Het ideologieloze tijdperk
Op 7 november 1981 werd de reeks der Pacifikatielezingen geopend in de gewezen Sint-Pietersabdij te Gent door Dr. A.H. van den Heuvel, sinds 1 mei 1981 voorzitter van de Nederlandse Omroepvereniging VARA, theoloog, voorheen secretaris-generaal van de Nederlandse Hervormde Kerk en lid van het Centraal Comité van de Wereldraad van Kerken.
In een zeer opgemerkte en haast klassiek retorisch opgebouwde rede onderzocht Dr. A.H. van den Heuvel welk antwoord er thans 40 jaar na de verschrikkingen van de tweede wereldoorlog, zou kunnen worden gegeven op de vraag die de beroemde Leidse historicus J. Huizinga zich stelde in 1942 in zijn boek ‘De Geschonden Wereld’, een beschouwing over de ondergang van de rechtsstaat. Deze vraag luidde: ‘Zal aan het einde van zoveel verschrikkingen deze geschonden en verminkte wereld aanstonds gereed staan om een nieuwe opbloei van echte en edele beschaving te doen plaatsvinden?’.
Spreker verrichtte zijn onderzoek rond 3 thema's die hij haalde uit het gedeeltelijke antwoord dat Huizinga zelf gaf, nl.: ‘Overal staan miljoenen menschen gereed en bereid in wie de behoefte leeft aan recht en zin voor oude eerlijkheid, vrijheid, rede en goede zeden. Tracht hen niet te vatten onder een categorie als democraten, socialisten of welken dan ook. Noem hen eenvoudig met een naam van edeler klank dan
Dr. Dirk Dolman, voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, rechts: de h. Van der Klauw, ambassadeur van Nederland in België.
al deze: menschen van goede wille, de homines bonae voluntatis, wien in de kerstnacht het ‘in terra pax’ werd toegezongen’.
Dr. A.H. van den Heuvel is ervan overtuigd dat wij die verschrikkingen van 40 jaar terug nog niet hebben verwerkt, zodat de huidige crisisverschijnselen nog steeds de uitwerking zijn van het oordeel dat toen over de beschaving werd geveld. Wie nu om zich heen kijkt en de cultuur probeert te diagnosticeren zal het antwoord moeten vinden op de vraag wat er de oorzaak van is dat wij nu de leegte en de nucleaire dreiging, de verziekte natuur en de verlammende angst voor verval en werkloosheid om ons heen als het ware met onze handen kunnen tasten.
Ook na Auschwitz en Hirosjima is er opnieuw geslapen en geschapen, gespeeld en gedacht, gebouwd en getrouwd. De overlevenden gingen weer aan het werk. De Westerse samenleving verwerkte haar as tot mest. Deze eruptie van creativiteit in de bedrijvigheid en de wederopbouw, in de wil tot samenwerking wilde de spreker in de’ eerste plaats toejuichen. Het past zijns inziens wel om verdacht te blijven op een voortbestaan van wat nooit echt werd verwerkt of uitgeboet.
Het tweede deel van het tweede citaat van Huizinga klinkt als de beschrijving van wat velen zich uit die tijd nog herinneren: een bereidheid om de oude zuilen omver te halen en de handen ineen te slaan. Politiek in doorbraakbeweging, kerkelijk in de oecumene, economisch in Europa, sociaal in samenwerkingsverbanden. Weg met de oude etiketten en de ideologieën die ons de verschrikking niet hebben gespaard.
De oproep tot het wegwerpen van de oude ideologische tegenstellingen gaf ons de kans afstand te nemen van de pijnlijke situatie van de grote geestesbewegingen van voor de oorlog. Van de grote pretenties van de drie ideologische hoofdstromingen, het socialisme, het liberalisme en de confessionele strekking, bleef er niet veel meer over. Overal verstomde de ideologische discussie, bij de ene uit gène, bij de andere uit idealisme.
Het ideologieloze tijdperk was aangebroken, opgetrokken op een algemeen positivistisch denken, samengevoegd met een gelegenheidsethiek en uitmondend in een vaste overtuiging dat welvaart automatisch welzijn meebrengt.
Voor dit ‘bondgenootschap van goede wil’ moesten we een hoge prijs betalen.