gunstige ontwikkeling van onze republiek was veeleer het gevolg van de tijdelijke zwakte van Engeland en Frankrijk. Nederland blijft een interessant voorbeeld van een kleine staat die zowel door interne factoren als gunstige buitenlandse verhoudingen tot bloei kan komen en hierbij een zo groot mogelijke onafhankelijkheid tracht te behouden.
In een meer nabij verleden is er het voorbeeld van Oostenrijk. Ondanks de Tweede Wereldoorlog en de nasleep hiervan m.n. de Russische bezetting van 1945 tot 1955 heeft Oostenrijk zich bijzonder goed weten te herstellen, zowel in economisch als in cultureel opzicht. Er was dan ook voldoende grond om de Erasmusprijs (uit Nederlands initiatief geboren) toe te kennen aan Oostenrijk als ‘voorbeeld van cultureel herstel, van Europese moed, van Europees elan, van Europese gezindheid en vertrouwen’. Benijdenswaardig was de positie van Oostenrijk, geklemd tussen twee blokken, gedwongen tot een voorzichtige neutrale politiek, overigens niet!
Over de culturele betekenis van Oostenrijk voor Europa behoef ik hier verder niet uit te weiden. Hetzelfde geldt voor Nederland. Tsjechoslovakije leverde met figuren als Comenius, Smetana, Dvorak en Capek een niet geringe bijdrage tot de wereldcultuur.
Nederland, Zwitserland en Tsjechoslovakije zijn geboren uit de strijd tegen het absolutisme en legitimisme van de Habsburgers. De hervorming heeft in deze drie landen een grote rol gespeeld. Hervormers als Calvijn, Zwingli en Hus hebben ieder op hun wijze een anti-absolutistisch stempel gedrukt op het geestelijke en politieke leven van de drie. Niet zonder reden verwijst Masaryk herhaaldelijk naar de geestelijke erfenis van de hussieten. Ondanks de ontwikkeling na 1948 was de Tsjechoslowaakse republiek evenals Nederland en Zwitserland in aanleg en in overeenstemming met de ideeën van Masaryk, een democratische, pluralistische staat. De tolerantie van Nederland, Zwitserland en het Tsjechoslowakije van Masaryk kwam tot uitdrukking o.m. in het feit dat deze ‘Kleinstaaten’ een toevluchtsoord vormden voor velen die vervolgd werden om geloof of politieke overtuiging.
In zijn ‘Nederlands geestesmerk’ kenmerkte Huizinga Nederland als een burgerlijke natie. Dit geldt tot op zekere hoogte ook voor Zwitserland en Tsjechoslowakije (wat dit laatste land betreft behoeft men slechts te wijzen op het verschil in mentaliteit tussen Tsjechen en Polen).
Reeds Masaryk was zich duidelijk bewust van de kwetsbaarheid van de kleine staat, óók van zijn eigen land. Niet alleen meende hij dat voor alle staten gold, dat ‘sovereignty is relative, for the economic and cultural interdependency of all nations is growing’.
Hij zag ook zeer scherp de bedreigingen waaraan een kleine staat in de schaduw van een grote mogendheid is blootgesteld. Masaryk verwachtte. dat de Europese landen op den duur een federatie zouden vormen.
Hierin zag hij de beste garantie voor het voortbestaan van kleine landen. Door allianties met andere Donauen Balkanstaten trachtte het vooroorlogse Tsjechoslowakije zijn positie tegenover de Sowjet-Unie en een revanchistisch Hongarije te versterken, m.n. door middel van de Kleine Entente, gesloten tussen Tsjechoslowakije, Roemenië en Joegoslavië (1921). Maar ook andere kleine en middelgrote staten in deze regio zagen in dat nauwe samenwerking een noodzaak geworden was. In 1934 sloten Roemenië, Turkije, Griekenland en Joegoslavië het Balkanpact. In 1954 kwam een nieuw Balkanpact tussen Joegoslavië, Griekenland en Turkije tot stand. Het laatste pact, hoewel weinig levensvatbaar gebleken, was daarom des te merkwaardiger, omdat het hier een alliantie tussen een communistische staat en twee NAVO-landen betrof.
Nederland heeft eeuwen lang een min of meer neutralistische koers gevaren. Ons ideaal werd verwoord door Johan de Witt, die de voorkeur gaf aan tractaten met andere landen ‘sonder obligatie tot eenige defensie’. Nederland heeft anders dan Zwitserland dit neutralisme later afgezworen. Ons land is ondanks alle kritische geluiden nog steeds een trouw lid van de NAVO en speelt ook een actieve rol in de Verenigde Naties. Prof. J.J.C. Voorhoeve wijst in een bijdrage ‘Idealisme en realisme in het Nederlandse buitenlands beleid’ in de bundel ‘De Nederlandse natie’ (redactie S.W. Couwenberg, Utrecht, Het Spectrum, 1981) op de ethische aspecten van ons buitenlands beleid, die beogen de kleinheid te compenseren:
‘Kleine mogendheden hebben waarschijnlijk de neiging zich relatief meer te verlaten dan grote mogendheden op niet-dwangmatige middelen van interstatelijke invloed met name in hun relaties met de grotere mogendheden. In plaats van militaire of economische dreigementen kiezen zij liever juridische, morele en intellectuele argumenten en volgen zij vaak bij voorkeur de multilaterale boven de bilaterale weg. Door de economie van het machtsgebruik ontstaat onder de minder machtigen vanzelf een wat internationalistischer buitenlands beleid... Het is voor kleine machten