ANV-colloquium over basisonderwijs
Op 13 maart I.I. organiseerde de werkgroep basisonderwijs van het A.N.V. zijn derde colloquium.
Dit colloquium werd gehouden in de gebouwen van de Universitaire Instelling Antwerpen te Wilrijk.
De openingstoespraak werd gehouden door de heer R. Staelens, kabinetsmedewerker. Hij feliciteerde uit naam van de heer D. Coens, Minister van Nationale Opvoeding, de organisatoren voor dit colloquium.
Hij achtte deze ontmoetingsmomenten tussen Nederlandse en Vlaamse onderwijsbetrokkenen van groot belang voor de ontwikkeling én de kwaliteit van het basisonderwijs in de beide landen.
Het feit dat onderwijsbetrokkenen hun vrije tijd investeerden in het bijwonen van dit colloquium noemde hij prijzenswaardig.
Het week inhoudelijk sterk af van de voorgaande colloquia. Daar lag de nadruk vooral op het pedagogischdidactisch terrein. Tijdens dit colloquium stonden de externe maatschappelijke invloeden in verband met het functioneren van leerkrachten centraal.
Het werk van de onderwijsgevenden in de hedendaagse samenleving is verre van eenvoudig. Zij verrichten hun arbeid in een onrustige en soms bedreigende omgeving. Er zijn vele en vaak tegenstrijdige maatschappelijke verwachtingen waaraan tegelijk zou moeten worden voldaan. Er is een voortgaande tendens tot verbreding van onderwijsdoelstellingen, waardoor de leerkracht gedwongen wordt zich op meer socialisatiedomeinen te gaan bewegen.
Een van de discussiegroepen.
De opkomst van de empirische onderwijskunde leidt tot een aanzwellende stroom van wetenschappelijke inzichten over het onderwijs, waar onderwijsgevenden beroepshalve niet ‘om heen’ kunnen. Méér instanties buiten de school zijn zich met de beroepspraktijk van leerkrachten gaan bemoeien, waardoor een vermindering optreedt van de relatief sterke mate van autonomie in de taakuitoefening.
Het toegenomen onderwijsniveau van de ouders heeft gevolgen voor hun vermogen om het werk van de leerkracht, aan wiens pedagogische zorgen hun kinderen zijn toevertrouwd, kritisch en soms ook hinderlijk te volgen. De vraag rijst of bij diegenen die aktief betrokken zijn bij het ontwikkelen van gedachten over de toekomstige struktuur en inrichting van het onderwijsbestel, zowel als bij diegenen die onderwijsonderzoek verrichten, steeds voldoende begrip aanwezig is voor de veelal ongecompliceerde en lastiger wordende omstandigheden waaronder leerkrachten hun werkzaamheden moeten realiseren.
De taak van de onderwijsgevende verandert tengevolge van ontwikkelingen die zowel binnen als buiten het onderwijsbestel zijn te situeren. Er zijn interne en externe determinanten van de taak en de taakuitoefening, waartussen overigens een levendige wisselwerking bestaat.
Vertrekkend vanuit het gegeven dat het functioneren van de leerkracht centraal stond, kwamen volgende themata in de discussieronden aan bod:
1. | De reikwijdte van de leerkrachtenopdracht. Hoe breed of hoe beperkt is de leerkrachtenopdracht |
Belangstelling voor onderwijsverdieping.