dr. W. Draye, de voorzitter van de prijstoekennende jury.
Geboren in 1918 in Moerbeke, in het ‘soete Land van Waas’, zoals de dichter van de Reynaert zegt, bezocht Anton van Wilderode het Klein-Seminarie in St.-Niklaas. Na zijn theologische studies in Gent en een kandidaatsstudie in de klassieke talen in Leuven werd hij in 1946 priester gewijd. Sindsdien is hij als leraar verbonden aan het gymnasium St. Jozef in Sint-Niklaas. Uitvoerig gaat prof. Draye in op de betekenis van het creatieve dichterschap van de onderscheidene, dat ondanks zijn drukke beroepsbezigheden tot een rijke ontplooiïng kon komen. Hij geeft een overzicht van het poëtische werk van de betrokkene, dat hij van verschillende kanten uit belicht. Als scheppende kunstenaar is hij ‘vor allem Lyriker, der sein eigenes innerliches Gefühlsleben mittels der Sprache’ tot uitdrukking tracht te brengen. Esthetische en religieus-pedagogische doeleinden in het kader van school en volwassenen-onderwijs streeft hij na als samensteller van anthologieën en bloemlezingen. Als auteur van vaak omvangrijke gedichten naar aanleiding van bedevaarten en Vlaamsnationale gedenkdagen treedt hij op als de vertolker van de gevoelens van vaak grote aantallen deelnemers. Tot zijn belangrijke creatieve werk behoort het metrische herdichten van het levenswerk van de Romeinse dichter Vergilius. Het zou te ver voeren om op de vele door de laudator genoemde bijzonderheden bij de boven onderscheiden aspekten in te gaan. We volstaan ermee op enige attent te maken.
De stijl en de inhoud van Anton van Wilderode's dichtwerk moge het aangehaalde gedicht op zeer bescheiden wijze, illustreren. Dat dit oeuvre bijzondere kwaliteiten bezit bewijst het feit, dat hem in 1975 door de Leuvense Universiteit in de philosophische faculteit het eredoctoraat verleend werd. Dit geschiedde mede op grond van zijn ‘Opus Magnum’, de reeds genoemde vertaling van het werk van Vergilius. Over de betekenis van deze auteur voor het kulturele leven van Europa werd door Van Wilderode in zijn antwoord gesproken. Hierin trok hij parallellen tussen het leven van de Romein en dat van Joost van den Vondel, de grote literaire geest uit onze Gouden Eeuw.
De in een ‘Beilage’ opgenomen ‘Auswahl-Bibliographie’ van Anton van Wilderode en een lijst van ‘Sekundärliteratur über Anton van Wilderode’ onderstrepen op overtuigende wijze het door prof. Draye naar voren gebrachte.
We kunnen onze aan de sympathieke priester gewijde regels niet beter besluiten dan met de aanhaling van een stuk uit zijn weerwoord, dat bepaald indrukwekkend mag heten:
‘Ik ben oud genoeg om te weten hoe bescheiden mijn plaats is. Het ontroert mij (om àndere dan persoonlijke redenen!) dat ik - die in mijn taak van alledag word beluisterd (dat hoop ik tenminste!) door zeven-tien- en achttienjarigen uit de hoogste klasen van een gymnasium, - thans, éven, gehoord mag worden buiten de muren van mijn school, buiten de grenzen van mijn hartsgeliefde Vlaanderen - in het verwante vaderland Europa. Niet om een ‘boodschap’ te brengen want wie ben ik dat ik mij zoiets zou vermeten!, maar om getuigenis af te leggen van mijn geloof in de waarden die het westen (spijt alle beweringen van het tegendeel) gróót hebben gemaakt. Daarbij denk ik aan alles wat religie en gemeenschappelijk geloof (in zowel geestelijke als profane betekenis), wat inspiratie en talent, wat werkkracht en ondernemingszin, wat verbeelding en durf in de achter ons liggende eeuwen, en tot op vandaag, hebben tot stand gebracht. Ik denk aan monumenten van steen en torens van staal, aan constructies van gedachte en geest, aan verwezenlijkingen op sociaal, ekonomisch en politiek gebied, aan een thans wel overwoekerd fundament van gemeenschappelijke ideeën en opvattingen.
Aan alles dus wat wij Europa noemen, het land van Vergilius en Vondel!’
*
De andere, ook door de stichting F.V.S. in het jaar 1980 onderscheiden persoonlijkheid is de inmiddels reeds overleden Ere-Gouverneur van de Belgische provincie Limburg, dr. jur. Louis Roppe uit Hasselt.
Hem werd op 11 juli van dat jaar in kasteel Bokrijk te Genk de Joost-van-den-Vondel-medaille uitgereikt, die in 1977 werd ontworpen om ‘besondere Leistungen auf den Gebieten von Kunst und Wissenschaft, Städtebau und Landesentwicklung in den Niederlanden und Flandern’ te eren. Nadat deze onderscheiding in 1978 aan de historicus dr. Robrecht van Roosbroeck verleend was, werd nu de bovengenoemde bestuurder met de prijs vereerd. De plechtigheid vond, evenals de vorige, plaats in het bijzijn van familieleden en vrienden van de genoemde, en bovendien in aanwezigheid van dr. A. Toepfer, de voorzitter van de stichting F.V.S. te Hamburg die de onderscheiding ingesteld