De Taalunie: gedeeld domein
Het is mij een eer en een genoegen mij, ook namens mijn ambtgenoot van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, collega Van der Louw, tot U te mogen richten.
Wij zijn hier bijeengekomen om aanwezig te zijn bij de uitwisseling van de akten van bekrachtiging van het Verdrag tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden tot instelling van een unie op het gebied van de Nederlandse taal.
Een gebeurtenis waarvan de betekenis wordt onderstreept door deze plaats van samenkomst en de aanwezigheid van de vele door mijn collega van Buitenlande Zaken genode gasten.
In het bijzonder wil ik mijn vreugde uitspreken over de aanwezigheid van de beide Ministers van de Vlaamse deelregering, die in het bijzonder belast zullen zijn met de uitvoering van het Taalunieverdrag, te weten de heer POMA, Vice-voorzitter van de Vlaamse deelregering en Gemeenschapsminister van Cultuur en Pedagogische en Didactische Vorming, en de heer LENSSENS, Gemeenschapsminister bevoegd voor Onderwijs.
Voor U, waarde collega's zal dit Verdrag ook in staatsrechtelijke zin een bijzondere betekenis heben. Immers, het is het eerste internationale Verdrag dat, afgesloten door de Regering van België, alleen door de Vlaamse Raad is geratificeerd en thans ter uitvoering in Uw handen wordt gelegd. Collega VAN DER LOUW en ik zijn ervan overtuigd dat de hartelijke en voortvarende samenwerking tussen onze beide landen die het totstandkomen van dit Verdrag heeft gekenmerkt, met U in eenzelfde sfeer zal worden voortgezet. Het feit dat reeds vandaag de Nederlandse Taalunie in Oprichting tot stand zal komen, rechtvaardigt deze verwachting.
Dit internationaal verdrag kan ook in ander opzicht als een novum worden beschouwd. Dit gold in de vijftiger jaren ook voor culturele verdragen, maar deze zijn inmiddels een traditioneel instrument voor de bevordering van regeringswege van samenwerking op de gebieden van onderwijs en cultuur. Het Taalunieverdrag gaat veel verder: hier is sprake van een verdrag waarbij twee regeringen besluiten een aantal overheidstaken op het gebied van de taal aan gezamenlijke besluitvorming te onderwerpen. Een stukje nationale souvereiniteit wordt wederzijds prijs gegeven, en de taal wordt voor onze beide landen nu ook in staatsrechtelijke zin een gedeeld domein.
Het is niet zonder opzet dat ik naar deze term grijp: gedeeld domein. Het is de veelzeggende naam van de publicatie waarmee de Algemene Conferentie der Nederlandse Letteren sedert vele jaren al voor het voetlicht treedt. Die naam, Gedeeld Domein, is één van de zeer vele uitingen van een maatschappelijk-cultureel gegeven waarover de discussie sinds lang is verstomd. Een gegeven voor 20 miljoen nederlandstaligen in Europa, dat nu op regeringsniveau wordt bekrachtigd.
Deze maatschappelijke werkelijkheid en dit Verdrag, het zijn de vruchten van een lange historie waarin aan de nederlandstalige cultuur vorm en inhoud is gegeven. Het is in dit verband passend, om op dit stuk hulde te brengen aan het volk van Vlaanderen, dat in de loop van anderhalve eeuw een zeer belangrijke en eigen bijdrage tot die nederlandstalige cultuur heeft gegeven en het fundament voor dit Taalunieverdrag heeft gelegd.
Ik veronachtzaam hiermee geenszins het aandeel dat Noord-Nederland in deze culturele ontwikkeling heeft gehad. Maar toch, het is vooral in Vlaanderen geweest, dat om historische en maatschappelijke redenen de eigen taalcultuur het meest bewust is beleefd.
Het eerste Taal- en Letterkundig Congres van Vlaamse en Nederlandse letterkundigen, dat in 1849 te Gent plaats vond steunde op het pionierswerk van Jan Frans Willems en werd georganiseerd door Dr. SNELLAERT met steun van ALBERDINK THIJM, nam de draad weer op van een eeuwenlange vlaams-nederlandse verwevenheid die in 1648 door staatkundige scheidslijnen was verbroken. Een reeks van zulke congressen, afwisselend in Vlaanderen en in Nederland is daarop gevolgd. Zij hebben de stoot gegeven tot vele ontwikkelingen op het gebied van de Nederlandse taal. Het woordenboek van de Nederlandse taal, waarvan het eerste deel in 1882 verscheen, is nog altijd een taak van het huidige, in 1967 opgerichte Instituut voor Nederlandse Lexicologie, dat zich nu ook bezig houdt met het samenstellen van een thesaurus van de Nederlandse woordenschat. Het laatstgehouden letterkundig congres, in 1912, vond een waardig vervolg in de sedert 1951 weer jaarlijks gehouden Algemene Conferentie van de Nederlandse Letteren, en ook dit was weer een Vlaams initiatief, met Herman Teirlinck als een grote voorman. Intussen was het Belgisch-Nederlands Cultureel Verdrag gesloten, één der eerste in zijn soort, werd de spelling van het Nederlands het voorwerp van verplichte raadpleging tussen beide regeringen,