datgene wat ze aandragen moet vooral gezien worden tegen de achtergrond van de doelstelling; het moet dienen als middel tot stimulering van de bereidheid de Euregio als een landschappelijk geheel te zien, waarin de grens als een onnatuurlijke en wezensvreemde factor moet gezien worden.
Op het scheidende karakter van de grens wordt in het derde deel nog wat dieper ingegaan. Allereerst wordt geschetst hoe deze grens tot een hindernis heeft kunnen uitgroeien om daarna in te gaan op de negatieve gevolgen die deze ontwikkeling voor het grensgebied gehad heeft; het is daardoor een randgebied in een dubbele betekenis geworden. Om van dit gebied weer een ‘grenzeloos’ geheel te maken is het een eerste vereiste dat de bevolking aan weerskanten zich opnieuw bewust gaat worden van de werkelijkheid dat ze een eigen identiteit heeft en dat de wegen naar elkaar niet belemmerd mogen worden door slagbomen.
Nadat is uiteengezet wat Euregio is, gaan de samenstellers van het lesmateriaal voor het voortgezet onderwijs en Sekundarstufel een overzicht geven van de geschiedkundige ontwikkeling, zoals die zich in het betreffende gebied heeft voltrokken. In aansluiting hierop wordt ruimschoots aandacht geschonken aan het economische facet. Om daarop het juiste zicht te krijgen wordt teruggegaan naar de Middeleeuwen; in dat raam worden de verkeerswegen behandeld via welke de handel zich toen ontwikkelde en de handelsmiddelpunten genoemd waarmee de Euregio in verbinding stond; vanzelfsprekend worden ook de goederen besproken die verhandeld werden.
Het tweede luik heeft betrekking op de politieke verhoudingen in het Euregio-gebied aan het begin van de 19e eeuw en in een derde wordt aandacht geschonken aan de migratie van arbeidskrachten in het Duits-Nederlandse grensgebied. Het één en ander is voorzien van de nodige documentaire toelichting.
Om gestalte te geven aan het voornemen elkaars gebied en elkaars achtergronden te leren kennen, mocht een vergelijking tussen de staatkundige structuur aan weerskanten van de grens niet achterwege blijven.
Deze achtergrondinformatie is een onmisbare schakel in de kennis als het gaat om het begrijpen van het functioneren van de Euregio-raad, die als eerste grensoverschrijdende volksvertegenwoordiging op regionaal niveau binnen de Europese Gemeenschap werd geinstalleerd op 15 april 1978.
Het laatste onderdeel van de lestekst voor het voortgezet onderwijs heeft betrekking op de aardrijkskundige gesteldheid van het Euregio-gebied. Het overwinnen van een nationaal-gericht denken en het kweken van belangstelling voor een regio die zich over de staatsgrens uitstrekt, kan naar de mening van de samenstellers alleen maar bereikt worden wanneer men in staat gesteld wordt kennis te verwerven van dit gemeenschappelijk gebied. Dit voortreffelijk uitgewerkte onderdeel, waarin alle landschapsvormen in de regio behandeld worden, vindt een doelgerichte afsluiting in een schetsmatig overzicht van de verscheidenheid aan verkeersnetten in het besproken gebied en waarin (hoe kan het ook anders) ruimschoots aandacht wordt geschonken aan het barrièrekarakter van de staatsgrens.
Ik heb in deze bijdrage in grote lijnen proberen aan te geven wat dit lesmateriaal (waarover ik hierboven al de loftrompet gestoken heb) te bieden heeft. Voor verdere inlichtingen verwijs ik u graag naar de maatschappelijke zetels van de Euregio, die voor Nederland is ondergebracht in het pand: M.H. Tromplaan 47, 7513 AB Enschede (tel. 053-32 00 32) en voor Duitsland als thuisadres heeft: Neustr. 42, 4432 Gronau (tel. 02562-12388-9).
Het is duidelijk dat met name waar het het lesmateriaal voor het voortgezet onderwijs betreft men zich heeft laten leiden door een vooraf gemaakte keus.
Blijkbaar heeft men deze uitgave het karakter van een proefballon willen geven om zo af te tasten welke weerklank dit materiaal in het onderwijsveld zou krijgen. Ik beschik niet over informatie uit de streek maar ik heb een sterk vermoeden dat men zich hierover geen al te grote zorgen moet maken. In elk geval verdient dit initiatief dat het aanslaat.
En dat het een vervolg gaat krijgen. Want hoe voortreffelijk deze opzet ook is er zijn toch enkele opvallende leemtes vast te stellen. Zeker, in het voorbijgaan wordt enige aandacht geschonken aan het kerkhistorisch facet, maar veel meer dan raaklijnen kunnen het niet genoemd worden. Aan de voor deze streek zo kenmerkende kerkhistorische ontwikkeling worden geen woorden gewijd. Ik denk in dit verband in het bijzonder aan de banden die er altijd bestaan hebben tussen Bentheim en Nederland; en dat geldt zowel voor protestanten als katholieken. De taalverwantschap was bij het onderhouden van deze banden van grote betekenis.
Dat brengt mij op een tweede zaak, waarover in deze lesbrieven met geen woord wordt gerept, nl. het taalkundig aspect. Als er toch één aspect is waarin deze