdocumentatie werden reeds gepubliceerd in het vorig nummer van ‘Neerlandia’ (jan.-febr. 1983).
Om het geplande debat echter zo dicht mogelijk op de concrete realiteit te laten aansluiten werd voor de ochtendzitting een beroep gedaan op enkele deskundigen die al sedert jaren, in Nederland of Vlaanderen, op diverse terreinen van het internationaal cultuurbeleid werkzaam en die, tegen de achtergrond van de stellingen van de werkgroep, bereid gevonden werden een en ander te komen vertellen over hun jarenlange ervaring op dit gebied.
Deze deskundigen waren: drs. J.C. van Praag, ouddirecteur van het ‘Institut Néerlandais’ te Parijs en nu secretaris-generaal van de Nederlandse nationale Unesco-commissie, drs. J. Dedeurwaerder, ambtenaar bij de Vlaamse Raad (de parlementaire vertegenwoor-