Algemeen-Nederlands Congres
Een radio-uitzending (BRT 3, 9-10-1981)
J.P. RONDAS: Optimisme en gematigde tevredenheid van Vlaamse (Zuidnederlandse) kant, tevredenheid en gematigd scepticisme aan Nederlandse zijde. Dat is zowat de balans die we kunnen opmaken van de reaktie tijdens en na het 38ste Algemeen Nederlands Congres dat vorige week vrijdag en zaterdag 2 en 3 oktober plaats greep in de aula's van de Vrije Universiteit te Brussel.
Anderhalf jaar voorbereiding in veertien werkgroepen en ettelijke publikaties waren aan het congres vooraf gegaan. En dit op zichzelf markeert dit 38ste congres tot het eerste van een nieuwe serie.
De geschiedenis van de Nederlandse congressen, die tenslotte voor een deel hebben bijgedragen tot de Vlaamse ontvoogding, en die eigenlijk in de negentiende eeuw (met Snellaert vooral) mee de Vlaamse Beweging uit de startblokken hielpen, die geschiedenis kunt u nalezen in een interessant artikel van professor Karel DE CLERCK in het tweede deel van de Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, uitgegeven bij Lannoo.
Maar zoals gezegd, sinds 1849 is er heel wat veranderd. We zijn nu wel definitief in de periode van de ‘werkgroepencongressen’ beland, in tegenstelling tot de referaten-bijeenkomsten tot en met het 37ste congres. Ik som enkele van die werkgroepen even op: media, milieu, grensverkeer, een werkgroep toerisme, boek, ekonomie, vrouwenbeweging, Nederland in de wereld, vormings- en ontwikkelingswerk, de Franse Nederlanden, universiteiten en wetenschappen, onderwijs, sport en overheidsstrukturen.
Op congres nummer 38, vorige week, hield Johan FLEERACKERS, één van de auteurs van het Taalunieverdrag, een opmerkelijke rede waarin hij het had (zeer realistisch) over het gevaar voor toenemende Vlaamse isolering in het België van de gewestvorming, en in het op handen zijnde federalistisch België. Hij benadrukte de noodzaak van een Nederlands Gemenebest. Een woord dat bleef nazinderen en een begrip dat gerust mag gepropageerd worden.
Maar wat ons intrigeerde was de vraag hoe het komt dat veertien jaren moesten voorbijgaan vooraleer men aan deze uitgave toe was.
G.R. Piryns, voorzitter van het dagelijks bestuur:
G.R. PIRYNS: Dat komt hoofdzakelijk omdat in de nieuwe reeks van congressen die na de jongste wereldoorlog werden georganiseerd, in toenemende mate gepleit werd voor een strukturele oplossing voor de integratiebeweging, voor instellingen die dus die beweging zouden kunnen beveiligen, en omdat men na drie, vier congressen de indruk kreeg dat men niet eindeloos voor hetzelfde kon pleiten, vermits van de konkrete verwezenlijking zeer weinig in huis kwam.
Men trappelde zowat ter plaatse. De gemengde commissie tot uitvoering van het Belgisch-Nederlands kultureel verdrag waar toenmaals Kuypers voorzitter van was, had gepleit (in wat men later het ‘rode boekje’ heeft genoemd) voor instellingen, maar daar kwamen zeer uiteenlopende reacties op. In het Zuiden namelijk was de kultuurautonomie nog nauwelijks ingezet, van een spoedige verwezenlijking was nog geen sprake; in het Noorden waar men altijd veel meer staats heeft gedacht dan in het Zuiden - om voor de hand liggende redenen - bleef er voortdurend een huiver tegenover wat men noemde de ‘inmenging in binnenlandse aangelegenheden’; en dus kon er van supranationale verwezenlijkingen nauwelijks sprake zijn. Dit was een fundamenteel misverstand dat de Vlamingen nooit begrepen hebben, men dacht gewoon dat dat hooghartigheid was vanuit het Noorden, terwijl het gewoon een uiting was van een andere staats- en gemeenschapsopvatting. En dit misverstand, dit fundamenteel misverstand heeft eigenlijk, véél meer dan kulturele of karakterverschillen, de toenadering 150 jaar lang bemoeilijkt.
J.P. RONDAS: Het verschil tussen het Noordnederlandse staatse denken tegenover de Vlaamse emotionele reakties, dat is ook KEES MIDDELHOF opgevallen die op het congres moderator was van de sektie: ‘de Nederlanden in de wereld’. Er waren daar enkele misverstanden ontstaan die Kees Middelhof als volgt tracht te verklaren.
KEES MIDDELHOF: Er waren vier Europese parlementsleden, lid dus van het Europarlement, een socialist, een liberaal, een demokraat '66 en een christendemokraat. Dan blijkt dat de verschillen niet politiek zo heel groot zijn, maar dat de drie Nederlandse Europese parlementsleden toch niet van binnen uit kunnen aanvoelen wat er omgaat bij de Vlamingen als gesproken wordt over de eigenheid van, laat ik dan maar zeggen, de gewestelijke kulturen in Europa. Dan gaan de Nederlandse parlementsleden, ik denk dat ik dat zo generaliserend mag zeggen, opeens heel staats denken en je voelt aan de zaal dat de Vlamingen dan veel meer emotioneel het kultuurprobleem benaderen en niet strak staats. En dan zie je dus dat de integratie er nog helemaal niet is, maar wat ik een heel interessante opmerking vond van één van de Europese parlementsleden, met name mevrouw Boodt, was: ‘Eigenlijk heb ik pas in Straatsburg een visie gekregen op het probleem Vlaanderen’. Dus de Europese omweg om een begrip te krijgen voor de Nederlands-Vlaamse integratie. Ik denk dat dat een heel goeie omweg is, omdat je namelijk in Straatsburg veel meer ziet wat we gemeenschappelijk hebben dan dat je dat