vroeg in dit jaar was het pand klaar.
Ook het Comité van Ministers werd samengesteld, althans op papier. Beide regeringen duidden Run gedelegeerde Ministers aan: voor Nederland kwamen hiervoor de Ministers van Onderwijs en Wetenschappen en van C.R.M. in aanmerking.
In België lagen de zaken wat anders; niet de nationale, maar de ‘Executieve’, zoals de Vlaamse Regering naar een recent Belgisch-barbarisme wordt genoemd, is hiertoe in het raam van de culturele autonomie bevoegd. De Vlaamse Executieve kon zich slechts uit een lange discussie redden door de aanwijzing van niet twee, maar drie bewindslieden. Het Comité van Ministers van de Taalunie bestaat dus uit vijf excellenties: twee Nederlanders en drie Vlamingen, die beiden slechts over één stem beschikken, m.a.w. het Comité van Ministers beslist bij eenparigheid. Die Vlaamse Gemeenschapsministers zijn: de Minister van Cultuur, de heer Poma, de Minister van Leefmilieu, Waterbeleid en Onderwijs, de heer Lenssens en de Minister van Gesubsidieerde Werken en Ondergeschikte Besturen, de heer Galle. (Ik dacht nochtans dat men met de Taalunie een ‘supranationaal’ bestuur had bedoeld).
Afgesproken werd dat dit Comité van Ministers spoedig tot de aanwijzing van beleidsambtenaren zou overgaan en de procedure zou goedkeuren tot de samenstelling van de Raad voor Taal en Letteren. Het corps van beleidsambtenaren zou zijn samengesteld uit twee maal twee deskundigen - één voor de sector taalwetenschap, één voor taalonderwijs, één voor de letteren, en één deskundig beleidsambtenaar voor de media - 2 Vlamingen en 2 Nederlanders.
In Den Haag waren binnen de kortste tijd twee Nederlandse beleidsambtenaren, respectievelijk bevoegd voor taalwetenschap en media door de betrokken overheden beschikbaar gesteld: het zijn de heren Drs. R. De Vroomen, ambtenaar bij het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen en Drs. P. Te Nuyl, werkzaam bij de N.O.S.; beiden hebben hun sporen verdiend in de hun toegewezen werkgebieden en staan er ongetwijfeld borg voor dat de onderneming de deskundigheid zal verwerven die wij alien ervan verwachten.
Zoals U het al hebt geraden, Dames en Heren, liep en loopt de aanstelling van twee Vlaamse experten in mijn dierbaar vaderland niet van eenzelfde leien dakje. Zij zijn er, na negen maanden discussie, nog steeds niet gekomen, zodat de Nederlandse Taalunie in wezen nog geen Unie is van Noord en Zuid, maar door de afwezigheid van Vlaamse medewerkers een exclusieve Noord-Nederlandse bezigheid.
En of dat nog niet genoeg is heeft België nog geen cent betaald in de gemeenschappelijke kosten, waarvan werd overeengekomen dat België toch maar eenderde hoefde te betalen, de overige twee-derden wordt door Nederland ingebracht en is reeds betaald. Ik heb zorgvuldig getracht in de voorbije dagen te achterhalen waarom de komst van die Belgen zo nodig en zo lang diende uit te blijven. Is daar een redelijke uitleg voor?
Zou het kunnen zijn dat in Vlaanderen, sinds het zijn culturele onafhankelijkheid heeft verworven, de geletterdheid in zo'n hoge mate zou zijn toegenomen dat allerwege geniale landgenoten zich geroepen voelen om de vele hoge functies, die de Vlaamse staat in binnen- en buitenland gestalte moet geven, met hun onvervangbaar talent te schragen?
Of is er een andere verklaarbare uitleg waarom het Zuiden, nu het niet op moties maar op daden aankomt, het zolang laat afweten?
Zijn de Brusselse fransquillons op de barricaden geklommen? Hebben de Walen de revolutie tegen de Nederlandse Taalunie uitgeroepen? Met zo'n excuus hadden wij er ons voor de invoering van het culturele zelfbestuur nog kunnen van afmaken. Maar het komfortabele alibi van de ‘onvaderlandse Belgische staat’, dat klassieke en gemakkelijke Vlaamse excuus voor alle falen en culturele tekorten, is vandaag niet langer bruikbaar.
Het België van 1830, met Walen en toestanden, is vandaag geen rugdekking meer voor het ontvluchten van eigen verantwoordelijkheid, voor negligentie en gebrek aan politiek en administratief management.
Ik ben van huis-uit geen ‘nestbevuiler’. Over wat ik hier nu zeg, heb ik zorgvuldig nagedacht. Het is niet omdat deze Algemene Conferentie in Nederland plaats vindt - en ik dus in het buitenland praat - dat deze dingen niet mogen worden gezegd. Ze moeten worden gezegd omdat de Conferentie geen reünie is van Vlamingen en Nederlanders, maar van een gezamenlijkheid van Nederlandstaligen.
Jazeker, ik weet wel dat men een land en een volk geen staatszin via de wijziging van enkele grondwetsartikelen kan aanpraten noch kan eigen maken. Het heeft de Zuidelijke Nederlanden lang aan een uit het volk ontsproten bestuurlijke traditie ontbroken, zoals het Noorden die heeft gegrondvest op eeuwenlange staatrechtelijke en bestuurlijke ervaring. Dat is wel een historische uitleg, maar geen om trots over te zijn, laat staan te koesteren.
De betekenis van de Nederlandse Taalunie - het eerste internationale verdrag dat de Vlaamse of noem het de Zuidnederlandse gemeenschap zelfstandig heeft afgesloten sinds de Unie van Utrecht (1578) - deze Taalunie moet voor de Vlaamse gemeenschap en haar regeerders worden benut als een vin-